Uitspraak 201808072/1/A1


Volledige tekst

201808072/1/A1.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Natuur- en Milieuraad Hengelo (O) en omgeving, gevestigd te Hengelo,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 oktober 2018 in

zaak nr. 18/1262 in het geding tussen:

de Stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Hengelo voor het kappen van een blauwe ceder aan het Burgemeester Jansenplein nabij 29 te Hengelo (hierna: het plein).

Bij besluit van 13 juni 2018 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2019 waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door P.L. Drent en mr. M.S. van Dijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Hengelo een definitief besluit genomen over de herinrichting van de openbare ruimte van het plein en de omgeving. Onder meer is bepaald dat de ter plaatse aanwezige blauwe ceder zal worden vervangen door een andere boom. Er moet een boom komen die beter bij het plein past, het verkeer op een veilige manier toelaat, de zichtlijnen niet belemmert en een groen dak biedt voor zittende mensen. Ter uitvoering hiervan heeft het gemeentebestuur op 23 oktober 2017 een aanvraag ingediend voor het kappen van de blauwe ceder. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 januari 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor het kappen van de blauwe ceder.

Het hoger beroep van de Stichting

2.    De Stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het besluit van 13 juni 2018 ten onrechte is gebaseerd op de Bomenverordening 2009, terwijl deze is komen te vervallen met de inwerkingtreding van Bomenverordening 2018.

2.1.    Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Bomenverordening 2018 treedt deze een dag na bekendmaking in werking. De Bomenverordening 2018 is op 13 juni 2018 gepubliceerd, zodat deze op 14 juni 2018, derhalve na het besluit op bezwaar, in werking is getreden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat het college het besluit van 13 juni 2018 ten onrechte niet heeft gebaseerd op de Bomenverordening 2018.

Het betoog faalt.

3.    Voorts betoogt de Stichting dat geen sprake is van een ruimtelijk zwaarwegend belang op het terrein van ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 7 van de Bomenverordening 2009, dat opweegt tegen het duurzaam behoud van de boom. Met de belangen van de ceder alsmede de insecten en bijen die onder de boom leven is volgens de Stichting onvoldoende rekening gehouden. Van een zeer zwaarwegend belang op het terrein van ruimtelijke ordening is niet voldoende gebleken. Met het inrichtingsplan met betrekking tot het plein is van een zwaarwegend belang geen sprake. Het argument dat de ceder de zichtlijnen zou verstoren bemoeilijkt een groene inrichting van de stad. Voor de horecagelegenheden is voldoende ruimte voor aan- en afvoer van goederen. Het handhaven van de ceder biedt voldoende ruimte op het plein voor evenementen, aldus de Stichting.

3.1.    In artikel 1.6 van de Bomenverordening 2006 wordt onder "Bijzondere boom" verstaan: "Geregistreerde gemeentelijke of particuliere monumentale, toekomstig monumentale, herdenkings- of dendrologisch waardevolle boom met speciale beschermingsstatus."

Artikel 7 van de Bomenverordening 2009 luidt:

"1. Een vergunning voor het kappen, rooien, verplanten of vormsnoeien voor een vergunningplichtige boom of anders soortige houtopstand mag alleen en moet worden geweigerd dan wel onder voorschriften verleend in het belang van:

a. natuurwaarden;

b. landschaps- en stadswaarden;

c. recreatieve waarden.

2. Een vergunning voor het kappen, rooien, verplanten of vormsnoeien van een bijzondere boom kan alleen om zwaarwegende redenen door Burgemeester en Wethouders worden verleend en wel bij:

(…)

c. zeer zwaarwegende belangen op het terrein van ruimtelijke ordening.

(…)."

3.2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de ceder is aangevraagd in verband met de herinrichting van de openbare ruimte van het plein en omgeving. In het inrichtingsplan is gekozen voor een nieuwe boom die meer centraal op plein staat omdat dit het beste aansluit bij het uitgangspunt van een functioneel horecaplein dat ook geschikt is voor (kleinschalige) evenementen. De ceder zou de zichtlijnen verstoren, waarbij van belang is dat het plein ook moet fungeren als evenementenplein met het bordes van het stadhuis als podium. Voorts is er door de locatie van de ceder (te) weinig ruimte voor (distributie)verkeer en ontstaat een krappe ruimte tussen de boom (westzijde) en het terras. Met het inrichtingsplan en dus het kappen van de ceder worden de waarden van stadsschoon, recreatie en leefbaarheid gediend. Aan het belang van de herinrichting waarvan de kap van de boom onderdeel uitmaakt, moet een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan het belang van het behoud van de boom. De belangen van natuur- en milieuwaarden worden niet zodanig geschaad dat de vergunning om die reden zou moeten worden geweigerd, waarbij van belang wordt geacht dat aan de vergunning een herplantverplichting is verbonden en dat het plein groen wordt ingericht conform het vastgestelde inrichtingsplan, aldus het college.

3.3.    De Afdeling overweegt dat geen sprake is van een bijzondere boom als bedoeld in artikel 7, tweede lid, in samenhang bezien met artikel 1.6, van de Bomenverordening 2009. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet in geschil is dat de ceder niet is geregistreerd.

Gelet hierop dient artikel 7, eerste lid, van de Bomenverordening 2009 als uitgangspunt te worden genomen bij de beoordeling van de vraag of het college de omgevingsvergunning voor het kappen van de ceder heeft mogen verlenen. De hiervoor weergegeven motivering van het college in aanmerking genomen, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college bij afweging van alle belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde omgevingsvergunning onder voorwaarden te verlenen.

Het betoog faalt.

4.    De Stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat van een zorgvuldig onderzoek naar alternatieven als bedoeld in de Bomenverordening 2018 niet is gebleken.

Voorts is de aan de omgevingsvergunning verbonden herplantplicht onduidelijk, omdat niet bekend is hoe, wanneer en waar de herplant dient plaats te vinden, aldus de Stichting.

4.1.    Voor zover de Stichting betoogt dat niet is voldaan aan het in artikel 5 van de Bomenverordening 2018 bedoelde alternatievenonderzoek, is de Afdeling van oordeel dat dit betoog reeds niet kan slagen omdat de Bomenverordening 2018 niet op het besluit van 5 oktober 2018 van toepassing is.

Ten aanzien van de aan de omgevingsvergunning verbonden herplantplicht stelt de Afdeling vast dat hieromtrent in de voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning is vermeld dat conform de tabellen uit de Bomenverordening 2009 compensatie plaatsvindt. In totaal zullen 4 bomen met een stamomtrek van 18/20 cm of 3 bomen met een stamomtrek van 20/25 cm of 2 bomen met een stamomtrek van 25/30 cm of 1 boom met een stamomtrek van 30/35 cm herbeplant moeten worden. De herbeplanting zal plaatsvinden in het plangebied Lange Wemen zoals beschreven op een bijgevoegde situatietekening. De exacte locatie wordt op een later moment bepaald.

Het college heeft ter zitting ten aanzien van de herplantplicht verder toegelicht dat het gelet op de onzekerheid over de precieze planning van de herinrichting van het gebied Lange Wemen aanvankelijk niet mogelijk was om in de voorschriften op te nemen wanneer aan de aan de omgevingsvergunning verbonden herplantplicht moet zijn voldaan. Inmiddels is de herinrichting van het gebied echter zodanig ver gevorderd, dat volgens het college duidelijk is dat voor 1 januari 2021 aan de herplantplicht kan worden voldaan, waarbij in aanmerking is genomen dat het najaar de meest geschikte periode is om bomen te planten.

Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat niet bekend is op welke wijze aan de herplantplicht moet worden voldaan en waar de herplant dient plaats te vinden.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

490.