Uitspraak 201701882/3/R2


Volledige tekst

201701882/3/R2.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Elshout, gemeente Heusden,

en

de raad van de gemeente Heusden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Elshout" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door R.M.R. van Laarhoven, rechtsbijstandverlener te Baarle-Nassau, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.P. Burgs, zijn verschenen.

In verband met de wijziging van de samenstelling van de zittingskamer zijn partijen gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft nadat geen van de partijen binnen een door haar gestelde termijn had verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is vastgesteld in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen in Heusden. Het plangebied omvat de gehele kern van Elshout. Het plan is grotendeels conserverend van aard.

[appellant] is eigenaar van de gronden aan de [locatie] te Elshout. Daar exploiteert hij een grondverzet-, sloop- en verhuurbedrijf. Hij wenst een vergroting van het bouwvlak van 180 m² naar 400 m² voor de stalling van zijn materieel.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep

3.    [appellant] stelt dat het aan zijn perceel toegekende bouwvlak in het plan ten onrechte niet is vergroot. Hij heeft daarvoor tijdig in zijn zienswijze over het ontwerp van het plan een verzoek en een ruimtelijke onderbouwing ingediend. Dat de termijn volgens de raad te kort was om tot een goede beoordeling van het verzoek te komen, kan hij dan ook niet volgen. Ook is de afwijzing van het verzoek onvoldoende gemotiveerd. Onder verwijzing naar het in zijn opdracht door Adviesbureau De Meierij opgestelde rapport "Ruimtelijke onderbouwing vergroting bouwvlak [locatie] te Elshout" van 12 oktober 2016, stelt [appellant] dat de door hem gewenste bedrijfsbebouwing niet bedoeld is voor de uitbreiding van het bedrijf maar uitsluitend gebruikt zal worden voor het stallen van al het te bezigen bedrijfsmaterieel. De oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing inclusief uitbreiding tot 180 m² is voor het inpandig kunnen stallen van bedrijfsmaterieel niet meer toereikend. Er is een minimale stallingsruimte nodig van 315 m² en rekening houdend met de benodigde manoeuvreerruimte is 400 m² nodig. Een vergroting van het bouwvlak is nodig om extra onderhoud aan materieel te voorkomen en om niet afhankelijk te zijn van de weersomstandigheden. Verder is het vanuit bedrijfsorganisatorisch opzicht wenselijk een kantoorgedeelte, een toilet- en wasruimte en een kleine kantine onder te brengen in de bedrijfsbebouwing. Een bouwvlak met een maatvoering van 400 m² op een perceel van 875 m² is volgens [appellant] uit ruimtelijk oogpunt acceptabel. In een aanvullende onderbouwing van 15 december 2016 heeft [appellant] de noodzaak van het gevraagde bouwvlak met een opgave van de benodigde oppervlakte per bedrijfsonderdeel toegelicht.

3.1.    Over de door [appellant] tijdens de zienswijzentermijn aangeleverde ruimtelijke onderbouwing staat in de zienswijzennota dat daaruit niet is gebleken van een andere bedrijfsvoering of uitbreiding van het bedrijfsmaterieel. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt volgens de zienswijzennota niet de noodzaak van een verdubbeling van het bouwvlak en is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit ruimtelijk inpasbaar is, ook gelet op de effecten vanuit en op de omgeving. De door [appellant] opgestelde aanvullende onderbouwing van 15 december 2016, waarin de noodzaak en de ruimtelijke inpasbaarheid worden toegelicht aan de hand van een opgave van het nu in zijn bedrijf aanwezige materieel en een schets van het gewenste bouwvlak, is pas vijf dagen voor de raadsvergadering overgelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze aanvullende informatie die voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de verdubbeling van het bouwvlak nodig was, in zo’n laat stadium is aangeleverd dat het niet mogelijk was het verzoek van [appellant] bij de besluitvorming te betrekken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek om vergroting van het bouwvlak ten tijde van de vaststelling van het plan niet voldoende onderbouwd was. Het betoog faalt. Overigens is ter zitting gebleken dat partijen positief staan tegenover het verzoek en hierover in gesprek zijn. De Afdeling wijst er dan ook op dat haar oordeel zoals dat direct hiervoor is opgenomen niet gaat over de inhoud van het verzoek. Dat partijen hierover in gesprek zijn, betekent niet dat de Afdeling in deze procedure gelegenheid biedt om aanpassing van het plan mogelijk te maken, dat kunnen partijen ook buiten deze procedure om bereiken. Voor het toepassen van een bestuurlijke lus, zoals [appellant] heeft verzocht, bestaat geen aanleiding omdat aan het bestreden besluit geen gebrek kleeft.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Minderhoud


voorzitter    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

429-875.