Uitspraak 201802862/1/A1


Volledige tekst

201802862/1/A1.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te IJhorst, gemeente Staphorst,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2018 in zaak nr. 17/746 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Staphorst.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2016 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een paardenstal op het perceel [locatie] te IJhorst.

Bij besluit van 7 februari 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2019, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Brunner en J. van der Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellante] heeft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) aangevraagd voor de bouw en het gebruik van een paardenstal op het perceel.

Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens het college is het bouwwerk in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Staphorst", omdat het totale volume van de bestaande bebouwing op het perceel al meer is dan is toegestaan ingevolge artikel 38, onder 38.2, onder a, aanhef en onder 3 en 4, van de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het bouwwerk een verbetering oplevert van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf, zodat niet met toepassing van artikel 38, onder 38.4, aanhef en onder f, van de regels van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het besluit van 7 februari 2017 in stand gelaten.

[appellante] heeft ter zitting bevestigd dat alleen zij hoger beroep heeft ingesteld.

2.    [appellante] betoogt dat het perceel is bestemd voor "Wonen-1" en dat bijgebouwen daarop zonder meer zijn toegestaan.

2.1.    De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat volgens [appellante] de rechtbank heeft miskend dat de paardenstal niet in strijd is met artikel 38, onder 38.1, van de planregels van het bestemmingsplan, zodat een overtreding zich niet heeft voorgedaan.

2.2.    Artikel 38, onder 38.1, van de planregels van het bestemmingsplan luidt:

"De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen […];

b.-i. […];

met de daarbij behorende:

j. gebouwen;

k. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

l.-o. […]."

Artikel 38, onder 38.2, onder a, luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

1.-2. […];

3. de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, bedraagt ten hoogste 1.100 m³, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de inhoud van het bestaande hoofdgebouw, […];

4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is de bestaande inhoud aan hoofd- en bijgebouwen toegestaan, indien deze meer bedraagt dan 1.100 m³, waarbij geldt dat de bebouwing slechts mag worden teruggebouwd naar exacte situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende vergunning; […]."

2.3.    De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 38, onder 38.1, van de planregels bijgebouwen zijn toegestaan op het perceel. Voor de vraag of een bijgebouw op een concrete plaats op een perceel mag worden gebouwd, zijn mede de bouwregels van het bestemmingsplan, zoals artikel 38, onder 38.2, van betekenis. Op grond van dat artikelonderdeel geldt een maximumvolume aan hoofd- en bijgebouwen dat is toegestaan op een perceel. Niet in geschil is dat dat maximumvolume alleen al met de bestaande bebouwing op het perceel wordt overschreden. De paardenstal, waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd, is vanwege de overschrijding van het toegestane maximumvolume in strijd met artikel 38.2.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de paardenstal in strijd met het bestemmingsplan is.

Het betoog faalt.

3.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de paardenstal wel een verbetering oplevert van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf en dat het college daarom ten onrechte de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. Zij wijst op door haar eerder in de procedure ingebrachte stukken, waaruit volgens haar blijkt dat de paardenstal landschappelijk inpasbaar is. De rechtbank heeft volgens [appellante] onvoldoende betekenis toegekend aan deze stukken.

3.1.    Artikel 38, onder 38.4, tweede volzin, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan luidt:

"Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 38.2, sub a, onder 3 en 4 voor het toestaan van een grotere inhoud aan bijgebouwen, te realiseren via compensatie van veldschuren, met dien verstande dat:

1.-2. […];

3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf waar het nieuwe bijgebouw wordt gebouwd

4.-5. […]."

Ingevolge artikel 1, onder 1.97, wordt onder "ruimtelijke kwaliteit (investering in)" verstaan: "het in een landschap toevoegen van natuurlijke, artificiële elementen, bebouwingselementen en/of landschappelijke elementen, dan wel het verwijderen of het aanpassen daarvan, welke leidt tot een verbetering van de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde van dat landschap".

3.2.    Ingevolge artikel 38, onder 38.4, tweede volzin, aanhef en onder f, van de planregels, kan het college de gevraagde omgevingsvergunning verlenen als wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Een daarvan is dat sprake moet zijn van een "verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit" op het erf. Wat daaronder moet worden verstaan staat in de begripsomschrijvingen in artikel 1, onder 1.97, van de planregels. Van verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit is sprake als de belevings-, gebruiks- en toekomstwaarde van het landschap toenemen.

Om te beoordelen welke ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit het gebied, waarin het perceel van [appellante] zich bevindt, heeft, heeft het college aansluiting gezocht bij het Landschapsplan Staphorst. Daarin staat dat het landschap ter plaatse een open karakter heeft. Het college heeft zich op basis van een intern advies van de gemeentelijke dienst Ruimtelijk Ordening in zijn besluit van 9 september 2016 op het standpunt gesteld dat de paardenstal dat open karakter aantast en dat daarom geen sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

De stukken waaruit volgens [appellante] blijkt dat de paardenstal wel een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het erf oplevert, zijn afkomstig van Buro Stad en Land (4 juli 2016), stedenbouwkundige J. Galjaard (13 juli 2016), en Huls Architecten (26 juli 2016). Het stuk van Huls betreft een toelichting op het bouwplan dat Huls zelf heeft gemaakt. Daarin wordt uiteengezet hoe de paardenstal een landelijke uitstraling moet krijgen. Dit stuk maakt onderdeel uit van de aanvraag. Het bij die toelichting gevoegde stuk van Buro Stad en Land is een landschappelijk inpassingsplan, waarin is voorzien in beplanting om de paardenstal in te passen in het landschap.

In het stuk van Galjaard staat dat de plaatsing van de paardenstal, zoals daarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd, niet goed is gekozen gezien de ligging ervan op een open hoek van het perceel, grenzend aan het open landschap. Het voorstel van Buro Stad en Land voor een landschappelijke inpassing door het aanbrengen van beplanting draagt volgens Galjaard bij aan een betere overgang naar het open landschap dan in de situatie zonder beplanting.

In de stukken waarop [appellante] heeft gewezen, is niet het standpunt ingenomen dat met de paardenstal de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf verbetert. Weliswaar staat in het stuk van Buro Stad en Land dat de landschappelijke kwaliteit wordt geoptimaliseerd met de voorgestelde maatregelen, maar daarmee wordt uitsluitend gedoeld op het aanbrengen van beplanting op het perceel, teneinde daarmee de paardenstal in te passen in het landschap. Wat daar overigens ook van zij, dat brengt niet met zich dat sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van een open landschap.

De Afdeling concludeert gezien het voorgaande dat uit de stukken niet blijkt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de paardenstal het open landschap aantast en dat om die reden geen sprake is van verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen en heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Slump


voorzitter    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

163-860.