Uitspraak 201901321/3/A3


Volledige tekst

201901321/3/A3.
Datum uitspraak: 2 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

Womas Beheer B.V. en Vlieger&Zee B.V. (hierna: [verzoeker]), gevestigd te Breskens, gemeente Sluis,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 januari 2019 in zaak nr. 18/3437 in het geding tussen:

[partij A] en [partij B] handelend onder de naam [bedrijf],

en

de burgemeester van Sluis.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2017 heeft de burgemeester aan [verzoeker] een vergunning verleend voor het exploiteren van ondersteunende horeca-activiteiten in de winkel ‘Vlieger&Zee’ aan het Spuiplein 5 te Breskens en het voeren van een terras van 29 m2.

Bij besluit van 6 april 2018 heeft de burgemeester het door [partij B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 25 augustus 2017 herroepen voor zover daarbij aan [verzoeker] een exploitatievergunning is verleend.

Bij uitspraak van 24 januari 2019 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2018 in zoverre vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak hebben [partij B] en [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 29 april 2019 heeft de burgemeester aan [verzoeker] een vergunning verleend voor het exploiteren van ondersteunende horeca-activiteiten in de winkel ‘Vlieger&Zee’ en het voeren van een terras van 30 m2.

Hiertegen hebben [verzoeker] en [partij B] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde A]] en [gemachtigde B], en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Bonnewel, zijn verschenen. Verder zijn [partij A] en [partij B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij B]), bijgestaan door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] heeft een cadeauwinkel, ‘Vlieger&Zee’. [partij B] exploiteert naast het pand van [verzoeker] een pannenkoekenhuis met twee terrassen, ‘[bedrijf]’. Bij het besluit van 25 augustus 2017 heeft de burgemeester aan [verzoeker] een vergunning verleend voor het exploiteren van ondersteunende horeca-activiteiten en het voeren van een terras. In bezwaar heeft de burgemeester dit besluit in zoverre herroepen. De rechtbank heeft dit besluit in zoverre vernietigd en de burgemeester opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Op 29 april 2019 heeft de burgemeester gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen. Bij dit besluit heeft hij aan [verzoeker] een exploitatievergunning verleend voor de winkel met ondersteunende horeca-activiteiten en een terras van 30 m2. Zowel [verzoeker] als [partij B] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

3.    [verzoeker] heeft verzocht om een voorlopige voorziening omdat hij voor het derde jaar op rij geen terras kan voeren zoals aangevraagd en begroot. Hierdoor loopt hij inkomsten mis. Hem is weliswaar een vergunning verleend voor het voeren van een terras, maar dat wijkt qua omvang, vorm en locatie af van zijn aanvraag. Van het als terras vergunde gebied houdt hij in werkelijkheid maar 5 m2 over. Dat betekent dat er slechts plaats is voor één tafel met vier stoelen, aldus [verzoeker].

3.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn, die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter ziet dan ook af van een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

3.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Uit het door [verzoeker] verklaarde ter zitting is gebleken dat het voeren van een terras hem een prettige bijverdienste zou opleveren maar dat de inkomsten van het terras niet doorslaggevend zijn voor het slagen van de onderneming. Niet is gebleken dat sprake is van te lijden financieel nadeel dat zodanig groot is dat nu een voorlopige voorziening moet worden getroffen en de bodemzaak niet kan worden afgewacht omdat [verzoeker] anders in onoverkomelijke problemen komt te verkeren. De hoofdactiviteit van [verzoeker] is detailhandel en niet de ondersteunende horeca-activiteiten. Dat [verzoeker] het gebied dat hem als terras is vergund bij het besluit van 29 april 2019 niet volledig benut als terras komt voor zijn eigen rekening, aangezien hij een deel van het als terras aangewezen gebied gebruikt voor de uitstalling van zijn winkelwaren. Daar komt nog bij dat de gevraagde voorlopige voorziening te verstrekkend is omdat het treffen van een voorlopige voorziening overeenkomstig de aanvraag van [verzoeker] voor het terras zou betekenen dat [partij B] schade lijdt. Het door [verzoeker] aangevraagde terras doorkruist namelijk het gebied dat aan [partij B] is toegewezen als terras. De vergunning van [partij B] voor zijn terras ligt in deze procedure niet voor.

4.    Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van de door [verzoeker] gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Niane-van de Put
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2019

805.