Uitspraak 201807095/1/R1


Volledige tekst

201807095/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant A]) en [appellant C], wonend te Swalmen, gemeente Roermond,

en

de raad van de gemeente Roermond,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft de raad het bestemmingplan "Veestraat 12 Swalmen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant C] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft als derdebelanghebbende een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2019, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J Schrijnemaekers en P.J.C. Cruts, is verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende] als derdebelanghebbende gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het plan

2.    Het plan voorziet in een vrijstaande woning met tuin op het perceel Veestraat ong. in Swalmen, kadastraal bekend als gemeente Swalmen sectie B nummer 2161. In het vorige plan had het perceel de bestemming "Agrarisch". Woningbouw was op grond van die bestemming niet toegestaan. Het perceel is volgens de plantoelichting op dit moment onbebouwd en in gebruik als weiland. [appellant A] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied en vrezen dat het landelijk karakter van het gebied verloren zal gaan door nieuwe woningbouw.

Ontvankelijkheid van het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C]

3.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

3.1.    [appellant C] woont op een afstand van ongeveer 118 meter van het plangebied. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen. Gelet op deze afstand en de tussenliggende bestaande bebouwing zal [appellant C] vanuit haar woning ook geen zicht hebben op de in het plan voorziene woning. Niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellant C] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Gelet hierop kan [appellant C] niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

3.2.    Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C], is niet-ontvankelijk.

Beoordeling van het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A]

4.    [appellant A] voert aan dat het plan ten onrechte woningbouw mogelijk maakt in het landelijk gebied. De manier waarop de raad toepassing geeft aan de gemeentelijke structuurvisie, leidt volgens [appellant A] tot willekeur. De raad stelt verder volgens hem ten onrechte dat het landelijk karakter van het gebied door het plan niet zal worden aangetast. Volgens [appellant A] is door in het verleden een woning toe te staan op Veestraat 16 een precedent geschapen en wordt de straat nu volgebouwd. Er ligt namelijk ook al een plan voor drie woningen aan Veestraat 9. De compensatie die door de initiatiefnemer moet worden geboden wordt volgens [appellant A] niet besteed aan het woongenot van de huidige bewoners. Met de planschade die eventueel kan worden toegekend komt volgens hem hun woongenot niet terug.

4.1.    De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld met toepassing van de gemeentelijke Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage, vastgesteld op 16 februari 2012 (hierna: de structuurvisie). De structuurvisie is een uitwerking van het provinciale beleid zoals dat is neergelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu. De structuurvisie biedt de mogelijkheid voor het bouwen van een woning in het buitengebied, mits daarvoor een kwaliteitsbijdrage wordt geleverd. Die kwaliteitsbijdrage kan bestaan uit het storten van middelen in een kwaliteitsfonds. Het kwaliteitsfonds wordt besteed aan de realisatie van natuur en landschap en het herstel van cultuurhistorie. De structuurvisie is van toepassing op linten en clusters die in de structuurvisie worden genoemd. De omgeving van de Veestraat is in de structuurvisie genoemd als cluster waar woningbouw in beginsel aanvaardbaar wordt geacht.

4.2.    De raad heeft toegelicht dat de Veestraat vanwege de ligging in het buitengebied nabij de kern van Roermond in de structuurvisie is opgenomen. Het betreft een gebied met verspreid liggende woningen op ruime percelen en enkele agrarische bedrijven. Bij de bepaling van de clusters/linten is rekening gehouden met de bestaande bebouwing in de Veestraat en het omliggende gebied. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de Veestraat in de structuurvisie niet in redelijkheid kon worden aangemerkt als gebied waar woningbouw in beginsel aanvaardbaar wordt geacht. Voorts biedt het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het beleid in de structuurvisie, waarbij een kwaliteitsbijdrage moet worden geleverd om in het buitengebied een woning te kunnen bouwen, onredelijk moet worden geacht of leidt tot willekeur. Voor zover [appellant A] heeft betoogd dat ten onrechte wordt volstaan met de eis van een financiële bijdrage, overweegt de Afdeling dat dit een aanvullende eis betreft op grond van de structuurvisie en dat de raad daarnaast een ruimtelijke afweging moet maken over de gevolgen van het plan voor de omgeving en omwonenden. Die afweging heeft de raad in het voorliggende geval gemaakt. De structuurvisie maakt het dus niet mogelijk om een bouwtitel te kopen.

Voorts heeft de raad de woning in redelijkheid passend kunnen achten in een landelijke omgeving. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het plan een vrijstaande woning op een ruim perceel mogelijk maakt. Slechts een deel van de gronden krijgt een woonbestemming. De resterende gronden krijgen de bestemming "Tuin" en deze gronden moeten volgens de planregels worden ingericht als overgangszone naar het omliggende gebied. Er is op die gronden geen bebouwing of verharding toegestaan. Ook zijn bouwregels voor de woning in het plan opgenomen waarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwing. De goothoogte is maximaal 5 m en de bouwhoogte 8,5 m. Dit betekent dat er een woning kan worden gerealiseerd met één bouwlaag en een kap. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning in het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] en anderen.

Voor zover [appellant A] betoogt dat er nog meer plannen liggen voor woningbouw en vreest dat het gebied volgebouwd zal worden, overweegt de Afdeling dat daarvoor afzonderlijke bestemmingsplannen worden vastgesteld die zullen moeten voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening en waarbij de raad de belangen van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat en het belang bij het behoud van het landelijk karakter van het buitengebied zal moeten afwegen. Nu die bestemmingsplannen in deze procedure niet voorliggen kan het betoog van [appellant A] over de gevolgen van de toevoeging van meerdere woningen aan de Veestraat niet aan de orde komen.

De betogen falen.

5.    Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellante B], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Vreugdenhil-Brock
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

603.