Uitspraak 201803354/2/R1


Volledige tekst

201803354/2/R1.
Datum uitspraak: 31 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,

en

de raad van de gemeente Haarlemmermeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4157 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 25 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoofddorp Oude Raadhuis" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

De raad heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak op 4 april 2019 de notitie "Nadere motivering vastgesteld bestemmingsplan Hoofddorp Oude Raadhuis" (hierna: de nadere motivering) vastgesteld.

[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek volgens de raad is hersteld. [appellant] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan voorziet in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden op het perceel Hoofdweg 675 in Hoofddorp. Op dit perceel staat het "Het Oude Raadhuis", gebouwd in 1867, in eigendom van de gemeente en in 1999 aangewezen als rijksmonument. Het gebouw is sinds 1982 in gebruik als cultureel centrum met op de eerste verdieping een theaterzaal van Schouwburg De Meerse. Deze theaterzaal biedt ruimte aan ongeveer 100 bezoekers. Met het bestemmingsplan wordt naast de theaterfunctie onder meer voorzien in zelfstandige horeca op de begane grond met een beperkte terrasfunctie in een deel van de bij het gebouw behorende tuin. [appellant] woont naast Het Oude Raadhuis aan de [locatie] en kan zich niet verenigen met de voorziene horecafunctie. Hij vreest hierdoor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

De tussenuitspraak

2.    In overweging 7.3 van de tussenuitspraak staat onder meer dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel extra verkeersbewegingen de op de benedenverdieping voorziene horecafunctie zal genereren. Daarnaast heeft de Afdeling in 7.3 geoordeeld dat de raad evenmin inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre hij de gevolgen van de extra verkeersbewegingen aanvaardbaar acht met het oog op de verkeersafwikkeling (van auto- en vrachtverkeer) en de verkeersveiligheid van auto- en fietsverkeer in de directe omgeving van het plangebied. Om deze redenen heeft de Afdeling geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.1.    Met toepassing van artikel 8:51d van de Awb heeft de Afdeling de raad opgedragen alsnog inzichtelijk te maken hoeveel verkeersbewegingen (auto- en vrachtverkeer) de voorziene horecafunctie genereert en deugdelijk te motiveren wat de gevolgen daarvan zijn voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van het auto- en fietsverkeer in de directe omgeving van het plangebied.

De nadere motivering van 4 april 2019

3.    In de nadere motivering staat dat in de publicatie "Kencijfers Parkeren en Verkeergeneratie publicatie 317" (hierna: CROW-publicatie) geen verkeercijfers zijn opgenomen voor een restaurant. Om die reden is in de nadere motivering aansluiting gezocht bij de normen uit de CROW-publicatie voor parkeerplaatsen bij een restaurant. Aan de hand van die parkeernormen is berekend hoeveel verkeersbewegingen een gemiddeld restaurant genereert. In de nadere motivering staat verder (onder meer) het volgende:

"Op basis van bovenstaande berekening komt de theoretische verkeersgeneratie uit op 84 tot 106 motorvoertuigen per etmaal op het piekmoment. Dan wil zeggen bij een bezettingsgraad van het restaurant van 100% gedurende de dag. Bij deze berekening dient wel rekening gehouden te worden met mogelijk dubbelgebruik van de functie restaurant met de functie theater. De bestaande theaterfunctie gaat uit van een verkeersgeneratie van 35. In het geval van 100% van de theaterbezoekers die met de auto komen, tevens van de restaurantfunctie gebruik zullen maken, zou de extra verkeersgeneratie een bandbreedte hebben van 49 tot 71 motorvoertuigen per etmaal op het piekmoment (de verkeersbewegingen restaurant minus de verkeersbewegingen theater). Gezien de ligging van het restaurant ten opzichte van het winkelhart van Hoofddorp ligt ook dubbelgebruik tussen het restaurant enerzijds en het winkelgebied anderzijds voor de hand. Het ligt daarom in de lijn der verwachtingen dat de daadwerkelijke extra verkeersgeneratie in werkelijkheid lager zal liggen dan in de bovenstaande tabel is berekend, wegens de meerdere mogelijkheden tot dubbelgebruik van bezoekers. […]

Conclusie inzake verkeer

De gevolgen voor de verkeersgeneratie voor de omgeving achten wij daarom niet significant, gezien de minimale toename (ca. < 1%) ten opzichte van de huidige verkeersstromen op deze wegen. Naar rato hiervan is het logisch dat ook op de verkeersveiligheid niet wordt ingeboet in de directe omgeving van het plangebied, die bovendien redelijk overzichtelijk is."

3.1.    Voor zover [appellant] in zijn zienswijze stelt dat de Afdeling de raad heeft opgedragen het vereiste onderzoek door een onafhankelijke deskundige te laten verrichten, overweegt de Afdeling dat dit betoog onjuist is. In de opdracht van de tussenuitspraak wordt de raad immers niet verplicht tot inschakeling van een onafhankelijke (externe) deskundige. Achterliggende gedachte hierbij is dat gemeenten over het algemeen beschikken over eigen deskundigen, waaronder verkeerskundigen, zodat inschakeling van externe deskundigen door het gemeentebestuur niet bij voorbaat is aangewezen. Het is in beginsel aan de raad om te beoordelen of de interne deskundigheid waarover de gemeente beschikt, in een concrete situatie volstaat of dat inschakeling van een externe deskundige aangewezen is.

Het betoog faalt.

3.2.    Het betoog van [appellant] dat de raad redelijkerwijs niet heeft uit mogen gaan van een theoretische verkeersgeneratie, begrijpt de Afdeling aldus dat de raad voor de berekening van de extra verkeersbewegingen door de voorziene horecafunctie redelijkerwijs niet heeft kunnen volstaan met bureauonderzoek en schattingen. Het is voor de berekening van de verkeersgeneratie van een voorziene nieuwe functie niet ongebruikelijk en naar het oordeel van de Afdeling ook niet onredelijk dat in zoverre wordt volstaan met een bureauonderzoek en schattingen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daar in het onderhavige geval niet mee heeft kunnen volstaan.

Het betoog faalt.

3.3.    Voor zover [appellant] in zijn zienswijze stelt dat voor de vaststelling van het aantal verkeersbewegingen het plangebied moet worden aangemerkt als een rustige woonwijk en dat derhalve voor de bepaling van de theoretische verkeersgeneratie ten onrechte is uitgegaan van centrumgebied met een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk', overweegt de Afdeling als volgt. In de nadere motivering staat het volgende: "De stedelijkheidsgraad wordt ontleend aan de omgevingsadressendichtheid (hierna: oad), zoals onderzocht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS stelt de oad vast voor buurten en kernen. CROW-publicatie 317 kent een methodiek om de oad te vertalen in een stedelijkheidsgraad. Het 'Handboek Parkeernormen gemeente Haarlemmermeer 2018' (2018.0005796 d.d. 6 februari 2018) hanteert dezelfde methodiek om de stedelijkheidsgraad te bepalen. In dit beleidsdocument is op basis van deze methodiek voor het centrum van Hoofddorp de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' bepaald." [appellant] heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom de raad zich, onder verwijzing naar voormelde motivering, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plangebied en de directe omgeving daarvan kan worden aangemerkt als centrumgebied met een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk'.

Het betoog faalt.

3.4.    In de nadere motivering van de raad staat dat de verkeersgeneratie van de voorziene horecafunctie een bandbreedte heeft van 84 tot 106 motorvoertuigen per dag bij een bezettingsgraad van het restaurant van 100% gedurende de dag. [appellant] voert terecht aan dat niet inzichtelijk gemaakt is wat daarbij het aandeel aan vrachtverkeer is, als het vrachtverkeer al bij deze berekening is betrokken. De raad heeft in zoverre niet voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

Het betoog slaagt.

3.5.    [appellant] betoogt verder terecht dat niet inzichtelijk is hoe de raad tot de conclusie is gekomen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid in en om het plangebied, omdat de gestelde minimale toename van minder dan 1% ten opzichte van de huidige verkeersstromen niet significant zou zijn. Hiertoe overweegt de Afdeling allereerst dat uit de nadere motivering van de raad niet volgt hoeveel verkeersbewegingen in de bestaande situatie in en om het plangebied plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of uitgegaan is van 1% van 84 of 106 motorvoertuigen en of daarbij voorts rekening is gehouden met het vrachtverkeer. Daarnaast is de bestaande verkeersituatie (waaronder de verkeersveiligheid en -afwikkeling) evenmin inzichtelijk gemaakt.

Gezien het vorenstaande kan nog steeds niet worden beoordeeld of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene horecafunctie geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van het auto- en fietsverkeer in de directe omgeving van het plangebied genereert.

Het betoog slaagt.

Nadere argumenten

3.6.    Voor zover [appellant] nadere argumenten aanvoert ten aanzien van geluid, behoefte en parkeren, betreft dit aspecten die geen onderwerp vormen van de door de Afdeling aan de raad gegeven opdracht en de wijze waarop de raad daaraan uitvoering heeft gegeven. In overweging 6.3 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling reeds overwogen dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onaanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat oplevert bij de woning van [appellant]. In overweging 5.2 heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding biedt voor het oordeel dat met de voorziene horecafunctie op de begane grond van het rijksmonumentale gebouw niet wordt voorzien in een behoefte. Voor zover [appellant] nadere argumenten aanvoert ten aanzien van parkeren, overweegt de Afdeling het volgende. In zijn beroep tegen het bestemmingsplan heeft [appellant] zijn vrees geuit voor parkeerproblemen. Deze beroepsgrond heeft hij niet onderbouwd, zodat de Afdeling in overweging 13 van de tussenuitspraak onder meer ten aanzien van deze beroepsgrond heeft geoordeeld dat in hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding gezien wordt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden besluit strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3.6.1.    Niet kan worden aanvaard dat, behoudens het geval dat een verandering van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, in een zienswijze tegen een nadere motivering na toepassing van artikel 8:51d van de Awb, een appellant nieuwe argumenten kan aanvoeren ten einde te bewerkstellingen dat de rechter terugkomt van een in de eerdere uitspraak als definitief bedoelde verwerping van een beroepsgrond. Een andere opvatting zou op onaanvaardbare wijze afbreuk doen aan de rechtszekerheid van andere partijen in een procedure als deze. Nu het besluit op deze punten niet is gewijzigd, falen deze betogen van [appellant].

Conclusie

Bestuurlijke lus

4.    In artikel 8:51d van de Awb is het volgende bepaald: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

Opdracht

5.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in overweging 7.3 van de tussenuitspraak omschreven gebrek binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overwegingen 7.3 en 11 van de tussenuitspraak en overwegingen 3.4 en 3.5 van deze uitspraak alsnog inzichtelijk te maken hoeveel verkeersbewegingen (auto- en vrachtverkeer) de voorziene horecafunctie genereert en deugdelijk te motiveren wat de gevolgen daarvan zijn voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van het auto- en fietsverkeer in de directe omgeving van het plangebied. De raad dient de Afdeling de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

5.1.    In de einduitspraak zal, gelet op de samenhang met het geconstateerde gebrek, de beroepsgrond van [appellant] over de geschiktheid van het plangebied voor de voorziene horecafunctie worden beoordeeld.

Proceskosten

6.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om:

- binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen onder 5 is overwogen het daar omschreven gebrek in het besluit van 25 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoofddorp Oude Raadhuis" te herstellen, en;

- de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

w.g. Pans    w.g. Stoof
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019

749.