Uitspraak 201808537/1/R1


Volledige tekst

201808537/1/R1.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Lochem,

en

de raad van de gemeente Lochem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Bosweg Lochem" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. T. Brouwer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De partiële herziening voorziet erin om voor twee stroken grond weliswaar de bestemming "Tuin" ongewijzigd te laten, maar de aldaar toegelaten maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van 1 m naar 2 m te verhogen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de bewoners van de [locatie 1] te Lochem aan de zuidzijde van hun perceel een hogere erfafscheiding mogen realiseren dan voorheen was toegestaan.

2.    [appellant] woont op het adres [locatie 2], ten noorden van het perceel aan de [locatie 1]. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de mogelijkheid om een hogere erfafscheiding aan de zuidzijde van het perceel [locatie 1] te kunnen realiseren. [appellant] stelt vanwege de ook gerealiseerde hogere erfafscheiding van 2 m aldaar verminderd zicht te hebben op het aangrenzende bos.

Ontvankelijkheid

3.    Volgens de raad is [appellant] geen belanghebbende bij het bestemmingsplan. De raad stelt dat [appellant] vanaf zijn perceel geen uitzicht heeft op de erfafscheiding. Uit de beroepsgronden blijkt volgens de raad ook niet dat [appellant] door vaststelling van dit bestemmingsplan gevolgen van enige betekenis ondervindt. De raad verzoekt de Afdeling om het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.

3.1.    Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijke persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, onder 3.2, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit - zoals in dit geval een bestemmingsplan - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dat uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van de betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op factoren als: afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren in voorkomend geval ook in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen van de toegestane activiteit kunnen van belang zijn.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] op een afstand van circa 20 m van het plangebied woont. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij door de mogelijk gemaakte en ook gerealiseerde hogere erfafscheiding aan de zuidzijde van het perceel [locatie 1] minder zicht heeft op het aangrenzende bos. Gelet op het voorgaande valt op voorhand niet uit te sluiten dat [appellant] gevolgen van enige betekenis van het plan ondervindt. [appellant] is daarom belanghebbende bij het bestreden besluit. Zijn beroep is ontvankelijk.

Procedureel

Beroep door belanghebbende

4.    Over het betoog van [appellant] dat hij niet inziet waarom volgens de gemeentelijke kennisgevingen een ieder zienswijzen naar voren mag brengen, maar alleen belanghebbenden in beroep mogen gaan, overweegt de Afdeling het volgende. De wetgever heeft ervoor gekozen dat zienswijzen door een ieder naar voren kunnen worden gebracht. Dit is neergelegd in artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening. Het instellen van beroep is volgens de wetgever voorbehouden aan belanghebbenden op grond van artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Awb. Onder belanghebbende wordt volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Digitale terinzagelegging ontwerpplan

5.    Volgens [appellant] is er op de website van de gemeente geen link opgenomen geweest via welke het ontwerpplan digitaal kon worden ingezien.

5.1.    De raad stelt dat via de website van de gemeente Lochem alle ontwerpplannen en vastgestelde plannen, welke ter inzage lagen, digitaal raadpleegbaar waren. Daartoe bevatte de website van de gemeente volgens de raad een link naar www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.2.    In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om te betwijfelen dat het ontwerpplan digitaal ter inzage heeft gelegen. Daarbij betrekt de Afdeling dat volgens de bekendmaking in het gemeenteblad van Lochem en volgens www.ruimtelijkeplannen.nl er een digitale terinzagelegging heeft plaatsgevonden. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Een link op de gemeentelijke website naar het ontwerpplan is geen wettelijke verplichting voor de gemeente, maar kan gezien worden als een extra service om een ontwerpplan te raadplegen.

Het betoog slaagt niet.

Besluit op ingediende zienswijze

6.    [appellant] stelt dat hij niet op de hoogte is gebracht van de behandeling van de zienswijze en dat hij geen besluit van de raad heeft mogen ontvangen naar aanleiding van de door hem ingediende zienswijze.

6.1.    De Afdeling overweegt dat de nota van zienswijzen als bijlage bij de brief van 12 juli 2018 is toegestuurd. Hierin is een reactie op de zienswijze van [appellant] gegeven. De nota van zienswijzen maakt als bijlage onderdeel uit van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat het plan op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Voor zover [appellant] betoogt dat hij geen besluit van de raad heeft mogen ontvangen naar aanleiding van de door hem ingediende zienswijze, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Dit kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog slaagt niet.

Uitnodiging politieke avond

7.    [appellant] stelt dat hij ten onrechte geen bericht heeft gehad van de raad waarin staat dat hij niet zou worden uitgenodigd voor de zogeheten politieke avond waarin het plan is behandeld.

7.1.    De raad heeft aangegeven dat [appellant] op 12 juli 2018 een brief heeft ontvangen. Hierin staat vermeld dat indien de raad besluit het bestemmingsplan te agenderen en te willen bespreken tijdens een politieke avond, [appellant] een uitnodiging daarvoor zal ontvangen. De raad heeft echter besloten om het plan als hamerstuk te agenderen voor de raadsvergadering. Een bespreking ervan tijdens de politieke avond heeft dan ook niet plaatsgevonden. De raad heeft daarom afgezien van een uitnodiging van [appellant] voor die raadsvergadering.

De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting voor de raad bestaat om [appellant] ervan op de hoogte te stellen dat hij niet wordt uitgenodigd voor de politieke avond. Bovendien bevat de brief van 12 juli 2018 voor [appellant] voldoende informatie over het verloop van de procedure, in welk geval [appellant] voor de raadsvergadering zou worden uitgenodigd, en welk geval zich niet heeft voorgedaan.

Het betoog slaagt niet.

Toetsingskader

8.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inhoudelijk

Maximale hoogte erfafscheiding

9.    [appellant] stelt dat het besluit van de raad met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd dient te worden en dat de raad het voorheen geldende bestemmingsplan "Bosweg 2009" met het bijbehorende beeldkwaliteitsplan onverkort dient na te leven. Volgens [appellant] ontbreken nut en noodzaak voor deze partiële herziening.

9.1.    De raad stelt dat hij bevoegd is om voor het desbetreffende gebied een nieuw plan vast te stellen en dat er aanleiding was om daartoe over te gaan. In de toelichting bij het plan staat aangegeven dat in het beeldkwaliteitsplan specifiek voor hoekwoningen een afwijkende maatvoering voor erfafscheidingen tot maximaal 2 m is opgenomen. Daarom lag het volgens de raad voor de hand om de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen behorend bij de woningen op hoekpercelen te verhogen tot maximaal 2 m en deze daarmee gelijk te stellen aan de maximaal toegestane bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen binnen de aangrenzende woonbestemming. De voorliggende partiële herziening van het plan voorziet hierin.

9.2.    De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling overweegt daarbij dat de raad bij de vaststelling van het plan beleidsruimte toekomt. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomstig de wens van een of meer omwonenden, betekent niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, dan wel dat die vaststelling ondeugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling oordeelt dat de raad heeft kunnen besluiten om de maximale hoogte voor de erfafscheiding op 2 m te stellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] het standpunt van de raad over het beeldkwaliteitsplan, waarin ter plaatse van hoekwoningen in een erfafscheiding van maximaal 2 m was voorzien, niet heeft weersproken ter zitting. Daarbij is tevens van belang dat de raad de situatie ter plaatse heeft beoordeeld en heeft geoordeeld dat er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen overwegende bezwaren zijn tegen een erfafscheiding met een hoogte van maximaal 2 m en dat de omstandigheid dat [appellant] daardoor minder zicht heeft op het aangrenzende bos ook niet als een zodanig bezwaar wordt aangemerkt.

Het betoog slaagt niet.

Nota van zienswijzen

10.    Volgens [appellant] is een aantal door hem aangedragen argumenten niet terug te vinden in de nota van zienswijzen. Hetgeen in de nota van zienswijzen is verwoord bevat onwaarheden, onjuistheden en is niet volledig.

10.1.    De Afdeling oordeelt dat artikel 3:46 van de Awb, welke bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering, zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat de raad bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen heeft betrokken.

Het betoog slaagt niet.

Handhavingsverzoek

11.    [appellant] stelt dat de procedure ten aanzien van het door hem gedane handhavingsverzoek niet goed is doorlopen. Volgens [appellant] is de damwand met hekwerk zonder omgevingsvergunning geplaatst en is het bouwwerk daarmee illegaal. Het verzoek is om de situatie te herstellen zoals deze was voor het plaatsen van de damwand.

11.1.    De Afdeling oordeelt dat handhavingskwesties in een beroep gericht tegen het bestemmingsplan, niet aan de orde kunnen komen.

Het betoog slaagt niet.

Verantwoordelijkheid van de raad

12.    Volgens [appellant] wil de raad overduidelijk geen standpunt innemen en verantwoordelijkheid dragen voor de door hem genomen besluiten en de handelswijze van het college van burgemeester en wethouders. De raad wil bovendien volgens [appellant] geen invulling geven aan zijn controlerende taak.

12.1.    De Afdeling overweegt dat de raad het bevoegde orgaan is voor de vaststelling van het plan. De raad heeft in het onderwerpelijke geval een eigen afweging gemaakt en het plan vastgesteld zoals hij heeft gedaan. Voor het oordeel dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid, bestaat geen aanleiding.

Het betoog slaagt niet.

Zienswijze herhaald en ingelast

13.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze.

13.1.    Voor zover [appellant] voor het overige verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijze bij het ontwerpbestemmingsplan "Partiële herziening Bosweg Lochem" hierop is ingegaan. [appellant] heeft niet nader onderbouwd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.    Het beroep is ongegrond.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

91-928.