Uitspraak 201504613/4/R3


Volledige tekst

201504613/4/R3.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2.    Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen, gevestigd te Valkenswaard, en anderen (hierna: Oplossing N69 en anderen),

3.    Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de Brabantse Milieufederatie), gevestigd te Tilburg,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1060, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 17 maart 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 12 juli 2016 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Kempenbaan-West" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

[appellant sub 1], Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Hiervan hebben Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 26 januari 2017, waar Oplossing N69 en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, de Brabantse Milieufederatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Yücesan-van Drunen, P.W.M. Hovens MSc, ir. R. Bon, drs. C. Schellingen en ing. E. Been, bijgestaan door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Almelo, zijn verschenen.

Na de zitting heeft de Afdeling besloten de zaak aan te houden in verband met de uitspraken van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259 en ECLI:NL:RVS:2017:1260, waarbij aan het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen zijn gesteld over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) en de Habitatrichtlijn.

Bij besluit van 30 oktober 2018 (hierna: het wijzigingsbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Kempenbaan-West" opnieuw, gewijzigd, vastgesteld.

[appellant sub 1], Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie zijn in de gelegenheid gesteld aanvullende beroepsgronden tegen het besluit van 30 oktober 2018 naar voren te brengen. Hiervan hebben Oplossing N69 en anderen gebruik gemaakt.

Oplossing N69 en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 21 mei 2019, waar Oplossing N69 en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde b], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Yücesan-van Drunen, ing. J.J.A.M. Loos, drs. F. Aarts en drs. W. Heijligers, bijgestaan door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Almelo, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een nieuwe aansluiting op de rijksweg A67 ter hoogte van de gemeentelijke weg de Locht in Veldhoven en in een verbreding van het zuidwestelijke deel van de Kempenbaan in Veldhoven. Met de nieuwe infrastructuur wordt ook een nieuwe regionale verbindingsweg tussen Veldhoven en de bestaande N69 ten zuiden van Valkenswaard (hierna: de Nieuwe Verbinding) aangesloten op het bestaande wegennet. Voor die verbindingsweg hebben provinciale staten van Noord-Brabant het inpassingsplan "Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69" vastgesteld, dat inmiddels onherroepelijk is geworden.

2.    De Afdeling heeft de raad in overweging 25 van de tussenuitspraak opgedragen een aantal gebreken in het besluit van 17 maart 2015 te herstellen. Deze gebreken betreffen de onderbouwing van het standpunt van de raad dat de mitigerende maatregelen in verband met stikstofdepositie op een aantal habitattypen in het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" na vijf jaar niet meer noodzakelijk zijn vanwege de autonome ontwikkeling, en de vastlegging van de mitigerende maatregelen in het plan.

Om deze gebreken te herstellen heeft de raad het herstelbesluit van 12 juli 2016 genomen. Bij dat besluit is het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld. Aan het gewijzigde plan is een aanvulling op de passende beoordeling ten grondslag gelegd, die als bijlage bij de plantoelichting en de planregels is gevoegd. Daarnaast is een onderdeel toegevoegd aan artikel 10, lid 10.4.1, van de planregels. Vanwege de aanhouding van de zaak heeft de Afdeling nog geen uitspraak gedaan over het herstelbesluit.

Vervolgens heeft de raad het wijzigingsbesluit van 30 oktober 2018 genomen, waarbij het plan opnieuw, gewijzigd, is vastgesteld. Er is opnieuw een aanvulling op de passende beoordeling gemaakt. Daarin is een zogeheten ADC-toets uitgevoerd en er is een compensatieplan bijgevoegd. Verder is opnieuw een onderdeel toegevoegd aan artikel 10, lid 10.4.1, van de planregels.

Beroep van rechtswege

3.    In artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het volgende bepaald: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

De Afdeling stelt vast dat met het herstelbesluit van 12 juli 2016 en het wijzigingsbesluit van 30 oktober 2018 niet geheel tegemoet is gekomen aan de beroepen van [appellant sub 1], Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie tegen het besluit van 17 maart 2015. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moeten de beroepen van deze appellanten daarom worden geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.

Volgorde van behandeling

4.    De Afdeling behandelt hierna eerst de beroepen tegen het besluit van 30 oktober 2018. Daarna worden de beroepen tegen de besluiten van 12 juli 2016 en 17 maart 2015 behandeld.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het wijzigingsbesluit van 30 oktober 2018

6.    Bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit is een aanvulling op de passende beoordeling opgesteld. Daarbij is een ADC-toets uitgevoerd. In de ADC-toets is geconcludeerd dat er voor de aanleg van de nieuwe infrastructuur rond de Kempenbaan-West geen alternatieven zijn met hetzelfde doelbereik en minder effect op het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Daarnaast is geconcludeerd dat er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn die de aanleg van de nieuwe infrastructuur noodzakelijk maken. In de ADC-toets is verder geconcludeerd dat compensatie nodig is voor het verlies van in totaal 1.074 m2 van vier habitattypen in het Natura 2000-gebied. Er is een compensatieplan opgesteld waarin de compensatie verder is uitgewerkt. In onderdeel d van artikel 10, lid 10.4.1, van de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de uitvoering van het compensatieplan te verzekeren.

7.    Op het wijzigingsbesluit is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van toepassing. Uit de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb volgt dat als uit de passende beoordeling niet de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten, het bestemmingsplan toch kan worden vastgesteld als is voldaan aan de zogenoemde ADC-criteria. Die criteria houden in dat er geen alternatieve oplossingen zijn, dat het plan nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en dat de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De tekst van deze bepalingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

De beroepen van [appellant sub 1] en de Brabantse Milieufederatie

8.    [appellant sub 1] en de Brabantse Milieufederatie hebben geen beroepsgronden aangevoerd over het wijzigingsbesluit. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en de Brabantse Milieufederatie tegen het wijzigingsbesluit zijn daarom ongegrond.

Intrekking beroepsgrond

9.    Ter zitting hebben Oplossing N69 en anderen de beroepsgrond over de effecten op het prioritaire habitattype "vochtige alluviale bossen" ingetrokken.

Dwingende redenen van groot openbaar belang

10.    Oplossing N69 en anderen betogen dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het plan nodig is om dwingende redenen van groot openbaar belang. Volgens hen is het plan daarom in strijd met artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wnb.

De redenen die de raad naar voren heeft gebracht, zijn volgens Oplossing N69 en anderen niet zwaarwegend genoeg. In dit verband verwijzen zij ook naar de Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn van de Europese Commissie van januari 2007 (hierna: de richtsnoeren). Daaruit volgt volgens hen dat het plan aantoonbaar onontbeerlijk moet zijn in het kader van maatregelen of beleidsoriëntaties die gericht zijn op de bescherming van voor het leven van de burger fundamentele waarden (gezondheid, veiligheid, milieu), in het kader van voor de staat en de samenleving fundamentele beleidsoriëntaties of in het kader van de uitvoering van economische of maatschappelijke activiteiten waardoor specifieke openbare dienstverplichtingen worden nagekomen. Dat is volgens Oplossing N69 en anderen niet het geval. Zij wijzen daarbij ook op de voorbeelden die in de richtsnoeren worden genoemd van gevallen waarin dwingende redenen van groot openbaar belang aanwezig zijn.

Oplossing N69 en anderen stellen verder dat de gestelde voordelen van de nieuwe infrastructuur zijn overschat en dat de raad niet is ingegaan op de nadelen. Met name stellen zij dat het plan alleen voorziet in infrastructuur en niet zelf de vestiging of uitbreiding van bedrijvigheid mogelijk maakt. Het plan draagt daarmee volgens hen niet bij aan de werkgelegenheid. Weliswaar verbetert het plan de bereikbaarheid, maar volgens Oplossing N69 en anderen beschikt bedrijventerrein De Run nu ook over een toereikende ontsluiting en belemmert de huidige ontsluiting de bedrijvigheid niet. Oplossing N69 en anderen stellen daarnaast dat tegenover de verbetering van de leefbaarheid in een aantal kernen een verslechtering van de leefbaarheid op andere plaatsen staat, vooral in Veldhoven-West, Dommelen en Riethoven. Ook is de verbetering van de leefbaarheid in onder meer Valkenswaard en Aalst volgens hen geen gevolg van het voorliggende plan, maar van de Nieuwe Verbinding.

10.1.    Volgens de raad zijn er dwingende redenen van groot openbaar belang die de nieuwe infrastructuur noodzakelijk maken. In paragraaf 3.2 van de ADC-toets is dit onderbouwd. De raad stelt dat het in dit geval gaat om economische, sociale en gezondheidsredenen. De economische redenen houden verband met de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en bedrijventerrein De Run en de daar gevestigde bedrijven, waaronder ASML. Deze bedrijven maken deel uit van de Brainportregio Eindhoven, een van de drie economische mainports in Nederland. De bereikbaarheid is volgens de raad essentieel voor het behoud en de uitbreiding van de werkgelegenheid en een goed vestigingsklimaat in de Brainportregio Eindhoven. In de huidige situatie is de bereikbaarheid volgens de raad een groot knelpunt, omdat het verkeer rond De Run dagelijks vastloopt. Zonder de nieuwe infrastructuur is een verdere ontwikkeling van onder meer ASML volgens de raad niet mogelijk. De raad heeft er tevens op gewezen dat de nieuwe infrastructuur rond de Kempenbaan-West pas een eerste stap is in het verbeteren van de bereikbaarheid. Door de rijksoverheid, andere overheden en ASML is een intentieverklaring ondertekend om gezamenlijk 45 tot 50 miljoen euro te investeren in een pakket aan maatregelen om bedrijventerrein De Run beter bereikbaar te maken. De sociale en gezondheidsredenen houden vooral verband met de verbetering van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in Veldhoven-Dorp, Valkenswaard, Waalre en Aalst. Doorgaand verkeer door de kernen veroorzaakt daar al lange tijd grote problemen voor de leefbaarheid. De verbetering is vooral het gevolg van het aansluiten van de Nieuwe Verbinding op het bestaande wegennet, omdat die weg tot een sterke afname van het (vracht)verkeer door deze plaatsen leidt.

De raad stelt daarnaast dat bij de voorbereiding van het plan de gevolgen zijn onderzocht. Daarbij is gebleken dat de door Oplossing N69 en anderen gestelde negatieve gevolgen voor andere kernen zich niet voordoen.     Samengevat stelt de raad zich op het standpunt dat met de realisatie van de Kempenbaan-West niet alleen de bereikbaarheid van Veldhoven en de grote samenhangende belangen van leefbaarheid en gezondheid zijn gediend, maar vooral ook de economische belangen van de Brainportregio. De betekenis op het gebied van leefbaarheid en bereikbaarheid reikt verder tot en met de hele regio ten zuidwesten van de A2 en de A67 vanwege de sterke samenhang met de Nieuwe Verbinding.

In de ADC-toets zijn de dwingende redenen van groot openbaar belang afgewogen tegen de aantasting van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Het plan veroorzaakt een geringe toename van de stikstofdepositie, met nadelige effecten voor vier habitattypen in het Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarden worden overschreden. In de ADC-toets en het compensatieplan is de toename van de stikstofdepositie op de vier habitattypen vertaald naar de afname in oppervlakte op lange termijn. Het gaat om een areaalverlies van in totaal 1.074 m2 op een totale oppervlakte van 543,5 ha voor de vier habitattypen. Het areaalverlies ligt voor deze vier habitattypen tussen de 0,002 en 0,026%. Omdat het areaalverlies zeer gering is en bovendien volledig gecompenseerd wordt, wegen de economische, sociale en gezondheidsbelangen volgens de raad in dit geval zwaarder dan de aantasting van het Natura 2000-gebied.

10.2.    De Afdeling overweegt allereerst dat economische, sociale en gezondheidsredenen, waarop de raad zich beroept, in zijn algemeenheid dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen vormen als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid, onder b, van de Wnb. Economische en sociale redenen zijn in deze bepaling en in artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn uitdrukkelijk genoemd als mogelijke dwingende redenen van groot openbaar belang. Uit zowel het vijfde lid van artikel 2.8 van de Wnb als de laatste alinea van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn vloeit voort dat argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid ook dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen zijn. In de Richtsnoeren worden gezondheid en veiligheid eveneens genoemd.

Vervolgens moet worden beoordeeld of de door de raad naar voren gebrachte economische, sociale en gezondheidsredenen zwaarwegend genoeg zijn om in dit concrete geval te kunnen worden aangemerkt als dwingende redenen van groot openbaar belang.

10.3.    Voor zover Oplossing N69 en anderen bestrijden dat het plan noodzakelijk is om economische redenen, overweegt de Afdeling het volgende.

Anders dan Oplossing N69 en anderen veronderstellen, is de lijst van voorbeelden in de Richtsnoeren niet uitputtend. Uit deze voorbeelden kan dan ook niet worden afgeleid dat in andere dan de genoemde situaties geen dwingende redenen van groot openbaar belang aanwezig kunnen zijn. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie dat een plan, zoals in dit geval, uitsluitend in infrastructuur voorziet. Ook een plan dat zelf geen bedrijvigheid mogelijk maakt, maar alleen infrastructuur, kan een essentiële bijdrage leveren aan de economie en de werkgelegenheid.

Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, kan ervan worden uitgegaan dat er een acuut en ernstig probleem is met de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en bedrijventerrein De Run. Ook kan ervan worden uitgegaan dat de toekomstige ontwikkeling van de bedrijvigheid hierdoor wordt belemmerd. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nieuwe infrastructuur nodig is in het belang van de economie in de Brainportregio Eindhoven en voor behoud en uitbreiding van de werkgelegenheid in deze regio. De Brainportregio Eindhoven is van betekenis voor de nationale economie. Reeds hierom is de Afdeling van oordeel dat de raad de verbetering van de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en bedrijventerrein De Run terecht heeft beschouwd als een dwingende reden van groot openbaar belang die de nieuwe infrastructuur rond de Kempenbaan-West noodzakelijk maakt. Daarmee is voldaan aan het vereiste uit artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wnb. En daarom hoeft niet te worden beoordeeld of de door de raad aangevoerde sociale en gezondheidsredenen, namelijk de verbetering van de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in een aantal plaatsen, in dit geval ook zelfstandig dwingende redenen van groot openbaar belang vormen die het plan nodig maken.

10.4.    Hiermee is niet gezegd dat de raad de overige genoemde belangen niet bij de belangenafweging heeft kunnen betrekken en daaraan gewicht heeft kunnen toekennen.

Voor zover Oplossing N69 en anderen aanvoeren dat de nieuwe infrastructuur de leefbaarheid op sommige plaatsen zal verslechteren, overweegt de Afdeling dat dit bij de voorbereiding van het plan en bij de voorbereiding van het inpassingsplan voor de Nieuwe Verbinding is onderzocht en dat daarbij is geconcludeerd dat de negatieve effecten zich niet of slechts beperkt voordoen. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. De Afdeling betrekt daarbij ook dat in de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1072, over het inpassingsplan "Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69", onder 67-69, al een oordeel is gegeven over de gevolgen van de Nieuwe Verbinding voor het woon- en leefklimaat in een aantal gebieden en kernen in de directe omgeving van deze weg. Anders dan Oplossing N69 en anderen stellen, is de verbetering van de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in Veldhoven-Dorp, Valkenswaard, Waalre en Aalst mede een gevolg van het voorliggende plan. Met dit plan wordt namelijk de Nieuwe Verbinding in Veldhoven op het bestaande wegennet aangesloten. Pas daardoor kan de Nieuwe Verbinding volledig functioneren. Oplossing N69 en anderen hebben op zichzelf niet bestreden dat de Nieuwe Verbinding bijdraagt aan het oplossen van de bestaande leefbaarheids- en verkeersveiligheidsproblemen in de genoemde plaatsen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de verbetering van de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in Veldhoven-Dorp, Valkenswaard, Waalre en Aalst en de verbetering van de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en bedrijventerrein De Run, in onderlinge samenhang bezien, terecht betrokken bij de beslissing om gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb.

10.5.    Voor zover Oplossing N69 en anderen de door de raad gemaakte belangenafweging onjuist vinden, overweegt de Afdeling het volgende.

Uit de ADC-toets blijkt dat als gevolg van het plan een extra stikstofdepositie optreedt van 2,56 tot 42,07 mol per jaar op de vier betrokken habitattypen in het Natura 2000-gebied. Het effect hiervan op de habitattypen is in de ADC-toets en het compensatieplan vertaald in oppervlakteverlies op lange termijn, waarbij rekening is gehouden met het kwaliteitsverlies door de extra stikstofdepositie en met de overschrijding van de kritische depositiewaarden. Uit de ADC-toets blijkt dat de aantasting van het Natura 2000-gebied, omgerekend in areaalverlies, beperkt is. Dit geldt zowel in absolute zin (13 tot 787 m2 per habitattype) als in verhouding tot de totale oppervlakte van de desbetreffende habitats in het Natura 2000-gebied (0,002 tot 0,026 % per habitattype). De raad heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen die met het plan worden gediend zwaarder wegen dan de aantasting van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" door extra stikstofdepositie.

10.6.    Gelet op het voorgaande is het plan niet in strijd met artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wnb. Het betoog faalt.

Compensatie

11.    In de ADC-toets is vastgesteld dat voor vier habitattypen in het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" compensatie nodig is voor een oppervlakteverlies van in totaal 1.074 m2. Er wordt voorzien in 5.600 m2 compensatie voor deze habitattypen binnen het Natura 2000-gebied. Volgens paragraaf 3.3 van de ADC-toets is dit ruim voldoende en worden de maatregelen tijdig, ruim voor ingebruikname van de nieuwe infrastructuur, uitgevoerd. In het compensatieplan zijn de locaties, inrichtings- en beheermaatregelen en monitoring nader uitgewerkt.

12.    Oplossing N69 en anderen voeren aan dat de compenserende maatregelen niet toereikend zijn. Daarom is volgens hen niet voldaan aan de in artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb opgenomen voorwaarde dat de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

13.    Oplossing N69 en anderen stellen dat voor de vier habitattypen in het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" een uitbreidings- en verbeterdoelstelling geldt, zodat ook in het kader van het reguliere beheer van het Natura 2000-gebied habitats moeten worden uitgebreid en/of verbeterd. Volgens hen staat niet vast dat dezelfde locaties niet tegelijk voor compensatie en voor het reguliere beheer worden gebruikt. Het plan biedt op dit punt niet genoeg zekerheid. In hun nadere stuk van 9 mei 2019 stellen Oplossing N69 en anderen dat in het compensatieplan ten onrechte niet de voorwaarde is gesteld dat de compensatie niet mag overlappen met de gebieden die in het beheerplan zijn aangewezen om de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied te realiseren.

In het bijzonder wijzen Oplossing N69 en anderen op de gebieden Valkenhorst en Spinsterberg. Deze gebieden worden zowel in het compensatieplan als in het beheerplan voor het Natura 2000-gebied genoemd. Omdat uit het beheerplan niet duidelijk blijkt op welke locaties de uitbreidingen en verbeteringen precies zijn voorzien, is niet gewaarborgd dat de compensatie en het reguliere beheer niet zullen overlappen, aldus Oplossing N69 en anderen.

13.1.    De Afdeling stelt voorop dat het enkele feit dat voor een Natura 2000-gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling geldt, niet betekent dat binnen dat Natura 2000-gebied geen habitats kunnen worden aangelegd als compenserende maatregel (vgl. de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, onder 31.2-31.3).

13.2.    Het compensatieplan voorziet in 5.600 m2 compensatie voor vier habitattypen binnen het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". In paragraaf 5.1 van het compensatieplan is een afbeelding opgenomen waarop de locaties voor compensatie per habitattype met een arcering zijn weergegeven.

Volgens de "Notitie n.a.v. zienswijze Kempenbaan" van Tauw van 18 april 2019 is er op de compensatielocaties geen overlap met in het kader van het beheerplan of het PAS voorgenomen maatregelen. Wel blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de gebieden Valkenhorst en Spinsterberg ook zoekgebied zijn voor maatregelen om de uitbreidings- en verbeteringsdoelstellingen te realiseren. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in het beheerplan voor het Natura 2000-gebied nog niet volledig is vastgelegd waar die maatregelen zullen worden getroffen, omdat dat nog niet voor alle maatregelen mogelijk is.

13.3.    De raad heeft gesteld dat de gebieden Valkenhorst en Spinsterberg groot genoeg zijn om naast de compenserende maatregelen uit het compensatieplan ook op uitbreiding en verbetering gerichte beheersmaatregelen te treffen. Oplossing N69 en anderen hebben geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor de verwachting dat in deze gebieden door het aanwijzen van ongeveer 5.600 m2 voor compensatie te weinig geschikte locaties overblijven om uitvoering te geven aan de uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied.

Daarnaast is in paragraaf 1.3 van het compensatieplan als een van de randvoorwaarden voor de compensatieopgave opgenomen dat op de compensatielocatie geen maatregelen vanuit het beheerplan (bestaand beheer) of vanuit het PAS (herstelmaatregelen) zijn beoogd. Naar het oordeel van de Afdeling volgt daaruit dat één locatie niet tegelijk voor compensatie en regulier beheer mag worden gebruikt.

Bovendien heeft de raad gesteld dat de compenserende maatregelen in overleg met gebiedseigenaar en beheerder Het Noordbrabants Landschap tot stand zijn gekomen en dat die instantie ook verantwoordelijk is voor de maatregelen in het kader van het reguliere beheer van het gebied. Het Noordbrabants Landschap zal er volgens de raad op toezien dat compensatie- en beheersmaatregelen geen overlap vertonen. De gemaakte afspraken over compensatie zijn vastgelegd in een overeenkomst. Dit biedt naar het oordeel van de Afdeling een extra waarborg dat locaties niet tegelijk voor zowel compensatie als regulier beheer zullen worden gebruikt.

Gelet op het voorgaande kan ervan worden uitgegaan dat de compenserende maatregelen die zijn opgenomen in het compensatieplan en zijn voorgeschreven in het plan geen afbreuk doen aan de realisering van de uitbreidings- en verbeteringsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux." Het betoog faalt.

14.    Oplossing N69 en anderen betogen dat de compenserende maatregelen niet effectief genoeg zijn, ook omdat in de huidige situatie de kritische depositiewaarden al worden overschreden. Zij wijzen op paragraaf 1.5 van de richtsnoeren van de Europese Commissie, waaruit volgens hen volgt dat het betrokken gebied moet worden hersteld tot een toestand die de eerdere, gunstige behoudstatus weerspiegelt en dat de toegepaste maatregelen een redelijke succesgarantie moeten hebben.

Oplossing N69 en anderen noemen met name de maatregelen begrazing, maaien en afvoeren van strooisel en humuslaag. Meer in het bijzonder stellen zij dat de kritische depositiewaarden al worden overschreden, dat de depositie door het plan verder toeneemt en dat de compensatie niet leidt tot vermindering van de stikstofdepositie, maar vooral tot het verwijderen van stikstof. De maatregelen zijn daarom volgens hen niet geschikt om de ecologische omstandigheden te herstellen die aanwezig moeten zijn om de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk te garanderen. Daarnaast stellen zij dat plaggen negatieve neveneffecten heeft en dat er enkele kennislacunes zijn.

Verder betogen Oplossing N69 en anderen dat de compensatielocaties te klein zijn. De locaties hebben een oppervlakte van 100 tot 4.000 m2. Oplossing N69 en anderen betwijfelen of zo’n kleine oppervlakte zich voldoende kan herstellen van een overschrijding van de kritische depositiewaarden en duurzaam kan functioneren.

14.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat bij compensatie, anders dan bij mitigatie, bepalend is of de in oppervlakteverlies vertaalde aantasting van habitattypen wordt gecompenseerd met een ten minste even grote oppervlakte aan nieuw areaal om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. Daaruit volgt volgens de raad dat niet is vereist dat de gebieden die als compensatie worden aangelegd zich in een gunstige staat van instandhouding moeten bevinden voordat het wegtracé in gebruik wordt genomen. Gelet op hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, onder 30 en volgende, is dit uitgangspunt juist.

14.2.    De compensatiemaatregelen zijn beschreven in het compensatieplan. De raad stelt zich op het standpunt dat de maatregelen uit het compensatieplan een redelijke succesgarantie moeten hebben. Volgens de raad zijn deze maatregelen vaker met succes toegepast en hebben ze hun effectiviteit bewezen. In de notitie van Tauw van 18 april 2019 is dit nader onderbouwd.

Oplossing N69 en anderen hebben hun stelling dat de compensatiemaatregelen niet effectief genoeg zijn niet met concrete gegevens onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling dat de huidige overschrijding van de kritische depositiewaarden tot gevolg heeft dat de compensatie niet zal kunnen slagen. Ook de enkele verwijzing naar de geringe oppervlakte van de compensatielocaties is niet voldoende om aan de effectiviteit van de compensatie te twijfelen. Daarbij is mede van belang dat ervoor is gekozen om de compensatieopgave voor elk habitattype op één locatie uit te voeren. Daarmee wordt versnippering en kwaliteitsverlies voorkomen. Verder heeft de raad ervoor gekozen om de compensatielocaties met een kleinere oppervlakte zo veel mogelijk te laten grenzen aan de kwalificerende habitattypen die al aanwezig zijn, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht en zoals is te zien op de afbeelding in paragraaf 5.1 van het compensatieplan. Overigens is in de notitie van Tauw beschreven dat inmiddels met de uitvoering van het compensatieplan is begonnen en dat daarbij maatregelen op een grotere oppervlakte zijn uitgevoerd. Voor de habitattypen "zuur ven" en "vochtige heide" - waarvoor de compensatieopgave volgens het compensatieplan 100 m2 is - beslaan de uitgevoerde maatregelen volgens de notitie samen 3.900 m2; de verwachting is dat zich daarvan ongeveer 300 m2 tot zuur ven zal kunnen ontwikkelen en ongeveer 1.000 m2 tot vochtige heide.

14.3.    Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen Oplossing N69 en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de effectiviteit van de compenserende maatregelen die in het compensatieplan zijn opgenomen. Het betoog faalt.

15.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan voorziet in compenserende maatregelen die waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. Het plan is daarom niet in strijd met artikel 2.8, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb. Het betoog faalt.

Voorwaardelijke verplichting in artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels

16.    Bij het wijzigingsbesluit heeft de raad onderdeel d toegevoegd aan artikel 10, lid 10.4.1, van de planregels voor de bestemming verkeer. Hierin is het volgende bepaald:

"Binnen de gronden met de bestemming 'Verkeer' gerealiseerde nieuwe infrastructuur mag niet worden gebruikt indien de compenserende maatregelen genoemd in de bijlage 'Compensatieplan' behorende bij de rapportage 'Addendum Passende Beoordeling Kempenbaan West met ADC-toets' niet conform de daarin opgenomen planning zijn getroffen. De rapportage waarvan het 'Compensatieplan' deel uitmaakt, is als Bijlage 4 bij de regels van dit plan gevoegd."

17.    Oplossing N69 en anderen voeren aan dat de voorwaardelijke verplichting in artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels ten onrechte alleen is gekoppeld aan de realisatie van de compensatiehabitats en niet ook aan de instandhouding daarvan. Zij stellen in de eerste plaats dat niet duidelijk is of de beheermaatregelen voor de lange termijn uit paragraaf 5.3 van het compensatieplan ook onder de reikwijdte van de voorwaardelijke verplichting vallen. Daarnaast waarborgt artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels volgens hen ten onrechte niet dat er maatregelen worden getroffen als de kwaliteit van de compensatiehabitats verslechtert.

17.1.    De voorwaardelijke verplichting in artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels houdt in dat de nieuwe infrastructuur niet mag worden gebruikt als de compenserende maatregelen uit het compensatieplan niet volgens de daarin opgenomen planning zijn getroffen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat door in deze planregel te spreken van "gebruik" en dus niet van "in gebruik nemen", de verplichting niet alleen ziet op het (voor het eerst) in gebruik nemen van de nieuwe infrastructuur, maar ook op het (voortgezet) gebruik na de eerste ingebruikname. De Afdeling stelt vast dat deze uitleg overeenkomt met de tekst van de bepaling.

In paragraaf 5.2 van het compensatieplan zijn de inrichtingsmaatregelen voor de compensatiegebieden opgenomen. Deze maatregelen moeten uiterlijk op 31 december 2019 zijn gerealiseerd. Paragraaf 5.3 bevat de beheermaatregelen die vervolgens gedurende een periode van dertig jaar moeten worden getroffen. Het gaat onder meer om begrazing. In paragraaf 5.4 van het compensatieplan staat welke monitoring en evaluatie moet plaatsvinden. Hierbij is vermeld dat de monitoring en evaluatie na de ingebruikname van de Kempenbaan-West moeten worden herhaald totdat de vegetaties zich zodanig hebben ontwikkeld dat van een volwaardig habitattype kan worden gesproken; daarna wordt de monitoring opgenomen in de reguliere Natura 2000-monitoring. Verder is vermeld dat de getroffen beheermaatregelen op basis van de evaluatie worden besproken, en worden heroverwogen of bijgesteld als de vegetatieontwikkeling of andere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Naar het oordeel van de Afdeling vallen al deze maatregelen onder de reikwijdte van artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels. Dit betekent dat artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels ook betrekking heeft op de beheermaatregelen die na de inrichting van de compensatiegebieden gedurende dertig jaar moeten worden getroffen. Gelet op paragraaf 5.4 van het compensatieplan heeft de voorwaardelijke verplichting bovendien - zolang de monitoring niet onder de reguliere monitoring in het kader van het beheer van het Natura 2000-gebied is komen te vallen - behalve op de monitoring ‘sec’ ook betrekking op het bijstellen van de beheermaatregelen naar aanleiding van de resultaten van de monitoring en evaluatie. Het bijstellen van de beheermaatregelen is daarnaast vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente en gebiedseigenaar en beheerder Het Noordbrabants Landschap. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, geldt nadat de compensatiehabitats volledig tot ontwikkeling zijn gebracht het reguliere beschermingsregime uit de Wnb en moeten bij achteruitgang van de habitats in dat kader maatregelen worden getroffen.

Het betoog dat de instandhouding van de compensatiegebieden onvoldoende is verzekerd, slaagt daarom niet.

Het voorgaande betekent dat de nieuwe infrastructuur die het plan mogelijk maakt, waaronder de nieuwe op- en afrit van de rijksweg A67, tijdelijk zal moeten worden afgesloten als de compenserende maatregelen - met inbegrip van de hierboven bedoelde beheermaatregelen en bijstelling daarvan naar aanleiding van de resultaten van monitoring en evaluatie - niet volgens de planning in het compensatieplan worden uitgevoerd.

18.    Oplossing N69 en anderen voeren verder aan dat het gebruiksverbod in artikel 10, lid 10.4.1, onder d, van de planregels nadelige effecten kan hebben. Het verkeer zal volgens hen omrijden via de oude route, vooral de N69 door Valkenswaard en Aalst. In combinatie met de maatregelen die aan die wegen worden getroffen, leidt dat tot congestie. Volgens Oplossing N69 en anderen ontstaat daardoor extra stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.

18.1.    De Afdeling acht het aannemelijk dat een tijdelijke afsluiting van de nieuwe infrastructuur, waaronder de nieuwe op- en afrit van de rijksweg A67, negatieve gevolgen zal hebben voor de doorstroming van het verkeer. Hetgeen Oplossing N69 en anderen naar voren hebben gebracht, geeft echter geen grond voor de verwachting dat bij afsluiting van de nieuwe infrastructuur tijdelijk zodanige congestie op de overige wegen zal ontstaan, dat hierdoor de algehele samenhang van Natura 2000 zal worden verstoord.

Het betoog faalt.

Conclusie

19.    Het beroep van Oplossing N69 en anderen tegen het wijzigingsbesluit van 30 oktober 2018 is ongegrond.

Het herstelbesluit van 12 juli 2016

Het beroep van [appellant sub 1]

20.    [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het besluit van 12 juli 2016 geen zienswijze naar voren gebracht. Dit betekent dat hij geen beroepsgronden over dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 12 juli 2016 is daarom ongegrond.

De beroepen van Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie

21.    Aan het herstelbesluit is een aanvullende passende beoordeling ten grondslag gelegd. Op grond daarvan heeft de raad geconcludeerd dat de eerder voorgestelde mitigerende maatregelen niet noodzakelijk zijn om significante negatieve effecten door stikstofdepositie op een aantal habitattypen in het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" te voorkomen.

Volgens Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie heeft de raad met het herstelbesluit van 12 juli 2016 de gebreken in het besluit van 17 maart 2015 niet voldoende hersteld en heeft de raad daarom niet aan de opdracht uit de tussenuitspraak voldaan. Zij voeren aan dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat geen mitigerende maatregelen meer nodig zijn om significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" te voorkomen.

21.1.    Uit het wijzigingsbesluit van 30 oktober 2018 blijkt dat de raad zich inmiddels op het standpunt stelt dat op grond van de passende beoordeling niet de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux" niet zullen worden aangetast door het plan en dat daarom compenserende maatregelen nodig zijn. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het herstelbesluit van 12 juli 2016 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het herstelbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het herstelbesluit van 12 juli 2016 moet daarom wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb worden vernietigd. Vanwege de samenhang tussen de plandelen met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de voorziene nieuwe infrastructuur en de overige plandelen betreft de vernietiging het gehele besluit.

Het besluit van 17 maart 2015

22.    Gelet op hetgeen de Afdeling in de tussenuitspraak over de beroepsgronden van [appellant sub 1] heeft overwogen, is zijn beroep tegen het besluit van 17 maart 2015 ongegrond.

23.    In hun beroepen tegen het besluit van 17 maart 2015 hebben Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie onder meer aangevoerd dat de voorgestelde mitigerende maatregelen in verband met stikstofdepositie onvoldoende effectief zijn. Gelet op hetgeen de Afdeling hierover in de tussenuitspraak onder 14.3 heeft overwogen, is het plan op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie hebben daarnaast aangevoerd dat de mitigerende maatregelen niet in het plan zijn vastgelegd en dat de uitvoering van de maatregelen ook anderszins niet is verzekerd. Gelet op hetgeen hierover in de tussenuitspraak onder 17.2 is overwogen, is het plan in zoverre in strijd met artikel 19, derde lid, van de Nbw 1998, zoals deze bepaling destijds luidde.

De beroepen van Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie tegen het besluit van 17 maart 2015 zijn gegrond. Het besluit van 17 maart 2015 dient te worden vernietigd. Vanwege de samenhang tussen de plandelen met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de voorziene nieuwe infrastructuur en de overige plandelen betreft de vernietiging het gehele besluit.

Proceskosten

24.    Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

25.    De raad dient ten aanzien van Oplossing N69 en anderen en de Brabantse Milieufederatie op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

25.1.    De Brabantse Milieufederatie heeft onder meer verzocht om vergoeding van de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Zij stelt dat rechtsbijstand is verleend door mr. J.E. Dijk. Het beroepschrift en de overige processtukken van de Brabantse Milieufederatie zijn echter niet door mr. J.E. Dijk opgesteld. Evenmin heeft hij de Brabantse Milieufederatie ter zitting vertegenwoordigd of bijgestaan. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Verwerking op landelijke voorziening

26.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 17 maart 2015, kenmerk 15.027, ongegrond;

II.    verklaart de beroepen van Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen en anderen en Stichting Brabantse Milieufederatie tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 17 maart 2015, kenmerk 15.027, gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 17 maart 2015, kenmerk 15.027;

IV.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 12 juli 2016, kenmerk 16.073/16bs00422, ongegrond;

V.    verklaart de beroepen van Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen en anderen en Stichting Brabantse Milieufederatie tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 12 juli 2016, kenmerk 16.073/16bs00422, gegrond;

VI.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 12 juli 2016, kenmerk 16.073/16bs00422;

VII.    verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente Veldhoven van 30 oktober 2018, kenmerk 18.114/18bs00160, ongegrond;

VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Veldhoven tot vergoeding van bij Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.883,35 (zegge: achttienhonderddrieëntachtig euro en vijfendertig cent), waarvan € 1.792,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

veroordeelt de raad van de gemeente Veldhoven tot vergoeding van bij Stichting Brabantse Milieufederatie in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,64 (zegge: zevenendertig euro en vierenzestig cent);

IX.    gelast dat de raad van de gemeente Veldhoven aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen en anderen en € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor Stichting Brabantse Milieufederatie vergoedt, waarbij voor Stichting Oplossing N69 Bewonersoverleg Dommelen en anderen geldt dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

X.    draagt de raad van de gemeente Veldhoven op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en VI worden verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Teuben
Voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

483.

BIJLAGE

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn)

Artikel 6

[…]

4.    Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de Lid-Staat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.

Wet natuurbescherming

Artikel 2.7

1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

[…]

Artikel 2.8

1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

[…]

3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

4. In afwijking van het derde lid kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden vastgesteld, onderscheidenlijk de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er zijn geen alternatieve oplossingen;

b. het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

5. Ingeval het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, geldt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel b, de voorwaarde dat het plan, onderscheidenlijk het project nodig is vanwege:

a. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of

b. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

[…]

7. Compenserende maatregelen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, maken onderdeel uit van het plan, onderscheidenlijk de verplichting om deze maatregelen te treffen maakt onderdeel uit van de vergunning voor het project, bedoeld in het eerste lid. Het bestuursorgaan dat het plan vaststelt meldt, onderscheidenlijk gedeputeerde staten melden de compenserende maatregelen aan Onze Minister, die de Europese Commissie van de maatregelen op de hoogte stelt.

[…]