Uitspraak 201902058/1/R3 en 201902058/4/R3


Volledige tekst

201902058/1/R3 en 201902058/4/R3.
Datum uitspraak: 17 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te West-Terschelling, gemeente Terschelling,

en

de raad van de gemeente Terschelling,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

[appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2019, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door H.T. Smit, zijn verschenen. Ter zitting is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    Het plangebied ligt in het havengebied in het zuidoosten van de kern West-Terschelling. [belanghebbende] is gevestigd aan de [locatie 2] en verhuurt fietsen bij de haven van West-Terschelling. De verhuuractiviteiten vinden deels plaats in de openbare ruimte op en rondom de Willem Barentszkade. Dit leidt tot problemen op de weg en heeft invloed op de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de omgeving.

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot sloop en herbouw van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 3] en het realiseren van inpandige opslagruimte voor fietsen.

[appellant] en anderen wonen naast, dan wel in de directe nabijheid van het plangebied en vrezen een toename van bedrijfsactiviteiten, een toename van hinder, een verkeersonveilige omgeving en schade aan hun woningen als gevolg van het plan.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4.    De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak dan wel, onder aanduiding van de betreffende overweging(en), in de bijlage bij deze uitspraak.

Procedureel

5.    [appellant] en anderen stellen dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd over de plannen. Zij voeren aan dat er op 3 mei 2017 weliswaar een informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden, maar dat de voorlichting over de gevaren van een keldercomplex onvoldoende was.

5.1.    Artikel 3:11, eerste lid van de Awb luidt:

"Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."

Artikel 3:12 luidt:

"1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

[..]

3. In de kennisgeving wordt vermeld:

a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

c. op welke wijze dit kan geschieden;

d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen."

5.2.    De kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan heeft behalve in de Staatscourant van 7 juni 2018, nr. 32122 eveneens plaatsgevonden in het Weekblad "De Terschellinger" nr. 1691, van 7 juni 2018. In beide bekendmakingen staat vermeld dat het ontwerpbestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3]" van 8 juni 2018 tot en met 19 juli 2018 ter inzage ligt en dat het ook op verschillende manieren digitaal kan worden geraadpleegd. Tevens staat daarin vermeld dat gedurende deze termijn een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kan indienen. Voor het indienen van een mondelinge zienswijze kan een afspraak worden gemaakt. Daarvoor staat een telefoonnummer vermeld. En voor het schriftelijk indienen staat een postbusnummer vermeld. [appellant] en anderen hebben daar gebruik van gemaakt, want zij hebben schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht.

Gelet op het voorgaande is de voor het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Dat naar de stelling van [appellant] en anderen onvoldoende overleg met hen is gevoerd, dan wel dat zij menen dat er onvoldoende voorlichting is geweest over het realiseren van een kelder, kan hieraan niet afdoen.

Het betoog faalt.

Planregels

6.    [appellant] en anderen voeren aan dat de definitie van kelder in de planregels onjuist is. In de definitie staat: "een gedeelte van een gebouw dat geheel of vrijwel geheel onder de grond (onder het maaiveld) is gelegen." [appellant] en anderen wensen aanpassing van de definitie door de zinsnede "onder het maaiveld is gelegen" te vervangen door "onder woningen gelegen", zodat het realiseren van een kelder onder een bedrijfsgedeelte niet is toegestaan. Het kan volgens [appellant] en anderen niet de bedoeling zijn dat kelders overal zijn toegestaan.

6.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat de definitie overeenkomt met de definitie uit het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012". Ook in die planregels staat dat een kelder een gedeelte van een gebouw betreft dat geheel of vrijwel geheel onder de grond, onder het maaiveld, is gelegen. Het toestaan van een kelder is niet afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een bovengelegen woning, aldus de raad.

6.2.    Uit het voorgaande komt naar voren dat de raad er bewust voor heeft gekozen om niet alleen kelders onder woningen toe te staan, maar ook onder andere gebouwen. Een kelder is immers een gedeelte van een gebouw. Dat kan een gedeelte van een woning zijn, maar ook een gedeelte van een bedrijfsgebouw. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verzoekers geen aanleiding om te oordelen dat de raad hier niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen. De voorzieningenrechter ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de definitie van kelder in artikel 1, lid 1.36, van de planregels onjuist is. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de eerste zin van de definitie zoals opgenomen in artikel 1, lid 1.36, van de planregels overeenkomt met de definitie zoals opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012". Dit betekent dat de raad een dergelijke definitie algemener, ook in andere plannen, hanteert en dus geen sprake is van een specifiek in dit plan gekozen, afwijkende, invulling van het begrip kelder.

Hierbij tekent de voorzieningenrechter aan dat voor zover [appellant] en anderen stellen dat de raad ter plaatse van het perceel met de bestemming "Wonen-1" ten onrechte een kelder toestaat, dit hieronder inhoudelijk nog aan de orde zal komen.

7.    [appellant] en anderen stellen dat het plan ter plaatse van het perceel [locatie 3] ten onrechte een kelder mogelijk maakt, waardoor een aaneengesloten keldercomplex onder de panden mogelijk wordt. [appellant] en anderen achten dit onaanvaardbaar. Bovendien vrezen zij precedentwerking, omdat bij aankoop van nog meer woningen een enorm keldercomplex onder de aaneengesloten woningen kan worden gerealiseerd.

7.1.    De raad stelt dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:171, op 22 april 2014 het herstelbesluit bestemmingsplan "West-Terschelling 2012" is vastgesteld (hierna: herstelbesluit). Met deze wijziging is ondergronds bouwen bij recht toegestaan in het plangebied "West-Terschelling 2012". De percelen [locatie 3] en [locatie 1] vallen echter niet onder de werking van dit herstelbesluit, omdat de Afdeling bij uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:171, het besluit van 17 augustus 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012"heeft vernietigd voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Wonen-1" voor het perceel [locatie 3] en het plandeel met de bestemming "Wonen-2" voor het perceel [locatie 1] te West Terschelling is vastgesteld.

Met de vaststelling van voorliggend plan wordt het ook voor het perceel [locatie 3] mogelijk om ondergronds te bouwen, zodat ter plaatse een kelder kan worden gerealiseerd.

De raad stelt dat het plan voorziet in de mogelijkheid de kelder van het woonhuis aan de [locatie 3] aan te sluiten op de begane grond van het woonhuis aan de [locatie 1]. Een woonhuis wordt in het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012" in artikel 1, lid 1.64 en in dit nieuwe bestemmingsplan in artikel 1, lid 1.58, van de planregels omschreven als "Een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden." Zolang beide woonhuizen één woning bevatten en qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden, laten de voorschriften de voorziene verbinding tussen beide woonhuizen toe, aldus de raad.

7.2.    Aan het perceel [locatie 3] is de bestemming "Wonen-1" met de aanduiding "opslag" toegekend. Uit artikel 4, leden 4.1 en 4.2.1, aanhef en onder c, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding volgt dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Wonen-1" met de aanduiding "opslag", bij recht een kelder is toegestaan. De opslag ten behoeve van fietsenverhuur, ter plaatse van de aanduiding "opslag", mag uitsluitend plaatsvinden in de kelder en uitsluitend ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2].

Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen-2" met de aanduiding "opslag" toegekend. Uit artikel 5, leden 5.1 en 5.2.1, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding volgt dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Wonen-2" en de aanduiding "opslag" bij recht geen kelder is toegestaan. De opslag ten behoeve van fietsenverhuur, ter plaatse van de aanduiding "opslag" is uitsluitend toegestaan in de bouwlaag op de begane grond en uitsluitend ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2].

Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-fietsenverhuur" toegekend. Uit artikel 3, leden 3.1 en 3.2.1, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding volgt dat ter plaatse van gronden met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-fietsenverhuur" bij recht geen kelder is toegestaan.

7.3.    In paragraaf 5.3.1.5 van de plantoelichting staat dat de fietsenopslag onder de woningen met de bestemmingen "Wonen-1" en "Wonen-2" een expliciete regeling heeft gekregen. De opslagruimte is op de verbeelding aangeduid als "opslag". De fietsenopslag is gekoppeld aan het fietsverhuurbedrijf aan de [locatie 2]. Toegang tot de fietsenopslag is op grond van de planregeling alleen mogelijk via de [locatie 2], aldus de plantoelichting.

7.4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan geen kelder toestaat op het perceel [locatie 1] en evenmin op het perceel [locatie 2]. De ruimte op de begane grond van de [locatie 1] zal weliswaar in verbinding staan met de kelder van de [locatie 3], maar het plan maakt geen aaneengesloten keldercomplex onder de panden mogelijk.

Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

8.    [appellant] en anderen betogen dat voor de bouwmogelijkheden op het perceel [locatie 1] ten onrechte niet is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012". Zij stellen dat aan dit perceel ook de bestemming "Wonen-1" had moeten worden toegekend, dat de bouwgrens vastligt en dat een trappenhuis niet in overeenstemming is met de beeldkwaliteit.

8.1.    De raad stelt dat voor de in het plan geboden bouwmogelijkheden is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012". Genoemd plan kent twee woonbestemmingen, de bestemming "Wonen-1" met een toegestane goothoogte van maximaal 4 m en een toegestane bouwhoogte van maximaal 10 m, en "Wonen-2" met een toegestane goothoogte van maximaal 7 m en een toegestane bouwhoogte van maximaal 11 m. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Wonen-2" toegekend. Daarbij zijn dezelfde maximale bouwhoogte (11 m) en goothoogte (7 m) in de planregels vastgelegd. De woning sluit volgens de raad qua bouwhoogte ook aan op de naastgelegen gebouwen.

8.2.    De raad dient bij de vaststelling van het plan alle ruimtelijk relevante belangen in onderling verband te bezien en te bepalen welke bestemmingen aan gronden in het plangebied moeten worden gegeven en welke regels daarbij nodig zijn.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad voor de bouwmogelijkheden van de bestemmingen "Wonen-1" en "Wonen-2" op de verbeelding een bouwvlak heeft toegekend en aansluiting heeft gezocht bij de planregels (en plansystematiek) van het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012". In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

Voor zover [appellant] en anderen menen dat ten onrechte niet de bestemming "Wonen-1", met de daarbij behorende maximale bouw- en goothoogte, aan het perceel [locatie 1] is toegekend, omdat de woning anders niet als passend in de woonomgeving wordt ervaren, overweegt de voorzieningenrechter dat zij niet nader hebben geconcretiseerd waarom de raad een goothoogte van maximaal 7 m en een bouwhoogte van 11 m, passend bij de bestemming "Wonen-2", ter plaatse van dit perceel niet ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad na afweging van alle betrokken belangen het toekennen van de bestemming "Wonen-2" aan het perceel [locatie 1] niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

De voorzieningenrechter overweegt dat het door [appellant] en anderen genoemde trappenhuis een uitvoeringsaspect betreft dat in het kader van een bestemmingsplan niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Veilig bouwen/uitvoerbaarheid

9.    [appellant] en anderen vrezen schade aan hun woningen en aan de fundering van hun woningen als gevolg van de bouw van een kelder, mede gelet op de veranderingen in de waterafvoer door het onderliggende duinzand, die gevaarlijk zijn voor de stabiliteit van de omliggende woningen. Ter onderbouwing van die vrees hebben zij de memo "Advies met betrekking tot bouw kelder naast belendingen, onderzoek belendingen West-Terschelling" van 16 juli 2018 van ingenieursbureau Boorsma (hierna: Memo-Boorsma) overgelegd.

9.1.    De raad heeft naar aanleiding van de Memo-Boorsma een onafhankelijk advies gevraagd aan Advies- en ingenieursbureau Antea Group. De conclusie van het door de Antea Group opgestelde advies luidt:

"Het Plan van Aanpak (dat bij het bestemmingsplan is gevoegd) biedt op dit moment voldoende vertrouwen om een goede engineeringsfase op te starten, en geeft daarmee voldoende kansen om tot een volledig onderbouwd ontwerp te komen. Om tot een hoger detailniveau in de engineering te komen zijn de onderzoeken, maatregelen en werkstappen zoals genoemd in de zienswijze een goede aanvulling. Uit het volledig onderbouwd ontwerp moet vervolgens blijken of de realisatie van de kelder haalbaar is en welke voorzieningen hiervoor getroffen moeten worden. Naast de engineering van de uitbreiding zelf dient de initiatiefnemer voldoende aandacht te besteden aan de gevolgen voor de omliggende bebouwing."

9.1.1.    In paragraaf 4.9 - Veilig bouwen - van de plantoelichting staat dat bij de uitvoering van de nieuwbouw- en verbouwplannen gebruik gemaakt zal worden van de kennis, deskundigheid en technieken van een bedrijf dat specifiek ervaring heeft met de uitvoering en realisering van bouwplannen in een bebouwde omgeving. Door gebruik te maken van een (geïsoleerde)  afzinkkelder kan het gebruik van damwanden worden gereduceerd of overbodig zijn. Hierdoor is bouwen op de erfgrens mogelijk. Deze methode is ontwikkeld voor binnenstedelijke krappe bouwlocaties waar rondom belendingen staan of leidingen in de grond liggen. Door het gebruik van een afzinkkelder daalt het risico op schade. Met de afzinktechniek kunnen oude funderingen, olietanks, bodemvervuiling of puinresten beheerst en controleerbaar onder de kelderwanden vandaan worden gehaald en afgevoerd, aldus de plantoelichting. Er zullen maatregelen worden getroffen om aangrenzende panden te beschermen met een minimaal risicoprofiel. Volgens de plantoelichting vormt het aspect veilig bouwen geen belemmering voor het bestemmingsplan

9.2.    De raad heeft onderkend dat het bouwen van een kelder op het perceel [locatie 3] mogelijk tot schade kan leiden en heeft daarom laten onderzoeken of het mogelijk is om bij het slopen en bouwen het risico op schade aan belendingen en funderingen zoveel mogelijk te beperken. Uit het voorgaande komt naar voren dat door gebruik te maken van de zogenoemde afzinktechniek en het treffen van aanvullende maatregelen, zoals geadviseerd in de door [appellant] en anderen overgelegde Memo-Boorsma, het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt, zodat eventuele schade niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.

[appellant] en anderen hebben geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die eraan doen twijfelen dat toepassing van de zogenoemde afzinktechniek en het treffen van de in de Memo-Boorsma geadviseerde maatregelen niet mogelijk zijn, dan wel dat deze maatregelen niet afdoende zijn en tijdig getroffen kunnen worden ter voorkoming van schade aan fundering en naastgelegen belendingen.

Het betoog van [appellant] en andere faalt.

Woon- en leefklimaat

10.    [appellant] en anderen vrezen als gevolg van het toestaan van het realiseren van extra opslag voor fietsen een verdubbeling van de verhuuractiviteiten en mogelijk ook verkoopactiviteiten. Uitbreiding van de opslag voor fietsen biedt volgens [appellant] en anderen nu eenmaal de mogelijkheid tot meer handel. Dit klemt temeer, omdat de aan- en afvoerlijnen van de veerboten van en naar Terschelling verruimd zullen worden. Dit betekent nog meer mensen die een fiets willen huren, grote rijen mensen voor de deur, verkeersonveilige situaties en hinder in de steeg nabij hun woningen.

[appellant] en anderen stellen dat artikel 4, lid 4.1, aanhef onder a, sub 2, van de planregels het realiseren van een nooduitgang aan de [locatie 3] toestaat. Hierdoor ontstaat volgens hen een bedrijfscomplex met een nooduitgang waarvan zij hinder zullen ondervinden. Zij voeren aan dat dat dit alles tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat zal leiden en dat de raad met de vaststelling van dit plan hun belangen heeft miskend.

10.1.     De raad heeft ter zitting uiteengezet dat hij wenst dat toeristen op het eiland de fiets nemen en dit betekent dat reeds bij aankomst in de haven gelegenheid geboden moet worden om een fiets te huren. Het verhuurbedrijf van [belanghebbende] aan de [locatie 2] bevindt zich in het havengebied.

De raad stelt dat het plan geen uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende] aan de [locatie 2] mogelijk maakt, maar alleen een verplaatsing van haar opslag voor fietsen. De verhuur van fietsen is alleen toegestaan in het pand aan de [locatie 2] en de ontsluiting van de opslagruimte voor fietsen is alleen vanuit dit pand toegestaan.

De raad stelt dat alle fietsvervoer en verkeersbewegingen van personen in eerste instantie ook plaatsvindt via de [locatie 2]. Verreweg de meeste klanten van [belanghebbende] zullen ook via deze route vertrekken. De steeg aan de westkant van de planlocatie is aan beide kanten afgesloten. Niet uitgesloten is dat klanten incidenteel gebruik maken van een openbare steeg in de omgeving, aldus de raad.

Uit het oogpunt van veiligheid is het noodzakelijk dat vanuit de opslagruimte onder de woning aan de [locatie 3] een nooduitgang gerealiseerd wordt. De raad wijst erop dat een nooduitgang ingevolge artikel 1, lid 1.40, van de planregels alleen mag worden gebruikt in geval van een calamiteit.

De raad stelt dat ook de omliggende woningen belangrijk zijn en dat de aanwezigheid van het bedrijf nadrukkelijk niet wil zeggen dat andere belangen hiervoor moeten wijken. De raad heeft gezocht naar een ruimtelijk evenwicht met respect voor ieders belangen. De voorziene ruimte voor opslag maakt het mogelijk dat fietsen die nu op straat staan, binnen worden opgeslagen en dat de uitgifte van de fietsen in de winkel kan plaatsvinden in plaats van op straat. Daarnaast zullen de verkeersbewegingen in verband met de bevoorrading afnemen en dat zal de verkeersveiligheid ten goede komen, aldus de raad.

10.2.    [belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat de nooduitgang alleen kan worden bereikt door middel van een trap en dat daar geen fietsen doorheen kunnen. De nooduitgang is niet geschikt om als reguliere uitgang te worden gebruikt.

10.3.    Artikel 1, lid 1.40, omschrijft een nooduitgang als volgt:

"een uitgang in een gebouw dat alleen mag worden gebruikt in geval van een calamiteit".

10.4.    Uit artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels volgt dat ontsluiting van de opslagruimte uitsluitend mag plaatsvinden vanaf het perceel [locatie 2], met uitzondering van een nooduitgang die wel is toegestaan aan de zijde van het perceel [locatie 3].

Uit artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels  volgt dat ontsluiting van de opslagruimte uitsluitend mag plaatsvinden vanaf het perceel [locatie 2].

Uit artikel 4, leden 4.1, aanhef en onder a, sub 1, en 4.4, aanhef en onder a en b en artikel 5, leden 5.1, aanhef en onder a, sub 1, en 5.4, aanhef en onder a en b, van de planregels in samenhang gelezen met bijlage 1 bij de planregels volgt dat de verkoop en verhuur van fietsen planologisch niet is toegestaan ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 3].

10.5.    In paragraaf 4.10 van de plantoelichting staat dat door de realisatie van de opslagruimte het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied zal afnemen, omdat de fietsenopslag minder frequent bevoorraad hoeft te worden. De frequentie van bevoorrading daalt onder normale omstandigheden van ongeveer 10 keer per week naar 1 tot 2 keer per week. Dit zal positieve effecten hebben op de verkeersveiligheid en de beleving van het straatbeeld, aldus de plantoelichting.

10.6.    Uit het bovenstaande komt naar voren dat de nooduitgang aan de zijde van het perceel [locatie 3] uit het oogpunt van veiligheid wordt aangebracht en dat de nooduitgang alleen mag worden gebruikt bij calamiteiten. Op grond hiervan laat de planregeling gebruik van de nooduitgang als reguliere uitgang niet toe, zodat dit niet tot een toename van hinder aan de zijde het perceel [locatie 3] zal mogen leiden.

Voor zover [appellant] en anderen vrezen voor uitbreiding van verhuuractiviteiten en mogelijk ook verkoopactiviteiten, overweegt de voorzieningenrechter dat uit artikel 4, leden 4.1, aanhef en onder a, sub 1, en 4.4, aanhef en onder a en b en artikel 5, leden 5.1, aanhef en onder a, sub 1, en 5.4, aanhef en onder a en b, van de planregels in samenhang gelezen met bijlage 1 bij de planregels volgt dat de verkoop en verhuur van fietsen planologisch niet is toegestaan ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 3]. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot een uitbreiding van verhuur- dan wel verkoopactiviteiten zal leiden ter plaatse van deze percelen.

Gelet op de beoogde afname van de frequentie van bevoorrading, de beoogde inpandige opslag die in de plaats komt van de aanwezigheid van trailers met fietsen in de openbare ruimte en de omstandigheid dat klanten niet meer op straat hoeven te wachten, maar dat zij in het pand aan de [locatie 2] kunnen wachten, heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot verkeersonveilige situaties, dan wel tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal leiden.

Het betoog faalt.

11.    [appellant] en anderen stellen dat nu al bovengronds bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in en rond de door [belanghebbende] aangekochte woningen op de percelen [locatie 3] en [locatie 1] en dat zij daar veel hinder van ondervinden. [appellant] en anderen stellen dat de gemeente niet handhavend heeft opgetreden en niet handhavend optreedt tegen overtredingen zoals het illegaal gebruik van gronden en dat de raad met het plan dit illegale gebruik legaliseert. Zij voeren aan dat het ter plaatse een chaos is en dat de chaos door vergroting van de capaciteit onbeheersbaar wordt.

11.1.    De raad stelt dat de gemeente handhavend zal optreden wanneer er in de toekomst sprake is van structurele straathandel en stalling van fietsen. Om te voorkomen dat fietsen voor het woonhuis aan de [locatie 1] gestald zullen worden, is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5, lid 5.4, onder i, van de planregels. Deze planregel bepaalt dat het gebruik van de gronden en gebouwen voor opslag van fietsen niet is toegestaan zonder dat er een talud van zand en grond is gerealiseerd. Het talud maakt het praktisch onmogelijk om fietsen te stallen voor het pand [locatie 1]. Dit zorgt volgens de raad voor een aanmerkelijke ruimtelijke verbetering van het straatbeeld ter plaatse.

11.2.    In deze procedure ligt de rechtmatigheid van het bestreden besluit - inhoudende de vaststelling van dit bestemmingsplan - ter beoordeling voor. In deze procedure kunnen dan ook alleen beroepsgronden die daarop betrekking hebben aan de orde komen. Beroepsgronden van [appellant] en anderen die geen betrekking hebben op dit besluit, zoals het uitblijven van handhaving, zullen daarom in deze procedure buiten inhoudelijke bespreking blijven.

11.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat dit plan de verhuur van fietsen alleen toestaat ter plaatse van het perceel [locatie 2] en de opslag van fietsen alleen toestaat ter plaatse van de aanduiding "opslag". Dat betekent in dit geval dat ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels ter plaatse van het perceel [locatie 1] de opslag van fietsen uitsluitend mag plaatsvinden in de bouwlaag op de begane grond en uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2]. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, sub 2, van de planregels mag ter plaatse van het perceel [locatie 3] de opslag van fietsen uitsluitend plaatsvinden in de kelder en uitsluitend ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2]. Dit betekent dat de opslag van fietsen ter plaatse van de percelen [locatie 1] en [locatie 3] uitsluitend inpandig is toegestaan.

Daarnaast heeft de raad een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder i, van de planregels die [belanghebbende] ertoe verplicht een talud van zand en grond te realiseren tussen de gevel van de woning [locatie 1] en de perceelsgrens aan de voorzijde van het pand. Dit betekent dat het gebruik van de begane grond van het pand [locatie 1] voor de opslag van fietsen niet is toegestaan als er nog geen talud is gerealiseerd. Dit gebruik is pas toegestaan wanneer [belanghebbende] een talud heeft gerealiseerd.

De voorzieningenrechter overweegt in het licht van het voorgaande dat de raad met dit plan heeft beoogd de situatie die [appellant] en anderen aanmerken als "chaos" te beheersen door inpandige opslag. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat dit plan tot een onbeheersbare chaos in de omgeving zal leiden.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.    Het beroep is ongegrond.

13.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.

w.g. Helder    w.g. Heinen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2019

632.

Bijlage

* Bij rechtsoverweging  6.2

Planregels uit het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3]"

Artikel 1

1.36 Kelder

een gedeelte van een gebouw dat geheel of vrijwel geheel onder de grond (onder het maaiveld) is gelegen, waarbij de oppervlakte van de kelder ten hoogste de totale oppervlakte van het hoofdgebouw met alle aan- en uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk mag bedragen.

Planregels uit het bestemmingsplan "West-Terschelling 2012

Artikel 1

1.39 Kelder

een gedeelte van een gebouw dat geheel of vrijwel geheel onder de grond (onder het maaiveld) is gelegen;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

[..]

* Bij rechtsoverweging 8.2

Artikel 28 Wonen - 2

28.1

[..]

28.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijking van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.

28.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. indien een gevellijn is aangegeven, zal ten minste één gevel in de gevellijn worden gebouwd;

d. de goothoogte van en hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;

f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkende kapvorm", in welk geval de dakhelling gelijk zal zijn aan de bestaande dakhelling, dan wel de gronden zijn voorzien van de aanduiding "plat dak".

* Bij rechtsoverwegingen 7.2 en 7.4 en 10.6

Planregels uit het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3]"

Artikel 4 Wonen - 1

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woonhuizen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, eventueel in combinatie met:

1. Een vrij beroep dan we een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als genoemd in bijlag 1 bij deze regels;

2. Opslag ten behoeve van fietsenverhuur, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’, met dien verstande dat:

- de opslag uitsluitend mag plaatsvinden in de kelder;

- de opslag uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2];

- ontsluiting van de opslagruimte uitsluitend mag plaatsvinden vanaf het perceel [locatie 2], met uitzondering van een nooduitgang die wel is toegestaan aan de zijde van het perceel [locatie 3]

met daarbij behorende

b. nutsvoorzieningen;

c. tuinen, erven en terreinen;

d. paden;

e. sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;

f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. in afwijking van en aanvulling op het bepaalde onder b is ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ het bouwen van een kelder toegestaan;

d. indien een gevellijn is aangegeven, zal ten minste één gevel in de gevellijn worden gebouwd;

e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen;

f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;

g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.

Artikel 5 Wonen - 2

Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen-2"aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woonhuizen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, eventueel in combinatie met:

1. Een vrij beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

2. Opslag ten behoeve van fietsenverhuur, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ met dien verstande dat:

- de opslag uitsluitend mag plaatsvinden in de bouwlaag op de begane grond;

- de opslag uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het fietsenverhuurbedrijf op het perceel [locatie 2];

- ontsluiting van de opslagruimte uitsluitend mag plaatsvonden vanaf het perceel [locatie 2];

met daarbij behorende;

b. nutsvoorzieningen;

c. tuinen, erven en terreinen;

d. paden;

e. sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;

f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijking van de gebruiksregels aan de woonfunctie zijn toegevoegd.

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels;

a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b. een hoofdgebouw zal binnen het bouwvlak worden gebouwd.

c. indien een gevellijn is aangegeven, zal ten minste één gevel in de gevellijn worden gebouwd;

d. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 11,00 m bedragen;

f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.

* Bij rechtsoverweging  11.3

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan genoemd in lid 4.1, onder a;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

[..]

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan genoemd in lid 5.1 onder a;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

[..]

i. het gebruik van de gronden en gebouwen voor opslag van fietsen zonder dat er een talud van zand en grond, dat vergelijkbaar is met het talud van westelijk gelegen woningen, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden tussen de gevel van de woning en de perceelsgrens aan de voorzijde van het pand.

* Bij rechtsoverweging  10.6

Bijlage 1 bij de planregels

Lijst met bij recht toelaatbare vormen van bedrijvigheid bij een woning.

(op basis van indeling hoofdgroepen basiszoneringslijst VNG)

(maximaal milieucategorie 2)

Bedrijvigheid voor kleding c.a.

- ambachtelijke kledingfabricage of -reparatie

Grafische bedrijvigheid

- binderij

- grafisch ontwerp/adviesbureau

Overige bedrijvigheid

- ambachtelijke speelgoedmakerij

- ambachtelijke productie van souvenirs

Reparatiebedrijven voor gebruiksgoederen

- ambachtelijke schoenen- en klompenfabricage of -reparatie

Reparatiebedrijven

- reparateurs uurwerken, goud- en zilversmeden, elektrische gebruiksgoederen, muziekinstrumenten

Wegvervoer

- taxibedrijf

Zakelijke dienstverlening,

- niet zijnde de vrije beroepen

- kantoren (vloeroppervlakte: < 150 m²)

Sociaal-culturele activiteiten

- ateliers, galerieën en/of musea voor kunst en nijverheid of het geven van workshops

Detailhandel

- de verkoop van tweede handsboeken en/of curiosa

Overige dienstverlenende bedrijven

- schoorsteenveger

- glazenwasser

- schoonmaker

- stoppage / oppersinr.

- kappers- en schoonheidsspecialistes

Museale activiteiten:

- Galerie/atelier