Uitspraak 201805594/1/A3


Volledige tekst

201805594/1/A3.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Heerlen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/3231 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning op de [locatie] in Hoensbroek voor de duur van twaalf maanden te sluiten.

Bij besluit van 2 september 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, zijn verschenen.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1.     Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellant] woonde ten tijde van het besluit van 22 mei 2017 in de woning. De politie heeft op 26 april 2017 de woning doorzocht. Uit op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van 26 april 2017 en 27 april 2017 volgt dat de politie daarbij onder meer 28,2 gram amfetamine, 65 gram hennep, 55 gram hasjolie, 24 gram geperste hennep, 42 gram henneppoeder en 550 gram hennepboter heeft aangetroffen. Gelet hierop heeft de burgemeester besloten om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten. In overeenstemming met de door hem gevoerde Beleidsregels van de burgemeester van Heerlen voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet en artikel 174a Gemeentewet (hierna: het beleid) heeft hij de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten.

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:70, overwogen dat geen rechtsregel bestaat die ieder gebruik verbiedt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs en in het administratiefrechtelijk geding zodanig bewijs slechts dan niet is toegestaan indien het is verkregen op een wijze, die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is een zodanige handelwijze niet aan de orde. De burgemeester heeft zijn besluiten gebaseerd op de processen-verbaal van de politie. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dat uitgangspunt. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de processen-verbaal van de politie tegenstrijdigheden of anderszins onjuistheden bevatten. Verder heeft de politie de woning doorzocht, omdat er aanwijzingen waren dat er drugs in de woning aanwezig waren. De burgemeester heeft die bevindingen dan ook aan zijn besluiten ten grondslag mogen leggen, aldus de rechtbank.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de burgemeester reeds gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs bevoegd was tot oplegging van een last tot sluiting. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat de aangetroffen verdovende middelen voor eigen gebruik waren, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd. Nu hij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, was de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen, aldus de rechtbank.

Volgens de rechtbank heeft de burgemeester in dit geval ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat uit het arbeidsdeskundig rapport van 24 april 2017 weliswaar volgt dat [appellant] vanwege zijn persoonlijkheidsstructuur beperkingen ervaart in zijn persoonlijk en sociaal functioneren, maar uit het rapport niet volgt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de uitvoering van de last onder bestuursdwang buitenproportionele gevolgen heeft voor hem. [appellant] heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt waarom de gevolgen van de sluiting voor hem buitenproportioneel zijn, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Gronden

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bewijs in strafrechtelijke zin op onrechtmatige wijze is verkregen. Hij voert aan dat hij de politie toestemming heeft verleend om de woning binnen te treden, maar dat hij op geen enkele wijze is gewezen op zijn recht om de binnentreding en doorzoeking te weigeren. Dit en zijn verstandelijke beperking maken volgens hem dat het verkregen bewijsmateriaal ontoelaatbaar is.

Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was tot oplegging van een last tot sluiting. Hij voert aan dat de burgemeester ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de processen-verbaal van 26 april 2017 en 27 april 2017. Deze bieden volgens hem onvoldoende bewijs om aan te kunnen nemen dat de in de woning in beslag genomen middelen drugs waren, aangezien deze conclusie is gebaseerd op indicatieve testen. Voor zover het om drugs gaat, voert hij aan dat deze middelen bestemd waren voor eigen gebruik, want hij is verslaafd aan drugs. Bovendien gaat de burgemeester uit van brutohoeveelheden en daarmee is onduidelijk of de nettohoeveelheden aangetroffen middelen de toegestane maximale hoeveelheden voor eigen gebruik te boven gaan.

Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hij voert aan dat hij al jaren verslaafd is aan drugs en dat hij gezien het Arbeidsdeskundig rapport herindeling (o) Wajong forse beperkingen kent in het persoonlijk en sociaal functioneren. De burgemeester had hierin en in de afwezigheid van overlast aanleiding moeten zien tot toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aldus [appellant].

Onrechtmatig verkregen bewijs

4.1.    Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal dan wel boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal dan wel boeterapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

Uit het proces-verbaal van 26 april 2017 volgt dat vier verbalisanten met een machtiging ter inbeslagneming in de woning zijn binnengetreden. Verder staat in het proces-verbaal vermeld dat de verbalisanten zich hebben gelegitimeerd en het doel van de binnentreding aan [appellant] hebben meegedeeld en dat hij de verbalisanten toestemming heeft verleend om binnen te treden. Vervolgens hebben de verbalisanten in de woning aan [appellant] gevraagd of hij vrijwillig toestemming wilde geven voor een onderzoek in de woning. Daarbij hebben zij hem erop gewezen dat hij dit mocht weigeren. Daarna heeft [appellant] toestemming voor het onderzoek verleend, aldus het proces-verbaal van 26 april 2017. Het is aan [appellant] om tegenbewijs te leveren waaruit blijkt dat de inhoud van het proces-verbaal niet juist is. De enkele stelling van [appellant] dat de toestemming niet is verleend op basis van volledige en juiste informatie, zodat geen sprake is van een ‘informed consent’, is hiervoor niet voldoende. Dat zijn verstandelijke beperking hem ten tijde van het binnentreden door de verbalisanten zodanig in de weg stond dat hij niet kon begrijpen wat door de verbalisanten aan hem werd meegedeeld dan wel gevraagd is niet aannemelijk gemaakt, ook niet met het arbeidsdeskundig rapport. Bovendien is [appellant] op 12 september 2018 strafrechtelijk veroordeeld naar aanleiding van de doorzoeking op 26 april 2017. [appellant] heeft ter zitting gezegd dat hij dit betoog ook in die strafzaak heeft aangevoerd, maar dat de strafrechter dit betoog heeft verworpen. Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. Alleen al daarom is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester dit aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

De bevoegdheid tot sluiting

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070) kan de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram ook als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

4.3.    Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (zie onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ9643), gelden, anders dan waar [appellant] kennelijk van uitgaat, in een bestuursrechtelijke procedure als deze geen strafrechtelijke bewijsregels. Zoals hiervoor, onder 4.1, al is beschreven mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal dan wel boeterapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal dan wel boeterapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Volgens het proces-verbaal van 26 april 2017 hebben de verbalisanten bij het doorzoeken van de woning in de woonkamer 0,2 gram amfetamine op een spiegeltje en in de diepvries 28 gram amfetamine aangetroffen. Een van de verbalisanten heeft in een proces-verbaal van 26 augustus 2017 hierover het volgende vermeld: "Ik destijds aanwezig was bij het aantreffen van de verdovende middelen in de vriezer. Ik tijdens met werkzaamheden bij de politie al zeer vaak in aanraking ben gekomen met amfetamine speed. Het is mij ambtshalve bekend dat speed/amfetamine in tegenstelling tot andere veelvoorkomende soorten drugs in natte vochtige vorm (pasta) in de vriezer worden bewaard. Mij de zeer specifieke geur van amfetamine zeer bekend is […]. In de informatie die voorafgaand bekend werd bij de politie speedgebruikers spiegeltjes of bv cd hoezen worden aangetroffen met amfetamine/speed resten. De gebruikers laten de amfetamine/speed pasta in vochtige natte vorm iets opdrogen op een glad oppervlak, als de pasta is opgedroogd gebruikt men bv een mesje of een bankkaart om de pasta fijn te snijden tot een poeder dat dan bv gesnoven kan worden. In de informatie die voorafgaand bekend werd bij de politie werd er eveneens gesproken over de aanwezigheid van speed in de vriezer in het betreffende pand. Beide stoffen 0,2 gram spiegeltje en de stof in de vriezer werden indicatief getest MMC. Positief op amfetamine/speed. (zie bijlage onderzoeken verdovende middelen)". In het proces-verbaal van 27 april 2017 is ook vermeld dat bij een zogenaamde MMC kleur-reactietest naar voren is gekomen dat de aangetroffen stoffen met een totaal gewicht van 28,2 gram positief zijn getest op de aanwezigheid van amfetamine. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de processen-verbaal tegenstrijdigheden dan wel anderszins onjuistheden bevatten. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat [appellant] in de strafzaak is vrijgesproken van bezit van harddrugs wegens het ontbreken van een verklaring van het Nederlands Forensisch Instituut dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk amfetamine waren. Anders dan [appellant] aanvoert, acht de Afdeling een dergelijke verklaring in dit geschil niet vereist omdat in het bestuursrecht een andere bewijslast geldt dan in het strafrecht. Gelet op de verklaring van de verbalisant en de MMC-test is voldoende aannemelijk dat de aangetroffen stoffen amfetamine waren. Bovendien volgt uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 april 2017 dat [appellant] heeft erkend dat zich in de woning harddrugs bevonden en uit het mutatierapport van 26 april 2017 volgt dat een betrouwbare bron voor de doorzoeking aan de politie had verklaard dat [appellant] handelt in weed, speed en hasjolie en in zijn vriezer altijd een paar ons speed heeft liggen. Omdat het hier gaat om een hoeveelheid aan harddrugs die de als voor eigen gebruik bestemde maximumhoeveelheid van 0,5 gram overschrijdt, mocht de burgemeester in beginsel aannemelijk achten dat het hier gaat om harddrugs die bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen harddrugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De stelling dat hij verslaafd is aan harddrugs, is onvoldoende om te concluderen dat de aangetroffen harddrugs uitsluitend bestemd waren voor eigen gebruik. Dat uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat hij lijdt aan verslavingsproblematiek doet hier niets aan af, omdat uit het rapport niet volgt waaraan hij verslaafd zou zijn. Daarbij gaat het hier om ruime overschrijding van wat als maximale hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Dat het hier, naar [appellant] heeft gesteld, zou gaan om het brutogewicht en niet om het nettogewicht van de aangetroffen harddrugs, laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat gezien het gewicht aannemelijk is dat het om een handelshoeveelheid harddrugs gaat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat drugs doorgaans niet in zuivere vorm, maar vermengd met andere middelen worden verkocht. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid tot sluiting in dit geval bestond.

Het betoog faalt.

De evenredigheid van de sluiting

4.4.    De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid het beleid opgesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209, is paragraaf 3.2 van het beleid niet onredelijk. Zij heeft in haar uitspraak van 19 november 2014 uiteengezet dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen in Heerlen een groot probleem vormt en een sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat te herstellen.

4.5.    De last tot sluiting is in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid van de burgemeester. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is onvoldoende om de last tot sluiting onevenredig te achten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het hier gaat om de aanwezigheid van harddrugs in een woning waarvan de hoeveelheid veel groter was dan wat als maximale hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, mocht de burgemeester uitgaan van de juistheid van het door de politie overgelegde proces-verbaal van 26 april 2017. Daaruit volgt dat in de woning ook 65 gram hennep, 55 gram hasjolie, 24 gram geperste hennep, 42 gram henneppoeder en 550 gram hennepboter, wat veel meer is dan de maximale hoeveelheid van 5 gram voor eigen gebruik, zijn aangetroffen alsmede een ploertendoder en pepperspray. Volgens het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 26 april 2017 heeft [appellant] ook de aanwezigheid van softdrugs en de wapens in de woning erkend en daarbij is hij op 12 september 2018 strafrechtelijk veroordeeld wegens softdrugs- en wapenbezit op 26 april 2017. Zoals volgt uit het besluit van 2 september 2017, heeft de burgemeester sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk geacht om de woning aan het criminele circuit te onttrekken. Aldus werden de activiteiten in de woning ten behoeve van drugshandel beëindigd en werd herhaling daarvan voorkomen. Dat uit de stukken niet concreet blijkt van overlast voor buurtbewoners als gevolg van handelsactiviteiten doet daaraan niet af. Het bestaan van een actuele relatie met het criminele circuit wordt ondersteund door de aanwezigheid van wapens in de woning en door de verklaring van de betrouwbare bron. Dat verder uit het arbeidsdeskundig rapport volgt dat [appellant] forse beperkingen kent in het persoonlijk en sociaal functioneren heeft de burgemeester, gelet op de ernst van de situatie, in redelijkheid van minder belang kunnen achten dan het algemeen belang dat was gediend met sluiting van de woning. Overigens is ter zitting bij de rechtbank gebleken dat [appellant] inmiddels andere woonruimte heeft gevonden.

Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester de woning in redelijkheid voor de duur van twaalf maanden heeft kunnen sluiten.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Slump    w.g. De Vries
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

582-859.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

[…]

Op lijst I staat onder meer amfetamine.

Op lijst II staan onder meer hennep en hasjiesj.

Beleidsregels van de burgemeester van Heerlen voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet en artikel 174a Gemeentewet

3.2. Harddrugs voor alle lokalen en woningen

De regels ten aanzien van harddrugs gelden zowel voor lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn (cafés, winkels, coffeeshops en dergelijke) als voor niet voor het publiek toegankelijke lokalen (bedrijven, loodsen en containers) en voor woningen. Uitgezonderd zijn officiële gebruikersruim-ten, zoals in de dag- en nachtopvang in De Klomp.

Bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b Opiumwet valt wordt deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten. Bij een volgende constatering binnen twee jaar na afloop van een eerdere sluiting wordt de betreffende locatie voor onbepaalde tijd gesloten.