Uitspraak 201806919/1/R1


Volledige tekst

201806919/1/R1.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Nijmegen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Zuid 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2019, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Selten en J. van der Zanden, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het plan

2.    Het plan voorziet in een actualisering van de bestemmingsplanregeling voor Nijmegen Zuid. [appellanten] zijn eigenaren van het perceel [locatie] dat deel uitmaakt van het plangebied. Het plan voorziet in een woonbestemming op dit perceel met een maximale bouwhoogte van 8 m. [appellanten] willen dat het plan het mogelijk maakt hun bestaande woning in de toekomst aan de achterzijde uit te breiden en zij wensen in dat verband een vergroting van het bouwvlak en een verhoging van de maximale bouwhoogte op het perceel van 8 naar 10 m. De uitbreidingsmogelijkheid waarin het plan voorziet vinden zij niet voldoende.

3.    [appellanten] voeren aan dat ten tijde van het ontwerp en de voorbereiding van de huidige aanbouw van hun woning al overleg heeft plaatsgevonden tussen het architectenbureau en de gemeente over een mogelijke verdere uitbreiding. Het advies van het gemeentebestuur was destijds om daarvoor geen bestemmingsplanwijziging in gang te zetten, maar de herziening van het plan af te wachten. Dit plan maakt de door hen gewenste uitbreiding echter niet mogelijk. Volgens de raad past een uitbreiding van het bouwvlak niet in de stedenbouwkundige matrix. Volgens [appellanten] is die matrix echter ook niet toegepast op het perceel aan de overzijde van de straat waarop al hoogbouw staat. Dit is volgens hen in strijd met het verbod van willekeur. Er bestaat volgens hen geen enkele reden om de door hen gewenste uitbreiding niet toe te staan.

3.1.    De raad heeft toegelicht dat er in 2010 beleidsregels zijn vastgesteld waarin voor grondgebonden woningen zoals deze, is aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden er van het bestemmingsplan afgeweken mag worden. Aan de hand van een zogenoemde stedenbouwkundige matrix in samenhang met een kaart "Gebiedstypen" is aangegeven wat de maximale bouwmogelijkheden op een perceel zijn. Een vergroting van een bouwvlak is daarbij gerelateerd aan de perceeldiepte en vergroting van het oppervlak van aan-, uit- en bijgebouwen aan de perceelgrootte. Op basis van de stedenbouwkundige matrix zijn bij de actualisaties van de bestemmingsplannen de verruimde bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Het perceel [locatie] ligt in het gebiedstype "Historische open bebouwing". Het plan is opgesteld conform deze beleidsregels en biedt in dit geval nog de mogelijkheid tot uitbreiding van het gebouw aan de achterzijde. Het huidige hoofdgebouw kan binnen het bouwvlak nog met 5 meter worden uitgebreid. Een verdere uitbreiding acht de raad daarom ook niet passend in de omgeving en niet wenselijk. Daartoe heeft hij van belang geacht dat het perceel en de woning [locatie] onderdeel is van het bebouwingslint langs de Hatertseweg en dat de woning op dit moment aansluit bij het karakter en de structuur van de ten noorden van het perceel gelegen woningen. Kenmerkend daarvoor is de kleinschalige, perceelsgewijze opbouw met losstaande bebouwingen, afgewisseld met (series van) losse bouwblokken uit de naoorlogse bebouwingsperioden. De bebouwing langs de Hatertseweg bestaat voornamelijk uit twee lagen onder een kap. Flats en appartementengebouwen komen sporadisch voor. Het ruimtelijk beleid is volgens de raad gericht op het herkenbaar houden van deze bebouwingslinten binnen de ruimtelijke structuur van de stad. De huidige bouwmogelijkheden op het perceel [locatie] maken al een relatief groot volume mogelijk waarmee een getrapte overgang naar het appartementengebouw op de hoek Hatertseweg/Krekelstraat kan ontstaan. Bij een vergroting van de bouwmogelijkheden tot 10 m bouwhoogte voor het gehele bebouwd oppervlak ontstaat een volume dat volgens de raad niet meer in verhouding is tot de grootte (en in het bijzonder de breedte) van het perceel en ook niet meer tot de noordelijk gelegen woningen. Er is dan geen sprake meer van een getrapte overgang, want de schaalsprong ten opzichte van de naastgelegen woning is daarvoor te groot.

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad zich met bovenstaande motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellanten] gewenste uitbreiding van het bouwvlak en bouwhoogte niet wenselijk en passend is in de omgeving. De raad heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen niet te voorzien in de door [appellanten] gewenste mogelijkheden in het plan. Wat betreft de bestaande hoogbouw aan de overzijde van de straat heeft de raad toegelicht dat deze is gebouwd voor 2010 en daarmee dus voor de inwerkingtreding van de hiervoor genoemde beleidsregels. De beleidsregels zijn volgens de raad daarnaast ook niet opgesteld voor dit soort complexen. De beleidsregels hebben alleen betrekking op grondgebonden woningen. Reeds daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de beleidsregels willekeurig zijn toegepast.

De betogen falen.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

w.g. Van Heijningen    w.g. Vreugdenhil-Brock
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

603.