Uitspraak 201902951/1/A1


Volledige tekst

201902951/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen, NH,

verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 28 februari 2019 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door I.A.A. van Hooff en T.C.M. van Hooff, zijn verschenen. Aan de zijde van [appellante] is verschenen [gemachtigde B].

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel staat een stolpboerderij. Op 12 januari 2017 heeft [appellante] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van deze stolpboerderij. Op het aanvraagformulier is vermeld dat de kap gedeeltelijk wordt vervangen/aangepast en dat een nieuw bijgebouw wordt gebouwd. De boerderij zal een logiesfunctie krijgen, zo is op het formulier vermeld.

Het college heeft op 16 november 2017 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.

Relevante regelgeving

2.    Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is paragraaf 3.2 (de reguliere voorbereidingsprocedure) van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 (de uitgebreide voorbereidingsprocedure) daarop van toepassing is.

Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, voor zover thans van belang, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid, kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn.

Ingevolge het derde lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.

Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.

Ingevolge artikel 3:10, vierde lid, is, indien afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is op de voorbereiding van een besluit, paragraaf 4.1.3.3 niet van toepassing.

Beoordeling van het beroep

3.    [appellante] betoogt dat op 8 maart 2017 de omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven, omdat de beslistermijn niet tijdig is verlengd, dan wel opgeschort. Zij voert aan dat zij het besluit van 8 maart 2017 waarbij het college de termijn om te beslissen zou hebben verlengd, niet heeft ontvangen. Daarbij komt dat dit besluit op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:17 van de Awb, naar haar gemachtigde had moeten worden verzonden. De beslistermijn is daarom niet tijdig verlengd, aldus [appellante]. [appellante] voert verder aan dat het college eerst bij brief van 9 maart 2017, dus na het verstrijken van de beslistermijn op 8 maart 2017, de termijn om te beslissen op de aanvraag heeft opgeschort. Deze brief is niet op 9 maart 2017, maar eerst op 13 maart 2017 per e-mailbericht aan haar gemachtigde verzonden, aldus [appellante].

3.1.    Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:2488, heeft de Afdeling overwogen dat het college met het besluit van 8 maart 2017 de beslistermijn tijdig heeft verlengd en vervolgens tijdig heeft opgeschort. Het college heeft op 16 november 2017, binnen de termijn als bedoeld in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, de aanvraag van 12 januari 2017 buiten behandeling gesteld. Aangezien het college binnen de termijn de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, faalt het betoog van [appellante] dat een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven en het college deze bekend had moeten maken.

Conclusie

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

473.