Uitspraak 201801358/1/R3


Volledige tekst

201801358/1/R3.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Bergambacht, gemeente Krimpenerwaard,

en

de raad van de gemeente Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Lekoevers, Bergambacht" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

Op- en Overslag Terminal Bergambacht B.V. (hierna: OTB) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Braakensiek en W. den Hartigh, is verschenen.

Voorts is ter zitting OTB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door [persoon A], [persoon B] en [persoon C], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan gaat over het buitendijks gelegen bedrijventerrein aan de Lekdijk, direct ten zuiden van Bergstoep. In dit gebied heeft een dijkversterking plaatsgevonden waardoor de ruimtelijke inrichting is gewijzigd. Deze gewijzigde inrichting van het gebied is planologisch vastgelegd in het plan. Daarbij maakt het plan onder meer de uitbreiding van het bedrijfsterrein aan de Lekdijk Oost 15 te Bergambacht mogelijk. OTB exploiteert ter plaatse een op- en overslagbedrijf.

[appellant] en anderen wonen aan de [locaties]. Zij richten zich tegen de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van het bedrijfsterrein van OTB, waarbij onder meer de bouw van een nieuwe opslagloods wordt mogelijk gemaakt. De nieuwe loods is voorzien tegenover de woningen van [appellant] en anderen aan de andere kant van de Lekdijk Oost. Het plan heeft volgens hen nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen onder andere meer geluidhinder van OTB te ondervinden, omdat een loods dichtbij hun woningen kan worden gebouwd en het plan bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 4.2 dichterbij hun woningen mogelijk maakt dan eerder was toegestaan. Zij hebben in dat kader diverse kanttekeningen geplaatst bij het aan het plan ten grondslag gelegde akoestische rapport van Ardea van 12 september 2016 (hierna: Ardea rapport) en de aanvullende notitie van Ardea van 15 september 2017 (hierna: Ardea notitie).

1.1.    Aan het perceel van OTB zijn onder meer de bestemming "Bedrijventerrein", de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1" en "specifieke vorm van bedrijf - laad- en los- en overslagbedrijf" toegekend. Het bouwvlak is in noordoostelijke richting uitgebreid ten opzichte van het voorgaande plan.

Artikel 3, lid 3.1 van de planregels luidt:

"De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - specifieke vorm van bedrijf - laad-, los- en overslagbedrijf': tevens een laad-, los- en overslagbedrijf met SBI-code 6311.2 uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';

(…)

g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen."

Verkeer

2.    [appellant] en anderen voeren aan dat de verkeerstellingen in de plantoelichting een verkeerde voorstelling van zaken geven. Er zouden volgens de plantoelichting 6000 vrachtwagens per jaar van derden komen. Dit zijn zo’n 25 vrachtwagens per dag. Uit eigen waarneming blijkt volgens [appellant] en anderen echter dat er in werkelijkheid maximaal 3 vrachtwagens per dag arriveren en vertrekken. Dat zijn ongeveer 720 vrachtwagens per jaar, aldus [appellant] en anderen. De overige verkeersbewegingen zijn volgens [appellant] en anderen van het eigen interne transport dat aan de ene kant het gebouw op het terrein uitrijdt en over de dijk aan de andere kant het gebouw op het terrein binnenrijdt. [appellant] en anderen voeren aan dat niet is aangetoond dat het aantal transportbewegingen dat is gebaseerd op de meetgegevens van de weegbrug in de periode 2013 tot en met 2016 alleen externe wegingen zijn. Verder is volgens [appellant] en anderen sprake van een enorme groei van het aantal containers per jaar dat via het water zal worden aangevoerd ten opzichte van het aantal transportbewegingen. Voorts voeren zij aan dat geen garantie wordt gegeven dat het verkeer van en naar OTB via de nieuwe kade aan de zuidzijde van het plangebied zal gaan rijden. Het verkeer wordt dan aan de achterzijde van OTB afgewikkeld waardoor de verkeersoverlast wordt beperkt en de veiligheid wordt gewaarborgd. OTB heeft volgens [appellant] en anderen te kennen gegeven de routing te willen aanpassen, maar volgens de wethouder in de raadsvergadering van 28 november 2017 is de daarvoor benodigde verplaatsing van de weegbrug geen optie.

2.1.    In paragraaf 4.11 van de plantoelichting staat dat de transportbewegingen inzichtelijk zijn gemaakt aan de hand van meetgegevens van de weegbrug over de periode 2013 tot en met 2016. Verder staat er dat het bedrijf beschikt over 2 vrachtwagens die intern goederen vervoeren van en naar de opslagloodsen. Dit zijn ongeveer 8000 interne verkeersbewegingen op jaarbasis. Op jaarbasis ontvangt het bedrijf ongeveer 6000 vrachtwagens van derden. Dit zijn zo’n 12000 verkeersbewegingen, aldus de plantoelichting. Daarnaast vinden er volgens de plantoelichting verkeersbewegingen plaats door personenvoertuigen van personeel en bezoekers. Volgens de plantoelichting is er een kleine toename van het verkeer waardoor geen knelpunten in de verkeersafwikkeling optreden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling.

Ter zitting hebben de raad en OTB de verkeersbewegingen van en naar het bedrijf nader toegelicht aan de hand van figuur 3.2 in het Ardea rapport. Daarbij is voor de toekomstige situatie uitgegaan van 36 vrachtwagens per dag die aankomen en vertrekken. Dit is een groei van 12 vrachtwagens ten opzichte van de huidige situatie. Verder is toegelicht dat in de bestaande situatie het verkeer van en naar OTB rijdt over de dijk en gebruik maakt van de in- en uitrit aan de voorzijde van het perceel van OTB. Via het voorterrein, waar de weegbrug staat, rijden de vrachtwagens naar de loodsen of de containeropslag. In de toekomstige situatie zal het vertrekkend verkeer van OTB gebruik maken van een weg aan de zuidzijde van het plangebied over de nieuwe kade naar de Veerstoep. In de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan, is volgens de raad echter uitgegaan van de bestaande route. Dit is voor het woon- en leefklimaat van omwonenden de meest belastende route, zodat worst case is gerekend. De route over de kade naar de Veerstoep is ten opzichte van de huidige route een verbetering, aldus de raad. Ter zitting heeft OTB naar voren gebracht voornemens te zijn het vertrekkend verkeer via de kade te laten rijden. Dit komt de bedrijfsvoering ten goede, aangezien het verkeer dan achter elkaar kan rijden zonder te manoeuvreren op het terrein, aldus OTB. Verder heeft OTB desgevraagd naar voren gebracht dat de weegbrug verplaatst zou kunnen worden indien dat nodig zou zijn.

2.2.    Gelet op de plantoelichting en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen aanvoeren over het aantal verkeersbewegingen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de gehanteerde verkeersgegevens mocht uitgaan en dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeerssituatie ter plaatse.

Niet in geschil is dat in het plan zowel de bestaande route van en naar het terrein van OTB als de toekomstige route via de nieuwe kade mogelijk worden gemaakt. In wat [appellant] en anderen aanvoeren, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ontsluiting van het bedrijf van OTB via de nieuwe weg over de kade had moeten regelen in het plan door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.

Het betoog faalt.

Geluid, milieucategorie en VNG-brochure

3.    [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 toelaat op een afstand van 25 m van hun woningen, omdat daarmee van de richtafstand vanwege geluid van 300 m uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt afgeweken. Zij voeren aan dat in het verleden ook is geprobeerd om op deze locatie bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 toe te staan, maar dat dit niet is gelukt vanwege de ligging van een kleine woonbuurt in de directe omgeving. Ze verwijzen daarbij onder meer naar een uitspraak van de Afdeling van 18 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE7739.

Verder betogen zij dat het Ardea rapport en de Ardea notitie die ten grondslag liggen aan het plan niet deugdelijk zijn. Zij wijzen daarbij op een aantal onvolkomenheden in het Ardea rapport en de Ardea notitie waardoor volgens hen de geluidbelasting bij de woningen hoger zal zijn dan is berekend. Op basis van deze stukken kan de raad volgens hen dan ook niet stellen dat kan worden voldaan aan de streefwaarden voor gemengd gebied op basis van de VNG-brochure en de grenswaarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Ter onderbouwing hebben zij notities van Alcedo van 12 februari 2018 en 4 mei 2018 overgelegd, waarin kanttekeningen zijn geplaatst bij het Ardea rapport en de Ardea notitie.

3.1.    In het onderstaande zal de Afdeling de gemaakte kanttekeningen over het Ardea rapport en de Ardea notitie bespreken. De Afdeling zal daartoe beoordelen of in het aangevoerde aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat de raad gerede twijfel had moeten hebben over de juistheid en volledigheid van het Ardea rapport en de Ardea notitie, die beide ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Allereerst gaat de Afdeling in op de toepassing van de VNG-brochure als beoordelingskader. Over de door [appellant] en anderen genoemde omstandigheid dat eerder is geprobeerd op deze locatie bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 4.2 mogelijk te maken en dat dit toen niet is gelukt, overweegt de Afdeling dat dit niet betekent dat nooit meer in een andere milieucategorie zou kunnen worden  voorzien. De raad dient bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan te beoordelen.

- VNG-brochure en karakterisering van het omgevingstype

4.    In paragraaf 4.8 van de plantoelichting staat dat de raad de VNG-brochure heeft toegepast. Voor bedrijven in milieucategorie 4.2 is de aanbevolen afstand in de brochure 300 m ten opzichte van een rustige woonwijk en 200 m ten opzichte van gemengd gebied. De omgeving van het plangebied is volgens de plantoelichting te karakteriseren als gemengd gebied, zodat één afstandsstap afgeweken kan worden van de richtafstanden in de VNG-brochure die gelden voor het omgevingstype rustige woonwijk.

4.1.    [appellant] en anderen betwisten dat de omgeving is te karakteriseren als gemengd gebied. Zij voeren aan dat ten noorden van de Lekdijk Oost woningen staan in een rustige en landelijke omgeving, waar geen bedrijven van enige relevante omvang aanwezig zijn. Bij de eerstelijns woningen is volgens hen geen sprake van functiemenging. Aan de zuidzijde van de Lekdijk Oost is wel bedrijvigheid aanwezig, waaronder het bedrijf van OTB. Volgens hen had gelet op de omgeving moeten worden uitgegaan van de VNG-richtwaarden voor een rustige woonwijk die 5 dB strenger zijn dan de richtwaarden voor een gemengd gebied.

4.2.    In de VNG-brochure worden twee omgevingstypes onderscheiden, te weten rustige woonwijk en gemengd gebied. Een rustige woonwijk is omschreven als een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Een gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdstructuur liggen behoren volgens de VNG-brochure tot dit omgevingstype.

Gelet op de ligging van de woningen langs de dijk nabij bedrijfsterreinen en een vaarweg (de Lek) is de raad naar het oordeel van de Afdeling terecht uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied.

4.3.    De richtafstanden in de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de raad kan besluiten van die richtafstanden af te wijken. Een dergelijk oordeel moet wel zorgvuldig voorbereid en onderbouwd zijn.

4.4.    De afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en het perceel van OTB met de bestemming "Bedrijventerrein" is ongeveer 50 m. Dit betekent dat niet voldaan wordt aan de aanbevolen afstand in de VNG-brochure ten opzichte van gemengd gebied.

De raad heeft toegelicht dat met het oog daarop een akoestisch onderzoek is verricht, waarin de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting voor omliggende woningen zijn onderzocht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het Ardea rapport en de Ardea notitie. Daarop wordt hierna ingegaan.

Het betoog faalt.

- Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999

5.    [appellant] en anderen voeren aan dat voor een goede vergelijking met de huidige vergunning de in het Ardea rapport en de Ardea notitie berekende geluidniveaus met 3 dB moeten worden verhoogd. Dit omdat in paragraaf 4.1 van het Ardea rapport staat dat gebruik is gemaakt van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999, terwijl volgens de daarbij opgenomen voetnoot bij de vergunning de geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten is beoordeeld aan de hand van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai versie IL-HR-13-01. Het verschil tussen beide handleidingen is dat de laatst genoemde handleiding uitgaat van de geluidbelasting voor de gevel van de woning, inclusief gevelreflectie, en de handleiding uit 1999 uitgaat van de geluidbelasting op de gevel, exclusief gevelreflectie, aldus [appellant] en anderen.

5.1.    In paragraaf 4.1 van het Ardea rapport staat dat voor de bepaling van de geluidniveaus in de omgeving van het perceel van OTB een akoestisch rekenmodel is opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999. Volgens de daarbij opgenomen voetnoot is deze handleiding de opvolger van de methode IL-HR-13-01 die in de huidige vergunning wordt genoemd. In het Ardea rapport en de Ardea notitie is geen vergelijking gemaakt met de verleende vergunning, zodat dit betoog reeds daarom faalt.

- Beoordeling geluidniveaus.

6.    In paragraaf 2.1 van het Ardea rapport staat dat voor de richtwaarden de VNG-brochure standaard uitgaat van een rustige woonwijk met een gemiddeld geluidniveau van 45, 40 en 35 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximaal geluidniveau is een richtwaarde van 65 dB(A) aanbevolen. In bijlage 5 van de VNG-brochure is een beoordelingskader voor geluid weergegeven indien niet aan de richtafstanden in de VNG-brochure kan worden voldaan. In een gemengd gebied kan volgens bijlage 5 van de VNG-brochure uitgegaan worden van 5 dB(A) hogere richtwaarden dan in een rustige woonwijk. Uit paragraaf 2.3 van het Ardea rapport volgt dat voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de berekende waarden is uitgegaan van de richtwaarden voor een gemengd gebied in de VNG-brochure . Deze richtwaarden komen overeen met de grenswaarden in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn dat de waarden 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau worden zijn dat de waarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode.

6.1.    De berekende geluidniveaus bij de woningen van [appellant] en anderen zijn opgenomen in de Ardea notitie. In tabel 1 staan de resultaten voor het langtijdgemiddeld geluidniveau en in tabel 2 voor het maximale geluidniveau. De hoogste berekende langtijdgemiddelde geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode bij de woningen van [appellant] en anderen zijn 26,1, 28,7 en 20,7 dB(A). De hoogste berekende maximale geluidniveaus in de dag-, avond-, en nachtperiode zijn 46,2, 58,5 en 48,8 dB(A). Daarmee kan ter plaatse van deze woningen ruimschoots aan de waarden in het Activiteitenbesluit worden voldaan.

7.    [appellant] en anderen betogen dat in de tabellen op pagina’s 2 en 4 van de Ardea notitie te weinig waarden per dagdeel zijn weergegeven. Verder is in de tabel op pagina 4 ten onrechte een negatieve geluidbelasting voor het gebruik van de walstroom door schepen in de nacht opgenomen. Ook is volgens hen ten onrechte alleen bij woningen met een dakkapel de waarde op 7 m hoogte berekend. Dit had volgens hen ook voor woningen met een zolderverdieping op 7 m hoogte moeten gebeuren. Het is onjuist om in dat geval uit te gaan van de beoordeling van het geluid op de begane grond, aldus [appellant] en anderen.

7.1.    De tabellen 1 en 2 op pagina 2 van de Ardea notitie geven de resultaten weer van de berekende geluidniveaus op de gevels van de woningen van [appellant] en anderen. In de tabel op pagina 4 van de Ardea notitie staan de geluidbelastingen voor de dichtstbij gelegen woningen bij gebruik van dieselgeneratoren door schepen. In deze tabellen zijn niet alle waarden op alle hoogtes weergegeven, maar alleen de waarden die zijn gebruikt voor de beoordeling. Volgens paragraaf 4.1 van het Ardea rapport wordt voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de berekende waarden uitgegaan van een hoogte van 1,5 m voor de dagperiode en voor de avond- en nachtperiode van 5 m hoogte. Ter zitting is toegelicht dat in geval een hoogte van 7 m is vermeld in de Ardea notitie, is uitgegaan van de tweede verdieping van een woning en niet alleen of er een dakkapel aanwezig is. Verder is ter zitting toegelicht dat in de tabel op pagina 4 van de Ardea notitie de gebruikelijke wijze van aanduiden is gehanteerd. In wat [appellant] en anderen aanvoeren en gelet op het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling geen aanknopingspunten dat de raad in zoverre niet van de Ardea notitie mocht uitgaan.

Het betoog faalt.

- Onderzochte bedrijfsvoering

8.    [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte de piekniveaus van transportactiviteiten in de dagperiode buiten beschouwing heeft gelaten. Bij de toetsing aan de grenswaarden in het Activiteitenbesluit worden deze transportactiviteiten weliswaar buiten beschouwing gelaten, maar deze moeten wel worden betrokken bij de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant] en anderen. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat in het Ardea rapport en de Ardea notitie ten onrechte is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie, terwijl er nog 12 drukkere dagen per jaar kunnen zijn. Volgens hen had moeten worden uitgegaan van de drukste dag, zoals dat ook moet worden gedaan bij de toetsing aan de waarden in het Activiteitenbesluit.

8.1.    In paragraaf 3.2 van het Ardea rapport is een beschrijving van de representatieve bedrijfsvoering van OTB weergegeven. Daarin staat dat in de huidige situatie wordt gewerkt tussen 6.00 en 18.00 uur van maandag tot en met zaterdag. Na de uitbreiding en verandering wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat buiten deze tijd ook nog enig transport kan plaatsvinden. In het onderzoek wordt daarom rekening gehouden met de mogelijkheid van beperkte activiteiten buiten de reguliere bedrijfsuren, aldus het Ardea rapport. Tabel 2 in het Ardea rapport geeft een overzicht van aantallen transport en/of gebruik van installaties voor de zogenoemde representatieve bedrijfssituaties per dagdeel. Daaruit blijkt dat de laad- en losactiviteiten in de dagperiode zijn meegenomen in de berekeningen van de geluidniveaus. Dit is ook door OTB bevestigd. Verder ziet de Afdeling in het niet nader onderbouwde betoog over de drukste dag geen aanleiding voor het oordeel dat in het Ardea rapport en de Ardea notitie niet is uitgegaan van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De Afdeling ziet in dit betoog dan ook geen aanleiding dat de raad in zoverre niet van het Ardea rapport en de Ardea notitie mocht uitgaan.

Het betoog faalt.

- Bodemfactor

9.    [appellant] en anderen voeren aan dat in het geluidmodel voor het gebied tussen de dijk en de woningen is uitgegaan van een volledig zacht gebied met bodemfactor 1,0. Dit is volgens hen gezien de feitelijke situatie een overschatting van de absorptie waardoor de geluidbelasting op de woningen wat hoger zal zijn dan is berekend.

9.1.    In paragraaf 4.1 van het Ardea rapport staat dat voor het bodemgebied van het bedrijventerrein is uitgegaan van een hard bodemgebied en voor het gebied tussen de dijk en woningen is uitgegaan van een zacht gebied met bodemfactor 1,0. Ter zitting is toegelicht dat er enige verharding is tussen de dijk en de woningen, maar dat dit leidt tot een beperkt verschil in de berekende geluidniveaus. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. De Afdeling ziet in dit betoog geen aanleiding dat de raad in zoverre niet van het Ardea rapport en de Ardea notitie mocht uitgaan.

Het betoog faalt.

- Geluid van schepen

10.    [appellant] en anderen voeren aan dat in de Ardea notitie is uitgegaan van een bedrijfsduur van 4, 1 en 1 uur in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode van de dieselgeneratoren van schepen. Dit wijkt af van het akoestisch rapport dat is opgesteld ten behoeve van de overnachtingshaven waarin uitgegaan wordt van een bedrijfsduur van onderscheidenlijk 1, 1 en 8 uur, aldus [appellant] en anderen. Ook is volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen rekening gehouden met de geluidbelasting van de scheepvaartbewegingen van en naar de overnachtingshaven, aldus [appellant] en anderen.

10.1.    In paragraaf 5 van de Ardea notitie staat dat vanwege de korte duur dat de schepen bij OTB aanwezig zijn, zij waarschijnlijk gebruik kunnen maken van hun eigen accu’s waardoor walstroom niet nodig is. Voor het incidentele geval dat wel gebruik gemaakt moet worden van een dieselgenerator is de geluidbelasting daarvan berekend. De bijdrage daarvan aan de geluidbelasting ter plaatse van de dichtst bij gelegen woningen blijkt heel laag te zijn, aldus de Ardea notitie. Ter zitting is besproken dat schepen langer in de haven liggen, dan aan de kade bij OTB. In wat [appellant] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de geluidniveaus van dieselgeneratoren van schepen onvoldoende in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. Over de bijdrage aan de geluidbelasting van het scheepvaartverkeer van en naar de overnachtingshaven is ter zitting toegelicht dat het gaat om openbaar vaarwater waardoor de geluidbelasting van deze vervoersbewegingen niet is toe te rekenen aan OTB en dat uit de berekeningen volgt dat deze bijdrage verwaarloosbaar is. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De Afdeling ziet in dit betoog geen aanleiding dat de raad in zoverre niet van het Ardea rapport en de Ardea notitie mocht uitgaan.

Het betoog faalt.

- Bronvermogen

11.    [appellant] en anderen voeren aan dat ten onrechte is uitgegaan van de standaardwaarden van de bronsterktes van de relevante geluidbronnen, zoals kranen, shovels en heftrucks. Volgens hen kan de geluidemissie alleen betrouwbaar worden bepaald door de bronsterkte te meten, omdat de feitelijke geluidemissie kan afwijken van de standaardwaarden. In dit geval is bijvoorbeeld voor het ontsnappen van remlucht uitgegaan van een bronsterkte van 107 dB(A) terwijl het gebruikelijk is om uit te gaan van 110 dB(A). Ook voor de achteruitrijsignalering is uitgegaan van een te lage bronsterkte, namelijk 108 dB(A) in plaats van 112 dB(A). Dat de achteruitrijsignalering in de nachtperiode kan worden uitgezet, staat volgens [appellant] en anderen niet vast en is bovendien niet gegarandeerd. Ook vrachtwagens van derden komen op het terrein en deze kunnen wel achteruitrijsignalering hebben, aldus [appellant] en anderen. Zij wijzen er op dat uit de berekeningen volgt dat de optredende maximale geluidniveaus leiden tot overschrijding van de grenswaarden in het Activiteitenbesluit in de nachtperiode. Door het hanteren van te lage bronsterktes kan de overschrijding nog groter zijn, aldus [appellant] en anderen. Wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan het hanteren van te lage bronsterktes leiden tot overschrijding van de grenswaarde ter plaatse van de nieuw te bouwen woning aan het Wethouder van de Bergplein, aldus [appellant] en anderen.

11.1.    Over de gehanteerde bronvermogens staat in paragraaf 4.1 van het Ardea rapport dat voor vrachtwagens en personenwagens is uitgegaan van standaardwaarden. Voor de elevators is uitgegaan van metingen die bij een gelijke installatie zijn uitgevoerd. Voor de aanwezige kraan is uitgegaan van een bronvermogen van 106 dB(A), voor de shovels van 104 dB(A) en voor de heftruck van 101 dB(A). Voor de reachstacker is uitgegaan van een effectief bronvermogen van 106 dB(A) op basis van soortgelijke overslaginstallaties. Over de piekbronvermogens staat in paragraaf 4.3 van het Ardea rapport dat voor het ontsnappen van remlucht bij vrachtwagens is uitgegaan van 107 dB(A). Bij containeroverslag wordt volgens het Ardea rapport uitgegaan van een piekbronvermogen van 120 dB(A).

11.2.    De in het Ardea rapport toegelichte wijze waarop de bronvermogens van de diverse geluidbronnen zijn bepaald komt de Afdeling niet onjuist voor. Daarbij betrekt de Afdeling het volgende. Ten aanzien van twee bronnen, te weten het ontsnappen van remlucht en de achteruitrijsignalering, hanteren Alcedo en Ardea andere bronvermogens. Ter zitting is besproken dat dit vooral gevolgen heeft voor de berekening van het maximaal geluidniveau. Over het maximaal geluidniveau is in het Ardea rapport geconcludeerd dat in de nachtperiode bij de woningen aan het Wethouder van den Bergplein 6-9 en de nieuw te bouwen woning aldaar het maximaal geluidniveau in de nachtperiode wordt overschreden als gevolg van het ontsnappen van remlucht. Een eventuele onderschatting van genoemde bronvermogens zou leiden tot een wat grotere overschrijding in de nachtperiode.

11.3.    De overschrijding in de nachtperiode is volgens paragraaf 4.3 van het Ardea rapport aanvaardbaar, omdat het een beperkte overschrijding is en alleen optreedt bij vertrek van een vrachtwagen die de dijk oprijdt. In de nachtperiode zullen er echter vooral vrachtwagens aankomen in plaats van vertrekken. Bij aankomst van een vrachtwagen die de dijk afrijdt, is het maximaal geluidniveau lager. Verder gaat het om een tijdelijke situatie. Wanneer de nieuwe weg over de kade gereed is, kan het vertrekkende verkeer via de achterzijde van het bedrijf rijden in plaats van over de dijk, zodat het aantal piekgeluiden zal afnemen. Daarnaast is er gezien de bouwwijze van de bestaande woningen en de voorziene woning sprake van een gevelisolatie van 20 dB(A) waardoor binnen in de woning het maximaal geluidniveau niet hoger dan 45 dB(A) zal zijn, aldus het Ardea rapport. In aanvulling daarop is ter zitting toegelicht dat in het akoestisch rapport is uitgegaan van een worst case situatie waarbij remlucht ontsnapt direct bij de in- en uitrit. In de praktijk zal volgens OTB het tot stilstand brengen van een vrachtwagen iets verder op het terrein plaatsvinden waardoor het daardoor veroorzaakte geluid deels wordt afgeschermd door de dijk. Verder heeft OTB toegelicht dat dit zich zou kunnen voordoen tussen 6.00 en 7.00 uur.

Over de achteruitrijsignalering staat in de Ardea notitie dat de verkeersrisico’s ‘s morgens voor 7.00 uur en ’s avonds na 19.00 uur zodanig beperkt zijn dat OTB met haar eigen chauffeurs en vaste transporteurs zal afspreken om op het voorterrein geen achteruitrijsignalering te gebruiken. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht de pieptoon van de achteruitrijsignalering, gelet op de omgeving, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar te achten.

11.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen over de bronvermogens aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet van het Ardea rapport en de Ardea notitie mocht uitgaan. De raad heeft met de verwijzing naar het Ardea rapport en de Ardea notitie toereikend gemotiveerd dat de berekende geluidniveaus in dit geval vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Hierbij is van belang dat alleen de waarde voor het maximaal geluidniveau wordt overschreden en dat die overschrijding van geringe duur is. Bovendien is ter zitting genoegzaam komen vast te staan dat een weg over de nieuwe kade zal worden aangelegd waarvan OTB gebruik zal gaan maken. Bij gebruikmaking van deze weg worden de waarden voor het maximaal geluidniveau niet langer overschreden. Voorts neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat voor zover niet wordt voldaan aan de voor OTB geldende geluidgrenswaarden als opgenomen in het Activiteitenbesluit daarop kan worden gehandhaafd.

Het betoog faalt.

11.5.    Nu gelet op het voorgaande het betoog over geluid faalt, behoeft het verweer van de raad dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit op dit punt geen bespreking meer.

Luchtkwaliteit

12.    [appellant] en anderen vrezen nadelige gevolgen van fijnstof. Zij stellen bij een bezoek aan het bedrijf van OTB geen zichtbare afzuiging of filtering van stof te hebben geconstateerd.

12.1.    In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Onder verwijzing naar het door Buro Blauw opgestelde rapport "Onderzoek luchtkwaliteit op- en overslag terminal Bergambacht B.V." van 18 september 2017, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, is geconcludeerd dat in de beoogde situatie de activiteiten van OTB voldoen aan de luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer. Daarnaast is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Daaruit volgt dat dat de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat, aldus de plantoelichting. [appellant] en anderen hebben de resultaten in het luchtkwaliteitsrapport en de plantoelichting niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet dan ook in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over het niet aanwezig zijn van een afzuiging of filtering van stof geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om reden van luchtkwaliteit niet tot vaststelling van het plan had mogen overgaan.

Het betoog faalt.

Externe veiligheid

13.     [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de externe veiligheid. Zij vrezen vooral (stof) explosies. Zij wijzen erop dat op grond van de zogenoemde ATEX-normen onder meer een Risico Inventarisatie en Evaluatie moet worden opgesteld. Volgens [appellant] en anderen zijn deze normen weliswaar bedoeld om bescherming te bieden aan werknemers, maar ook in het kader van de goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan de risico’s van explosiegevaar voor de omgeving. Zeker omdat in dit geval OTB kan uitbreiden tot op korte afstand van hun woningen, aldus [appellant] en anderen. Dat een externe veiligheidsstudie moet worden uitgevoerd bij ATEX-bedrijven volgt volgens [appellant] en anderen uit de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6382. Verder voeren zij aan dat uit de plantoelichting volgt dat OTB in de toekomst een inrichting kan worden als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi), zodat ook daarom de veiligheidsrisico’s moeten worden onderzocht.

13.1.    Over het betoog van [appellant] en anderen dat OTB in de toekomst een Bevi-inrichting kan worden, overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 3, lid 3.3, onder a, van de planregels Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan.

Uit de door [appellant] en anderen genoemde uitspraak volgt niet dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan de ATEX-normen moet worden voldaan. Wel moeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening de externe veiligheidsgevolgen worden bezien als daaromtrent risico’s bestaan. In paragraaf 4.6 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect externe veiligheid. Daarin staat dat op 10 mei 2016 advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Hollands Midden over de uitbreiding van OTB. In de plantoelichting is een weergave van het advies opgenomen, dat ingaat op bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. In de plantoelichting is geconcludeerd dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid en dat het aspect externe veiligheid niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. [appellant] en anderen hebben dit naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende weersproken. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] en anderen dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het aspect externe veiligheid in de weg staat aan vaststelling van het plan.

Het betoog faalt.

Zicht en een alternatief

14.    [appellant] en anderen betogen dat het plan het mogelijk maakt dat pal tegenover hun woningen een kolossale loods kan worden gebouwd waar zij zicht op zullen hebben. Zij voeren aan zich hierdoor opgesloten te zullen voelen en niet meer het idee te hebben in een landelijke omgeving te wonen. Volgens hen is het beter om de loods aan de achterzijde van het bedrijfsperceel te situeren. Het terrein waar nu de loods is voorzien zou dan voor kleinschalige opslag kunnen dienen, aldus [appellant] en anderen.

14.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

14.2.    Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding is de maximale bouwhoogte van de voorziene loods 12 m. De minimale afstand tussen het bouwvlak waar de nieuwe loods is voorzien en de woningen van [appellant] en anderen is blijkens de verbeelding 65 m. Tussen de woningen en de nieuwe loods bevindt zich de Lekdijk Oost. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat er vanuit de woningen van [appellant] en anderen vanwege de dijk geen volledig zicht zal bestaan op de voorziene loods en dat het uitzicht niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Gelet op de afstand tot de woningen, de maximale bouwhoogte van de voorziene loods en de ligging van de Lekdijk Oost is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het uitzicht van [appellant] en anderen.

14.3.    Over de door [appellant] en anderen aangevoerde alternatieve locatie voor de voorziene loods is ter zitting duidelijk geworden dat de beoogde loods een zodanige omvang heeft dat deze niet op het achterterrein van OTB past. Verder leidt de in het plan voorziene locatie van de loods ertoe dat geluid daardoor wordt afgeschermd.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid voor de in het plan voorziene locatie van de loods kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Provinciale verordening

15.    [appellant] en anderen betogen dat uit de provinciale Verordening ruimte 2014 blijkt dat bedrijven uit de hoogste milieucategorie moeten passen bij de omgeving van het bedrijventerrein. Volgens hen past de uitbreiding van OTB en toekenning van een hogere milieucategorie niet in de omgeving waar woningen staan.

15.1.    In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting is ingegaan op de provinciale Verordening ruimte 2014, waaronder artikel 2.1.3, eerste lid. Dit artikel luidde ten tijde van belang als volgt: "een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte".

In de omgeving van het plangebied staan woningen waarmee de raad rekening moet houden. Uit de plantoelichting en de daarbij gevoegde onderzoeksrapporten volgt dat de raad de gevolgen van het plan voor de omgeving heeft bezien. Op basis daarvan heeft de raad gesteld dat de uitbreiding van OTB geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omgeving en is de uitbreiding in te passen in de omgeving. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover dat ziet op de uitbreiding van OTB, is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.3, eerste lid, van de provinciale Verordening ruimte 2014.

Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

16.    [appellant] en anderen voeren aan dat in de Structuurvisie Beleef Bergambacht uit 2008 de ambitie is opgenomen om het gebied te ontwikkelen voor wonen aan het water in combinatie met een jachthaven en natuurontwikkeling. Dat een overnachtingshaven is gerealiseerd en niet meer het hele gebied voor wonen en recreatie kan worden ontwikkeld, betekent volgens [appellant] en anderen niet dat deze ambitie los gelaten moet worden en een forse uitbreiding van het bedrijventerrein moet worden toegestaan. Er wordt van gemeentelijk beleid afgeweken, terwijl nog geen ander beleid is vastgesteld, aldus [appellant] en anderen.

16.1.    De raad kan afwijken van het gemeentelijk beleid zonder dat nieuw beleid wordt vastgesteld. De afwijking van het gemeentelijk beleid moet de raad wel deugdelijk motiveren. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijk beleid zoals vervat in de Structuurvisie Beleef Bergambacht 2008 (hierna: structuurvisie). Verder is toegelicht dat het provinciaal beleid uitgaat van een watergebonden bedrijventerrein in het gebied. Met de ontwikkeling van een overnachtingshaven en gelet op het provinciaal beleid is volgens de plantoelichting de gemeentelijke ambitie om woningen te bouwen en recreatie te ontwikkelen in het gebied niet meer uitvoerbaar. Daargelaten of de structuurvisie nog van toepassing is, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de afwijking van het beleid als vervat in de structuurvisie deugdelijk gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

17.    [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift verwezen naar de inhoud van hun zienswijze en wat zij hebben ingesproken tijdens de raadvergaderingen. In de Zienswijzennota bestemmingsplan Lekoevers Bergambacht van 11 oktober 2017 behorend bij het bestreden besluit is op de zienswijze ingegaan. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest, hebben [appellant] en anderen in hun beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie en proceskosten

18.    Het beroep is ongegrond.

19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Alderlieste
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

590.