Uitspraak 201900977/1/A1 en 201900977/2/A1


Volledige tekst

201900977/1/A1 en 201900977/2/A1.
Datum uitspraak: 5 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2018 in zaak nr. 18/1449 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft het college aan Bin2Barrrel B.V. omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor het oprichten van een inrichting voor het verwerken van niet herbruikbare en niet gevaarlijke kunststofhoudende afvalstromen tot olie en char door middel van een pyrolyseproces aan de Petroleumweg te Amsterdam (aan de Jan van Riebeeckhaven op het industrieterrein Westpoort).

Bij uitspraak van 17 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], het college, vertegenwoordigd door mr. R.T. de Grunt, ing. A.W. Fresen en F. Sahin, en Bin2Barrel, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    De voorzieningenrechter stelt ambtshalve vast dat [appellant] het niet eens is met het besluit van 9 oktober 2015, maar eerst bij brief van 20 maart 2018 daartegen beroep heeft ingesteld. Dit is niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb vermelde termijn voor het indienen van een beroepschrift van zes weken na de terinzagelegging van het besluit. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat [appellant] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit.

3.     Het college heeft op 29 juli 2015 kennis gegeven van het ontwerpbesluit in het huis-aan-huisblad "De Echo", te weten de edities Amsterdam Nieuw West I en II. Het ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken hebben met ingang van de dag na publicatie zes weken ter inzage gelegen op de website van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (www.odnzkg.nl) onder bekendmakingen en bij de provincie Noord-Holland en bij het Algemeen en Sociaal Loket van het stadsdeel Centrum. Het college heeft het besluit van 9 oktober 2015 vervolgens bekendgemaakt door verzending daarvan aan de aanvrager en heeft daarvan op 14 oktober 2015 mededeling gedaan in het huis-aan-huisblad "De Echo", te weten de edities Amsterdam Nieuw West I en II. Het besluit en de bijbehorende stukken hebben met ingang van de dag na publicatie zes weken ter inzage gelegen op de website van de Omgevingsdienst onder bekendmakingen en bij de provincie Noord-Holland en bij het Algemeen en Sociaal Loket van het stadsdeel Centrum.

3.1.    [appellant] voert aan dat de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb en de mededeling van het besluit, als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb niet op de juiste wijze hebben plaatsgevonden, zodat hem niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend en sprake is van omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van een beroepschrift verschoonbaar moet worden geacht. Het door hem ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerde biedt echter geen grond voor een dergelijk oordeel. Er is geen grond voor het oordeel dat het college de edities Nieuw West I en II van "De Echo" niet had mogen gebruiken als middel ter kennisgeving van het ontwerpbesluit en het besluit van 9 oktober 2015. Dat [appellant] niet woont in het verspreidingsgebied van deze edities brengt dat niet met zich. Het had op zijn weg gelegen om maatregelen te treffen om van de inhoud van de hem mogelijk betreffende publicaties kennis te kunnen nemen waarbij in aanmerking wordt genomen dat de publicaties tevens in de digitale editie van "De Echo" beschikbaar waren op het internet. Bovendien heeft het college kennis gegeven van het ontwerpbesluit en het besluit van 9 oktober 2015 op de website van de provincie Noord-Holland, van de Omgevingsdienst en bij het Algemeen en Sociaal Loket van het stadsdeel Centrum. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2785)  en 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:673). Van een niet-verwijtbaar niet indienen van een zienswijze, dan wel een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] dan ook terecht, zij het op andere gronden, niet ontvankelijk verklaard.

Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2019

580.