Uitspraak 201802361/1/R3


Volledige tekst

201802361/1/R3.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Saasveld, gemeente Dinkelland,

appellante,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het verzoek van [appellante], strekkende tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" voor het realiseren van een intensieve veehouderij aan de Hondeveldsweg in Saasveld, te Dinkelland, afgewezen.

Bij besluit van 27 januari 2015 heeft de raad het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 2 juli 2013 herroepen.

Bij besluit van 28 november 2017 heeft de raad het verzoek van [appellante], strekkende tot de vaststelling van een bestemmingplan voor de locatie Hondeveldsweg in Saasveld, te Dinkelland, in het kader van de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2013, opnieuw afgewezen.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en [gemachtigde C], en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes en bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.    [appellante] exploiteert een vleesvarkensbedrijf met een capaciteit van ruim 5.000 vleesvarkens aan de [locatie] in Saasveld te Dinkelland. [appellante] wil naast het voortzetten van het vleesvarkensbedrijf op de locatie aan de [locatie], eventueel met het gebruik maken van de daar aanwezige uitbreidingsmogelijkheden, op een andere locatie in Dinkelland, aan de Hondeveldsweg in Saasveld, een nieuwe intensieve veehouderij met een capaciteit van 8.352 vleesvarkens oprichten. In geschil is het besluit van de raad van 28 november 2017, waarbij negatief is beslist op het verzoek van [appellante] om met het vaststellen van een bestemmingsplan voor het perceel aan de Hondeveldsweg in Saasveld de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk te maken.

3.    Bij het bestreden besluit heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld" vast te stellen, vanwege strijd met de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: de omgevingsverordening) en de gemeentelijke ontwikkelvisie landbouwontwikkelingsgebieden (hierna: de LOG-visie). Volgens de raad heeft [appellante] voor de met het verzoek beoogde bedrijfsontwikkeling niet voldaan aan de volgens de raad daarvoor uit artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening voortvloeiende criteria:

1) dat moet worden aangetoond dat er op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn, en

2) dat het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij een bestaand agrarisch bouwperceel te benutten.

De met het verzoek beoogde bedrijfsontwikkeling is volgens de raad ook in strijd met de LOG-visie.

4.    [appellante] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad om geen bestemmingsplan vast te stellen voor de locatie Hondeveldsweg in Saasveld, waarmee de gewenste nieuwvestiging van de intensieve veehouderij mogelijk wordt gemaakt. Zij stelt dat de raad dit besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en dat haar belangen door het besluit onevenredig worden geschaad.

Toetsingskader

5.    Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

Omgevingsverordening

Overgangsrecht

6.    [appellante] heeft ter zitting betoogd dat de provincie Overijssel voor de toepassing van de omgevingsverordening een overgangsrechtelijke regeling hanteert, op grond waarvan haar verzoek dat dateert uit 2008, vanwege het vergevorderde stadium van de procedure, overgangsrechtelijk is beschermd. Zij wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3061). Zijn verzoek om nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk te maken was volgens [appellante] al bij de gemeente ingediend toen de omgevingsverordening in 2017 werd vastgesteld, waardoor dit verzoek onder het bereik van de voorgaande verordening valt. Volgens [appellante] valt de aangevraagde ontwikkeling onder overgangsrecht, waardoor artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening op haar verzoek niet van toepassing is.

6.1.    De raad heeft ter zitting weersproken dat de omgevingsverordening overgangsrechtelijke bepalingen bevat die van toepassing zijn op het verzoek van [appellante].

6.2.    Artikel 12.2.1, eerste lid, van de omgevingsverordening luidt;

"Overgangsrecht hoofdstuk ruimtelijke ordening

Het bepaalde in hoofdstuk 2 is niet van toepassing op  ontwerpbestemmingsplannen die ter visie zijn gelegd maar nog niet zijn vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze verordening, voor zover daarover door de provinciale diensten positief is geadviseerd".

6.3.    De Afdeling overweegt dat de omgevingsverordening in Titel 12.2 voor hoofdstuk 2, waartoe artikel 2.1.7 behoort, en voor hoofdstuk 4 in artikel 12.2.1, in overgangsrecht voorziet. Het overgangsrecht van artikel 12.2.1, eerste lid, is van toepassing op ontwerpbestemmingsplannen die ten tijde van de inwerkingtreding van de omgevingsverordening ter inzage lagen, maar nog niet waren vastgesteld. Daar is in het geval van het verzoek van [appellante] tot het vaststellen van een bestemmingplan voor de locatie Hondeveldsweg in Saasveld geen sprake van. Ondanks dat vóór de inwerkingtreding van de omgevingsverordening het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld" als concept ter beoordeling aan de raad voorgelegd, is het plan als zodanig niet als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De Afdeling stelt vast dat het overgangsrecht van artikel 12.2.1, eerste lid, van de omgevingsverordening daarom niet op het verzoek van [appellante] van toepassing is.

Voor zover [appellante] verwijst naar de genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, overweegt de Afdeling dat het in die zaak ging om de vraag of het feit dat er voor de peildatum geen aanvraag voor een bouwvergunning was gedaan, aan de toepasselijkheid van de overgangsregeling uit het Reconstructieplan Salland-Twente in de weg stond. Een dergelijke situatie is in het voorliggende geval niet aan de orde.

Het betoog faalt.

Ten onrechte geen ontheffing verleend

7.    Volgens [appellante] staat artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening in beginsel niet aan de beoogde ontwikkeling in de weg, omdat hoofdstuk 11 van de omgevingsverordening voorziet in reële ontheffingsmogelijkheden. [appellante] betoogt dat de raad, gezien de lengte van het lopende traject, bij het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel ontheffing van artikel 2.1.7 had moeten vragen. De raad heeft aan deze ontheffingsmogelijkheid ten onrechte geen betekenis toegekend, aldus [appellante].

7.1.    Volgens de raad voorziet de omgevingsverordening niet in algemene ontheffingsmogelijkheden of een specifieke ontheffingsmogelijkheid ten aanzien van artikel 2.1.7.

7.2.    Artikel 11.1.1 van de omgevingsverordening luidt:

"Algemene bepalingen inzake ontheffingen

Van de bepalingen van deze verordening kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk".

7.3.    De Afdeling stelt vast dat de omgevingsverordening voorziet in specifieke ontheffingsmogelijkheden, maar niet ten aanzien van artikel 2.1.7. Het verlenen van ontheffing van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening is daarom niet mogelijk. Het betoog faalt.

De toetsingscriteria van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening

8.    Volgens [appellante] zijn er op de bestaande locatie aan de [locatie] in Saasveld geen ontwikkelingsmogelijkheden, omdat het huidige bestemmingsplan geen ruimte biedt voor uitbreiding, ook niet met gebruik van de door de raad gesuggereerde flexibiliteitsbepalingen. Vanwege de geurbelasting is een uitbreiding met 8.352 vleesvarkens op de huidige locatie niet mogelijk, aldus [appellante]. Uit het rapport van Pouderoyen BV van 23 oktober 2017, dat in opdracht van het college van burgemeester en wethouder (hierna: het college) is opgesteld, volgt namelijk dat er op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geur op de huidige locatie sprake is van een extreem slecht leefklimaat. Zij stelt dat er op de beoogde locatie aan de Hondeveldsweg in Saasveld wel sprake is van een redelijk goed leefklimaat.

Volgens [appellante] onderkent de raad ten onrechte niet dat ook de Wet natuurbescherming aan een uitbreiding met het gewenste aantal vleesvarkens op de huidige locatie in de weg staat. Daarnaast staat de reeds vergunde uitbreiding van 2.000 vleesvarkens op de huidige locatie niet in verhouding tot de gewenste nieuwvestiging van een vleesvarkensbedrijf met 8.352 vleesvarkens, aldus [appellante]. De investeringskosten voor deze reeds vergunde uitbreiding wegen volgens [appellante] niet op tegen de daarmee te bereiken toename in de productie.

Volgens [appellante] heeft de raad ook onvoldoende onderbouwd waarom het moeten benutten van bestaande bouwpercelen aan de nieuwvestiging op het perceel aan de Hondeveldsweg in de weg staat. Anders dan in de conclusie van het onderzoek van Pouderoyen is vermeld, zijn er volgens [appellante] geen voor de beoogde ontwikkeling geschikte bouwpercelen beschikbaar. Het besluit kan niet door de daaraan ten grondslag liggende motivering worden gedragen, aldus [appellante].

8.1.    Volgens de raad zijn de ontwikkelingsmogelijkheden op de huidige locatie niet uitgeput. De raad voert aan dat [appellante] het college op 20 december 2017 heeft verzocht om medewerking te verlenen aan het oprichten van een nieuwe stal voor 2.980 vleesvarkens, ten westen van de bestaande stallen op de huidige locatie aan de [locatie] in Saasveld. Het college heeft [appellante] op 2 mei 2018 bericht hiertoe in principe bereid te zijn. De raad stelt dat deze uitbreiding op grond van de flexibiliteitsbepalingen uit het geldende bestemmingsplan niet kan plaatsvinden, maar dat het college bereid is om een projectafwijkingsbesluit te nemen, zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Dat het leefklimaat op de huidige locatie aan een uitbreiding in de weg staat is onjuist, aldus de raad. De raad stelt dat de hoogste geurbelasting van de aangevraagde uitbreiding 20,1 OU/M3 bedraagt, wat neerkomt op een achtergrondbelasting van 20%. Een achtergrondbelasting van 20% geurhinder (in een concentratiegebied) correspondeert met een matig/tamelijk slechte milieukwaliteit. De raad acht een dergelijke geurbelasting in het buitengebied ruimtelijk aanvaardbaar.

Dat de Wet natuurbescherming aan de ontwikkelingsmogelijkheden op de huidige locatie in de weg staat is ook onjuist, aldus de raad. Op 13 mei 2013 is voor de huidige locatie een Natuurbeschermingswetvergunning (thans een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming) verleend voor het houden van maximaal 7.095 vleesvarkens, aldus de raad. Dat de investeringskosten voor deze uitbreiding niet opwegen tegen de daarmee te bereiken productie is volgens de raad onwaarschijnlijk, daar [appellante] zelf om deze uitbreiding heeft verzocht.

Ten aanzien van het benutten van bestaande bouwpercelen stelt de raad dat er op dit moment geen geschikte bouwpercelen beschikbaar zijn, maar dat het reëel is te veronderstellen dat op de korte termijn geschikte locaties worden aangeboden.

8.2.    De Afdeling begrijpt uit het bestreden besluit dat de raad bij zijn beslissing op het verzoek van [appellante] om het bestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld" niet vast te stellen, [appellante] op grond van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening heeft tegengeworpen dat zij moet onderbouwen dat zij 1) op haar huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft en 2) dat het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand agrarisch bouwperceel te benutten. Vervolgens wijst de raad het verzoek van [appellante] af onder verwijzing naar het besluit van het college van 2 mei 2018 op het principeverzoek van [appellante], stellende dat daarmee haar ontwikkelingsmogelijkheden aan de [locatie] nog niet zijn uitgeput. Daarnaast stelt de raad onder verwijzing naar het onderzoek van Pouderoyen dat het reëel is te veronderstellen dat er binnen afzienbare tijd bestaande agrarische bouwpercelen vrijkomen voor hervestiging, waardoor een nieuwvestiging niet kan worden gerechtvaardigd.

De Afdeling kan deze redenering van de raad niet volgen. Het is onduidelijk waarom de raad het verzoek van [appellante] onder verwijzing naar artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening aan deze criteria heeft getoetst. Uit het besluit van 2 juli 2013 en het concept ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld" blijkt immers dat het in het verzoek van [appellante] gaat om de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij met 8.532 vleesvarkens aan de Hondeveldsweg in Saasveld en niet om een verplaatsing van het bestaande vleesvarkensbedrijf aan de [locatie] in Saasveld. Ter zitting heeft [appellante] dat ook nog bevestigd. Voor de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf geldt op grond van artikel 2.1.7, eerste lid, van de omgevingsverordening slechts één eis, namelijk dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitsluitend mag worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat de door de raad bij de beoordeling van het verzoek van [appellante] gehanteerde criteria niet uit dit artikellid volgen en daarom niet van toepassing zijn op een geval van nieuwvestiging, waarop het verzoek van [appellante] ziet. Ter zitting is desgevraagd door de raad toegelicht dat het verzoek van [appellante] bij nader inzien in het begin van het traject ten onrechte is aangemerkt als een verzoek tot verplaatsing van een bestaande veehouderij en niet als een verzoek om nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op een andere locatie. Dit betekent volgens de raad dat hij, bij nader inzien, het verzoek niet aan de juiste criteria van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening heeft getoetst.

8.3.    Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit het voorgaande dat de raad het verzoek van [appellante] verkeerd heeft geïnterpreteerd. Daarnaast heeft de raad het toetsingskader van artikel 2.1.7 van de omgevingsverordening verkeerd toegepast, waardoor het bestreden besluit berust op een onjuiste motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

8.4.    De Afdeling ziet evenwel aanleiding om, mede gelet op hetgeen de raad ter zitting heeft gesteld, te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hiertoe zal worden beoordeeld of het verzoek van [appellante] om op het perceel aan de Hondeveldsweg in Saasveld de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij toe te staan voldoet aan de eis van artikel 2.1.7, eerste lid, van de omgevingsverordening, dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven uitsluitend mag worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen. De Afdeling merkt daartoe het volgende op.

8.5.    Uit de verbeelding van het voor het perceel aan de Hondeveldsweg in Saasveld geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" blijkt dat aan dit perceel de enkelbestemming "Agrarisch - 1" en de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" zijn toegekend. In de noordoostelijke hoek van het perceel is verder een aanduidingsvlak van ongeveer 1,83 ha groot, met de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel gemengd agrarisch bedrijf" aangegeven. Binnen dit aanduidingsvlak ligt een bouwvlak van ongeveer 1 ha groot.

8.6.    De Afdeling stelt vast dat het aanduidingsvlak met het bouwvlak  in de noordoostelijke hoek van het perceel aan de Hondeveldsweg op grond van artikel 1, leden 1.30, 1.32, 1.49 en 1.75, van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", in onderlinge samenhang bezien, kan worden aangemerkt als bestaand agrarisch bouwperceel, waarbinnen op het perceel de vestiging van een intensief veehouderijbedrijf is toegestaan.

8.7.    Het door [appellante] bij zijn verzoek ingediende concept ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld" voorziet in een landschaps- en beplantingsplan, bestaande uit twee afbeeldingen. Op deze afbeeldingen is te zien dat er voor de beoogde bedrijfsontwikkeling twee bestemmingsvlakken zijn ingetekend. Het meest noordelijke bestemmingsvlak is ongeveer 50 m breed, 75 m lang en 3.750 m2 groot. Dit komt neer op ongeveer 0,375 ha. Het meest zuidelijke bestemmingsvlak is ongeveer 57 m breed, 20 m lang en 1.114 m2 groot. Dit komt neer op ongeveer 0,114 ha.

De voor de beoogde bedrijfsontwikkeling benodigde bestemmingsvlakken, zoals ingetekend in het landschaps- en beplantingsplan, zijn gesitueerd in de zuidwestelijke hoek van het perceel en buiten het aanduidingsvlak met het bouwvlak voor een gemengd agrarisch bedrijf, zoals voor dit perceel is vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010".

8.8.    Gelet op het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat het verzoek van [appellante] ziet op de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op een perceel met de enkelbestemming "Agrarisch - 1". Het gedeelte van het perceel waar het verzoek van [appellante] voor de beoogde bedrijfsontwikkeling op ziet, valt door het op de verbeelding ontbreken van een aanduidingsvlak met een bouwvlak op dat deel van het perceel in het voor het perceel geldende bestemmingsplan niet aan te merken als een bestaand agrarisch bouwperceel. Gelet hierop voldoet het verzoek van [appellante] niet aan de eis van artikel 2.1.7, eerste lid, van de omgevingsverordening, dat de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf uitsluitend mag worden toegestaan op een bestaand agrarisch bouwperceel of op een voormalig agrarisch bouwperceel. Omdat het verzoek van [appellante] niet aan artikel 2.1.7, eerste lid, van de omgevingsverordening voldoet, heeft de raad terecht geweigerd om een bestemmingsplan vast te stellen. Gelet op deze conclusie behoeven de overige beroepsgronden geen beoordeling.

Conclusie

9.    Zoals hiervoor onder 8.3 is overwogen, is het beroep van [appellante] gegrond. Het besluit van 28 november 2017 wordt vernietigd. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit, strekkende tot afwijzing van het verzoek tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, Hondeveldsweg ong Saasveld", geheel in stand blijven.

10.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 28 november 2017;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Dinkelland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 569,50 (zegge: vijfhonderdnegenenzestig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Dinkelland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

159-913.

BIJLAGE

Omgevingsverordening Overijssel 2017

Artikel 2.1.7

"Kwaliteitsimpuls agro en food;

Zie toelichting artikel 2.1.7 Kwaliteitsimpuls agro en food

Lid 1; Bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven mag uitsluitend worden toegestaan op bestaande agrarische bouwpercelen of op voormalige agrarische bouwpercelen.

Lid 2; In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf in een bestemmingsplan een nieuw agrarisch bouwperceel worden opgenomen als:

a. een ondernemer zijn agrarisch bedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen; of

b. een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn.

Lid 3; Een nieuw agrarisch bouwperceel als bedoeld in lid 2 mag uitsluitend in een bestemmingsplan worden opgenomen als:

a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel te benutten voor de hervestiging van het agrarisch bedrijf;

b. een evenredige omvang aan bestaande of voormalige agrarische bebouwing in Overijssel wordt gesloopt en wegbestemd;

c. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van in ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

d. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.

Lid 4; In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel in beperkte mate worden aangepast en/of uitgebreid als:

a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken.

Lid 5; In afwijking van het gestelde in lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan ten behoeve van bedrijfsontwikkeling van een agrarisch bedrijf een bestaand of voormalig agrarisch bouwperceel grootschalig worden aangepast en/of uitgebreid als:

a. is onderbouwd dat het in redelijkheid niet mogelijk is om het bestaande agrarische bouwperceel voor de beoogde bedrijfsontwikkeling geschikt te maken;

b. het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate gecompenseerd zal worden door investeringen in de versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

c. aannemelijk is gemaakt dat er een kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit".

Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Artikel 1, lid 1.30

"bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;"

Artikel 1, lid 32

"bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;"

Artikel 1, lid 1.49

"gemengd agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf waar twee verschillende vormen van landbouw worden uitgeoefend, te weten een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij de omvang van de bedrijfsvloeroppervlakte voor de beide bedrijfsvoeringen afzonderlijk ten minste 250 m² bedraagt;"

Artikel 1, lid 1.75

"niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;"