Uitspraak 201903904/2/R2


Volledige tekst

201903904/2/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Breda, en anderen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college het wijzigingsplan Overaseweg 206" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2019, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.C.J. Wouters, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Made, is verschenen. Tevens is [belanghebbende] als partij in deze zaak gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De wijzigingsbevoegdheid, op basis waarvan het plan is vastgesteld, vindt zijn grondslag in artikel 4 lid 4.7, aanhef en onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013" (hierna: het moederplan). Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" in de bestemming "Bedrijf". Hierdoor wordt de vestiging mogelijk van het hondenopleidingscentrum RONIN Dog Training Netherlands (hierna: RONIN), het bedrijf van [belanghebbende].

3.    [verzoeker] en anderen stellen dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Zij voeren onder meer aan dat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan, omdat deze alleen ziet op de mogelijkheid om de bestemming van gronden binnen een bestaand bouwvlak te wijzigen. Met het wijzigingsplan is echter ook de bestemming van gronden buiten het bestaande bouwvlak gewijzigd.

Voorts wijzen zij erop dat niet aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan, omdat het wijzigingsplan de vestiging van een bedrijf mogelijk maakt dat niet is aan te wijzen als bedrijf in categorie 1 of 2 van de door de raad gebruikte VNG-brochure "Bedrijven- en milieuzonering" 2009 (hierna: VNG-brochure). RONIN moet namelijk gelijk worden gesteld met dierenasielen- en pensions. Dit is in de VNG-brochure aangemerkt als categorie 3.2-bedrijf.

[verzoeker] en anderen vrezen dat inwerkingtreding van het plan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat en dat zij zullen worden beperkt in de gebruiksmogelijkheden van hun perceel. Zij hebben namelijk concrete plannen bij het college bekendgemaakt om hun perceel aan de [locatie] te splitsen, zodat de [schuur] aan de westzijde van hun perceel kan worden omgebouwd tot een woning. Het bouwvlak op de Overaseweg 206 dat in het plan is opgenomen ligt op korte afstand van de [schuur], zodat deze plannen mogelijk niet door kunnen gaan.

Omdat het wijzigingsplan in nieuwe bouwmogelijkheden voorziet en op basis van het wijzigingsplan een omgevingsvergunning kan worden aangevraagd, kan inwerkingtreding van het plan leiden tot onomkeerbare gevolgen. [verzoeker] en anderen vragen daarom om schorsing van het bestreden besluit.

4.    Het college stelt zich op het standpunt dat wel is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Daartoe stelt het dat de wijzigingsbepaling ook ruimte biedt voor de wijziging van de bestemming van gronden buiten een bestaand bouwvlak. Het college stelt dat deze regel in de wijzigingsbevoegdheid verder strekt dan de letterlijke lezing en moet worden uitgelegd in het licht van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Het college stelt dat de Verordening wel de ruimte biedt aan het college om ook de bestemming te wijzigen van de gronden die buiten het bestaande bouwvlak liggen.

Het college stelt dat eveneens is voldaan aan de voorwaarde in de wijzigingsregel dat er slechts een bedrijf in categorie 1 of 2 mag worden gevestigd. Het college stelt dat RONIN niet is gelijk te stellen met dierenasielen- en pensions, omdat er bij RONIN maximaal 50 honden van slechts één hondenras mogen worden getraind. Op basis van deze bedrijfsspecifieke kenmerken en de resultaten van het verrichte akoestisch onderzoek heeft het college zich op het standpunt gesteld dat RONIN moet worden aangemerkt als categorie 2-bedrijf.

5.    Artikel 4 lid 4.7, aanhef en onder c, van de planregels van het moederplan luidt, voor zover relevant:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen [...]:

c. voor het deels wijzigen van de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ in de bestemming ‘Bedrijf’ […] met dien verstande dat:

1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 […] die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2."

6.    De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de tekst van artikel 4, lid 4.7, aanhef en onder c, van de planregels van het moederplan volgt dat de wijzigingsbevoegdheid slechts de mogelijkheid biedt om de bestemming te wijzigen van gronden binnen het bestaande bouwvlak en niet van gronden die daarbuiten liggen. Ook uit andere aan het moederplan ten grondslag liggende stukken, zoals de plantoelichting volgt niet dat deze wijzigingsbevoegdheid ruimer moet of mag worden uitgelegd.

Voor zover het college stelt dat de ruimere lezing die het voorstaat wordt ondersteund doordat de Verordening ruimte biedt voor uitbreiding of verplaatsing van het bouwvlak, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het plangebied ligt in een gebied dat de Verordening aanwijst als groenblauwe mantel. In artikel 6 lid 6.10 van de Verordening zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de groenblauwe mantel en zien op de mogelijkheden om niet-agrarische bedrijfsfuncties toe te kennen, zoals in het plan aan de orde is. Uit deze bepaling volgt dat er op het perceel aan de Overaseweg 206 weliswaar een niet-agrarisch bedrijf kan worden gevestigd op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel, maar de bepaling noemt niet de mogelijkheid voor zogenoemde nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf op gronden buiten het bestaande bouwperceel. Gelet op deze bepaling en gelezen in samenhang met artikel 3 lid 3.1 onder 2 en artikel 6 lid 6.8 van de Verordening, biedt deze naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer ruimte voor een wijziging van de bestemming voor gronden buiten het bouwvlak op het bestaande bouwperceel. Reeds hierom biedt de Verordening geen aanknopingspunt voor de door het college voorgestane ruime lezing van de wijzigingsbepaling.

Nu het plan ook betrekking heeft op een wijziging van de bestemming van gronden buiten het bestaande bouwperceel en de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om aan de wijzigingsbepaling een ruimere betekenis toe te kennen dan volgt uit de letterlijke lezing van deze tekst, is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

7.    Over de grond die [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over de milieucategorie die het plan mogelijk maakt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ongeacht het antwoord op de vraag of RONIN wel of niet is aan te merken als een categorie 2-bedrijf, dan wel daaraan is gelijk te stellen, stelt de voorzieningenrechter vast dat het wijzigingsplan geen regeling bevat over het maximaal aantal te trainen dieren en het aantal diersoorten dat mag worden getraind; omstandigheden die het college noemt ter onderbouwing van het standpunt dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarde over de milieucategorie.

Omdat [verzoeker] en anderen niet ten onrechte stellen dat een hondentrainingscentrum zoals het plan mogelijk maakt, zonder nadere beperking niet gelijk te stellen is met een bedrijf van milieucategorie 2, staat in zoverre eveneens niet vast dat het college heeft voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

8.    Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter er niet van  overtuigd dat het bestreden besluit in stand kan blijven. In verband hiermee acht hij, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, gronden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.

9.    Gelet op deze conclusie en op de omstandigheid dat de overige beroepsgronden, die onder meer zijn gericht tegen het geluidsrapport waarmee het plan is onderbouwd, nader onderzoek vergen en zich niet lenen voor behandeling in deze procedure, blijven die verder buiten bespreking.

10.    De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal bij wijze van voorlopige voorziening het besluit tot vaststelling van het plan schorsen.

11.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 2 april 2019 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Overaseweg 206";

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Scheele
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op25 juli 2019

723.