Uitspraak 201808262/1/R2


Volledige tekst

201808262/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], wonend te Woudenberg,

en

de raad van de gemeente Woudenberg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoevelaar fase 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. W. Koster, rechtsbijstandsverlener te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door M. Valé, zijn verschenen.

Daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld heeft de raad na de zitting een nader stuk ingediend.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Het plan is opgesteld voor de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoevelaar. Het gebied ten oosten van de kern Woudenberg wordt fasegewijs ontwikkeld tot een woningbouwlocatie waar 900 woningen zijn voorzien. Dit plan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de eerste fase van deze ontwikkeling. De eerste fase voorziet onder meer in de oprichting van 280 woningen, de verplaatsing van de fruithut aan de Stationsweg Oost en de uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Zegheweg 6. Ook wordt ten behoeve van de ontsluiting van de beoogde woonwijk de Stationsweg Oost heringericht.

[appellante] woont aan de overzijde van de Stationsweg Oost nabij de voorziene ontsluiting van het plangebied. Zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van de ontsluiting van de woonwijk.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plangrens

4.    [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte geen planologische medewerking heeft verleend aan haar verzoek om op haar perceel een of meer woningen op te richten. Hierover voert zij aan dat, anders dan de raad stelt, haar perceel niet in het buitengebied van Woudenberg ligt omdat het aan de voorziene woonwijk Hoevelaar grenst en haar wens tot woningbouw derhalve niet leidt tot verstening en versnippering binnen dit gebied. Zij stelt dat haar perceel binnen de provinciale rode contour valt, waardoor woningbouw ter plaatse mogelijk is. Met het plan "Hoevelaar fase 1" verleent de raad medewerking aan particuliere initiatieven waarbij woningen worden toegevoegd aan het woningbestand. Ten onrechte is haar initiatief daarin niet betrokken.

4.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de woningbouwlocatie Hoevelaar in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Herijking 2016 (hierna: PRV) op de functiekaart met een zogenaamde "bol" wordt aangeduid als toekomstige woonlocatie. In de toelichting bij artikel 3.19 van de PRV is opgenomen dat de geometrische plaatsbepaling van de uitbreidingslocaties indicatief is en dat bij uitbreidingslocaties niet op voorhand duidelijk is hoe de exacte planbegrenzing uiteindelijk zal worden. De raad dient de exacte planbegrenzing duidelijk te maken, aldus de toelichting. De raad heeft in de Structuurvisie Woudenberg 2030, vastgesteld in 2013, en in het Masterplan Hoevelaar Woudenberg van 5 juni 2015 de planologische begrenzing van de woningbouwlocatie Hoevelaar vastgelegd. Het perceel van [appellante] maakt daar geen deel van uit. De raad heeft toegelicht dat het de bedoeling is alle initiatieven aan de andere zijde van de Stationsweg Oost te concentreren. Het aanwijzen van locaties buiten dit gebied leidt volgens hem tot ongewenste versnippering en verstening.

Gelet hierop en in aanmerking genomen de beleidsruimte van de raad is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een zodanige samenhang tussen het plangebied en het perceel van [appellante] dat dit in het plan had moeten worden betrokken.

Het betoog faalt.

Haag

5.    [appellante] vreest voor lichthinder door inschijnende koplampen als gevolg van verkeer op de ontsluitingsweg. De raad heeft volgens [appellante] ten onrechte de in de zienswijzennota toegezegde aanleg van een haag om deze lichthinder te beperken niet in het plan gewaarborgd.

5.1.    In de zienswijzennota staat dat het inschijnen van koplampen relatief beperkt is gezien de ligging van de kruising en de rijrichting. Nu een haag volgens de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk is, bestond er naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding de aanleg en instandhouding van een haag in het bestemmingsplan te waarborgen. In de zienswijzennota is ondanks het ontbreken van een noodzaak wel de bereidheid uitgesproken om door middel van maatregelen te voorkomen dat hinder ontstaat als gevolg van koplamplichten, zoals de realisatie van een tussenberm tussen de hoofdrijbaan en de parallelweg in de vorm van een haag met veldesdoorn. Uit de zienswijzennota kan echter niet worden afgeleid dat de aanleg van de haag in het plan zou worden geborgd. Het betoog mist feitelijke grondslag. Overigens heeft de raad ter zitting nogmaals toegezegd dat de in de zienswijzennota genoemde haag zal worden gerealiseerd.

Aanduiding "ontsluiting"

6.    [appellante] betoogt dat de raad in het plan onvoldoende heeft vastgelegd waar de ontsluitingsweg en het kruispunt exact worden gerealiseerd. Planologisch gezien kan binnen de in de verbeelding opgenomen aanduiding "ontsluiting" de ontsluitingsweg recht voor haar woning worden gelegd, aldus [appellante]. Het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek gaat uit van een bepaalde inrichting van de kruising die echter niet is vastgelegd.

6.1.    Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de als "Woongebied" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" tevens bestemd voor de hoofdontsluiting van het woongebied. In de verbeelding is de aanduiding "ontsluiting" opgenomen met een breedte van ongeveer 63 m en een diepte van ongeveer 20 m.

Ter zitting heeft de raad erkend dat de locatie van de kruising in de verbeelding onvoldoende exact is vastgelegd en dat het plan moet worden aangepast. De raad heeft in het door hem na de zitting overgelegde stuk van 4 juli 2019 te kennen gegeven overeenstemming te hebben bereikt met [appellante] over de exacte ligging van de aanduiding "ontsluiting", die afwijkt van de verbeelding, de ontsluitingsweg en het kruispunt en verzoekt de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien. Hiermee heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op een ander standpunt gesteld dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de aanduiding "ontsluiting" niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Verzoek om zelf te voorzien

7.    De raad heeft de Afdeling verzocht om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb met betrekking tot de aanduiding "ontsluiting" zelf in de zaak te voorzien. Het verzoek in de brief van 4 juli 2019 betreft het aanpassen van de verbeelding door te bepalen dat de aanduiding "ontsluiting" zich beperkt tot het gebied met aan de zuidzijde de coördinaten X 158702.30, Y 454543.58 en X 158655.65, Y 454543.43 en aan de noordzijde de coördinaten X 158702.30, Y 454561.63 en X 158655.65, Y 454561.63. Tevens heeft de raad de Afdeling verzocht om in het plan op te nemen dat de rijbanen voor auto’s het ontsluitingsvlak aan de zuidzijde enkel mogen doorkruisen tussen de coördinaten X 158667.70, Y 454543.43 en X 158688.10 en Y 454543.58, aangezien uitsluitend binnen deze coördinaten de aanleg van de ontsluiting is voorzien.

De Afdeling acht het verzoek van de raad om zelf in de zaak te voorzien zoals uiteengezet in de brief van 4 juli 2019 te verstrekkend omdat het niet alleen ziet op de omvang van de aanduiding "ontsluiting" maar ook op het vastleggen van rijbanen voor auto’s binnen die aanduiding. De Afdeling wijst het verzoek van de raad dan ook af.

Bestuurlijke lus

8.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 6.1 en 7 de aanduiding "ontsluiting" in de verbeelding van het plan aan te passen overeenkomstig de brief van de raad van 4 juli 2019 en de daarbij gevoegde tekening.

De raad dient tevens de Afdeling en [appellante] de uitkomst van voormelde opdracht mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Gevolgen van deze uitspraak

9.    Het betoog over de zorgvuldigheid van het plan in verband met de aanduiding "ontsluiting" slaagt. De Afdeling past op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de Afdeling een tussenuitspraak doet waarin hij de raad opdraagt het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad krijgt de gelegenheid het door de Afdeling geconstateerde gebrek te herstellen. Daarna zal de Afdeling een einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt.

Proceskosten en griffierecht

10.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Woudenberg op om:

-    binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen onder 6.1 en 7 is overwogen, het daar omschreven gebrek te herstellen;

-    de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2019

429-878.