Uitspraak 201805889/2/A1


Volledige tekst

201805889/2/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Kess Corporation N.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018 in zaak nr. 17/4404 in het geding tussen:

Kess Corporation N.V.

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West, thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het college geweigerd om aan Kess Corporation N.V. omgevingsvergunning te verlenen voor het omzetten van het gebruik van de begane grond van detailhandel naar horeca eten-drinken van het gebouw op het perceel Jan Pieter Heijestraat 84 in Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het college het door Kess Corporation N.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 juni 2018 heeft de rechtbank het door Kess Corporation N.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Kess Corporation N.V. hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2019, waar Kess Corporation N.V., vertegenwoordigd door mr. G.H. Schoorl, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], is verschenen.

Bij tussenuitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1418, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na de verzending van die tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 23 mei 2017 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 27 juni 2019 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling heeft bij de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 23 mei 2017 is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hiertoe heeft zij overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de weigering om aan Kess Corporation N.V. een omgevingsvergunning te verlenen, omdat daarmee in afwijking van de Horecanota aan een derde locatie in het bouwblok een horecabestemming wordt toegekend, niet in strijd is met gelijkheidsbeginsel.

2.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 23 mei 2017 te herstellen binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak. Het college diende daartoe nader te motiveren waarom de weigering om aan Kess Corporation N.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor het omzetten van het gebruik van de begane grond van detailhandel naar horeca ‘eten-drinken’ van het gebouw op het perceel, gelet op de door Kess Corporation N.V. genoemde horecagelegenheden in de onder punt 3.1 van de tussenuitspraak vermelde bouwblokken, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dan wel een nieuw besluit te nemen. De uitkomst van deze beoordeling diende het college zo spoedig mogelijk mede te delen aan de Afdeling en een eventueel nieuw genomen besluit moest op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend worden gemaakt en mede gedeeld worden.

3.    De in de tussenuitspraak vermelde termijn is op 26 juni 2019 verstreken. Het college heeft niet voor deze datum het besluit van 23 mei 2017 voorzien van een nieuwe motivering dan wel een nieuw besluit op het door Kess Corporation N.V. gemaakte bezwaar genomen, noch heeft het de Afdeling anderszins een reactie op de opdracht doen toekomen. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 23 mei 2017 is daarom niet hersteld. De Afdeling heeft na het verstrijken van de termijn het onderzoek gesloten.

4.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding het hoger beroep van Kess Corporation N.V. gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 mei 2017 in stand zijn gelaten. De Afdeling ziet met het oog op de belangen van Kess Corporation N.V. voorts aanleiding het college met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. In de handelwijze van het college in deze procedure ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het college in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

5.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2018 in zaak nr. 17/4404, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar van 23 mei 2017 in stand zijn gelaten;

III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin en in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;

IV.    bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Kess Corporation N.V. een dwangsom verbeurt van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor elke dag waarbij hij in gebreke blijft de onder III vermelde opdracht na te komen, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Kess Corporation N.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Kess Corporation N.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

374-842.