Uitspraak 201805565/1/R3


Volledige tekst

201805565/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en [vier andere appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door M. van Soldt en E. Bulten, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt op het perceel Monnikenweg 15 te Pijnacker (hierna: het perceel) onder meer een vrijstaande woning mogelijk. Hiertoe voorziet het plan op de westelijke zijde van het perceel in de bestemmingen "Wonen - 1" en "Tuin". Op de oostelijke zijde van het perceel is ter compensatie van de woonbestemming aan een deel van de gronden de bestemming "Water" toegekend. Aan de noord- en westzijde grenst het perceel aan oppervlaktewater.

In het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" zijn aan de gronden van het perceel eveneens de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Water" toegekend. Binnen het aangegeven bouwvlak is een woning toegestaan, die ook aanwezig is.

Het thans voorliggende plan voorziet in een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" en maakt het mogelijk om op het perceel naast de bestaande woning een vrijstaande woning te realiseren op een deel van de gronden waar op grond van het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Water" golden. Aan het deel van de gronden op de oostelijke zijde van het perceel golden op grond van het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" de bestemmingen "Wonen" en "Tuin".

[appellant] en anderen wonen aan de Holenduiflande gelegen aan de overkant van het oppervlaktewater. Zij zijn het niet eens met de in het thans voorliggende plan aan het perceel toegekende extra bebouwingsmogelijkheden met een vrijstaande woning.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

3.    Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken".

Artikel 6:8, vierde lid, van de Awb luidt:

"De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd".

3.1.    De terinzagelegging van het bestemmingsplan ving aan op 25 mei 2018. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 26 mei 2018 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb en artikel 1 van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 9 juli 2018.

[appellant] heeft bij brief ingekomen op 5 juli 2018, derhalve binnen de beroepstermijn, op nader aan te voeren gronden beroep ingesteld. Bij brief ingekomen op 2 augustus 2018 heeft [appellant] nadere gronden ingediend. In deze brief hebben [vier andere appellanten] zich als mede-indieners van het beroep aangemeld. Omdat deze brief na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen is het beroep, voor zover dit is ingesteld door [vier andere appellanten], te laat ingediend. Niet gebleken is van omstandigheden waarin een rechtvaardiging is gelegen voor de overschrijding van de beroepstermijn.

Gezien het vorenstaande is het beroep, voor zover dat is ingediend door [vier andere appellanten], niet-ontvankelijk.

Informatieverstrekking

4.    [appellant] voert aan dat hij voorafgaand aan de aankoop van de kavel voor de bouw van zijn woning in 2013 niet is geïnformeerd over een grondruil tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel en het conceptplan voor de ontwikkeling van het perceel. Hij wijst in dit verband op de door de raad verstrekte informatie waarin wordt erkend dat beschikbare informatie hem destijds niet tijdig is verstrekt. Verder betoogt [appellant] dat hij ten tijde van de aankoop van de kavel er vanuit is gegaan dat het oppervlaktewater en het eiland aanwezig zouden blijven.

4.1.    De Afdeling constateert dat [appellant] op geen enkele wijze nader heeft geconcretiseerd in welk belang hij door de gestelde niet tijdige of onvolledige informatieverstrekking, wat hiervan ook zij, is geschaad met betrekking tot het plan, zoals dit is vastgesteld. Het plan is voorbereid en vastgesteld in overeenstemming met de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel schenden van een informatieverplichting voorafgaand aan deze procedure heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het plan. Het voorliggende bestemmingsplan strekt er overigens niet toe om het aanwezige eiland te wijzigen. Ten aanzien van het oppervlaktewater heeft de raad ter zitting nader toegelicht dat met de in het plan voorziene ontwikkeling 2,5% van het aan de westelijke zijde van het perceel aanwezige oppervlaktewater zal worden gedempt en worden gecompenseerd door aan de oostelijke zijde van het perceel dit deel van het oppervlaktewater toe te voegen. Hierdoor wordt het totale wateroppervlak niet verkleind en blijft dit gelijk aan de thans aanwezige situatie. Dit is volgens de raad ook de voorwaarde voor het waterschap Delfland geweest om de hiervoor vereiste watervergunning te kunnen verlenen. Het betoog van [appellant] kan in zoverre dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Belangenafweging

5.    [appellant] betoogt dat de raad in de belangenafweging bij de vaststelling van het plan onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen en ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het belang van de eigenaar van het perceel om naast de bestaande woning op het perceel een extra vrijstaande woning te kunnen realiseren.

5.1.    De raad stelt dat hij bij de vaststelling van het plan wat de aan het perceel toegekende bestemmingen en bebouwingsmogelijkheden betreft alle betrokken belangen heeft afgewogen. De raad voert aan dat de belangen van [appellant] zijn meegenomen in de belangenafweging door terug te gaan van de aanvankelijke wens om op het perceel een twee-onder-een-kap woning te mogen toevoegen naar het mogen toevoegen van een vrijstaande woning. Voorts betoogt de raad dat het uitzicht van [appellant] op het oppervlaktewater in stand blijft en dat de met het plan toegestane bebouwingsmogelijkheden relatief beperkt zijn en passen in de bestaande bebouwing van de Monnikenweg en de directe omgeving daarvan.

5.2.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte.

5.3.    Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de raad in de belangenafweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan zijn belangen, overweegt de Afdeling als volgt. In de brief van 3 juni 2017 naar aanleiding van het voorontwerpplan heeft [appellant] naar voren gebracht dat de daarin voorgestelde twee-onder-een kap woning moet worden teruggebracht tot een vrijstaande woning met een bouwhoogte van 10 m. Uit paragraaf 2.2 van de plantoelichting volgt dat hiermee rekening is gehouden. Daarbij wordt geconcludeerd dat een twee-onder-een-kap woning stedenbouwkundig gezien geen goede optie is, omdat een dergelijke woning afbreuk doet aan de bebouwingsstructuur aan de Monnikenweg. Het plan gaat daarom uit van een vrijstaande woning met een maximale beukmaat van 12 m en een maximale bouwhoogte van 7 m. De Afdeling is van oordeel dat met de toevoeging van een vrijstaande woning aan het perceel het uitzicht van [appellant] vanuit zijn woning niet zodanig wordt belemmerd dat de raad in redelijkheid daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning van [appellant] zich bevindt in een gebied met overwegend woonbestemmingen en het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" nieuwe woningen mogelijk maakt ten zuiden van de Monnikenweg. Verder wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen het perceel met de woning van [appellant] en de op het perceel voorziene vrijstaande woning ongeveer 48 m bedraagt, het tussenliggende oppervlaktewater en het eiland aanwezig blijven en de maximaal toegestane bouwhoogte van de voorziene woning 7 m bedraagt. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het belang van [appellant] onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken. Het betoog faalt.

Het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014"

6.    [appellant] betoogt dat de raad het plan in strijd met de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" heeft vastgesteld.

6.1.    De raad voert aan dat het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" geen mogelijkheid biedt om op het perceel een extra woning te realiseren waardoor hij heeft besloten om het bestemmingsplan aan te passen.

6.2.    De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" als zodanig geen toetsingskader vormt voor het bestreden plan. Verder kunnen in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dat in het bestemmingsplan "Ackerswoude 2014" aan de gronden van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid was toegekend, die niet voorzag in de mogelijkheid om op het perceel een extra woning te kunnen realiseren, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de raad om dit met het voorliggende plan alsnog toe te staan. Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door S. Kouwenhoven, P. Barendse, K. Brus en R. Hooijmans, niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

159-926.