Uitspraak 201900225/1/R1


Volledige tekst

201900225/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], wonend, respectievelijk gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Venlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Trade Port Noord Herziening Klaver 3 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad, [appellant A] en [appellante B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2019, waar [appellant A] en [appellante B], bij monde van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en G.H.P. Meerts, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied is gelegen ten noordwesten van Venlo en ziet op het zogenoemde Klaver 3-gebied dat binnen een deel van het bedrijventerrein Trade Port Noord ligt. Het plan voorziet in een bedrijventerrein met bijbehorende infrastructuur en voorzieningen.

2.    [appellant A] woont aan de [locatie] te [woonplaats]. [appellante B] exploiteert ten noorden van het plangebied een bedrijf dat zich bezighoudt met de teelt van aardappels en overige wortel- en knolgewassen. [appellant A] en [appellante B] verzetten zich tegen het voorziene fietspad binnen het plandeel met de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad", omdat het voorziene fietspad onder andere zal leiden tot alternatieve fietsroutes over het bedrijfsperceel van [appellante B], lichthinder en de verstoring van een dassenroute. Verder kunnen zij zich niet verenigen met het plan, omdat op grond van artikel 5, lid 5.4.2, aanhef en onder c, van de planregels ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" geen omgevingsvergunning nodig is voor de aanleg van het fietspad.

Ontvankelijkheid

3.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk is, omdat hij bij het bestreden besluit niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Volgens de raad heeft [appellant A] geen gronden tussen de Sevenumseweg en het plangebied in eigendom, waardoor de gevolgen van het plan voor [appellant A] van te geringe betekenis zijn om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen.

3.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant A] en het voorziene fietspad binnen het plandeel met de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" ongeveer 150 m bedraagt. Niet is gebleken dat [appellant A] vanaf zijn woning zicht heeft op het voorziene fietspad binnen het plangebied. Mede gelet op de beperkte bouw- en gebruiksmogelijkheden die het plan voor het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" biedt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang aan te nemen. Voorts heeft [appellant A] geen grond in eigendom in het gebied tussen zijn woning en het voorziene fietspad. De conclusie is dat [appellant A] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], is niet-ontvankelijk.

3.3.    Voorts stelt de Afdeling vast dat [appellant A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2019, als natuurlijke persoon een beroepschrift heeft ingediend tegen het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. Weliswaar wordt in deze brief niet nadrukkelijk door [appellante B] beroep ingesteld, maar de Afdeling is van oordeel dat het beroep van [appellant A] mede kan worden toegerekend aan [appellante B] Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het door [appellant A] ondertekende beroepschrift blijkt dat het beroepschrift eveneens is ingediend door [appellante B], nu het beroep onder andere ziet op de gevolgen van het plan voor de percelen van [appellante B] Zo staat er in het beroepschrift dat fietsers en bromfietsers over de percelen van [appellante B] aan de Sevenumseweg rijden om het Klaver 3-gebied te bereiken.

Gelet op het voorgaande is [appellante B], anders dan [appellant A], belanghebbende bij het bestreden besluit. Derhalve is het beroep, voor zover dit is ingesteld door [appellante B], behoudens het navolgende, ontvankelijk.

4.    De raad stelt zich tevens op het standpunt dat, voor zover het beroep is ingesteld door [appellante B], dit niet-ontvankelijk is omdat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

4.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Indien het ontwerpplan op onderdelen gewijzigd is vastgesteld is het beroep slechts ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht en het aannemelijk is dat [appellante B] hierdoor in een ongunstiger positie is geraakt.

4.2.    Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e, van de planregels luidt:

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad': tevens voor een fietspad en bijbehorende voorzieningen zoals een fietstunnel;"

Het fietspad is met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad' begrensd op de verbeelding.

Artikel 5, lid 5.4.1, aanhef, van de planregels luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren […]"

Artikel 5, lid 5.4.2, aanhef en onder c, van de planregels luidt:

"Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

c. worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een fietspad ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad"."

4.3.    De Afdeling stelt vast dat het plan ten opzichte van het ontwerpplan is gewijzigd. Weliswaar is de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" binnen het plandeel met de bestemming "Natuur" op de verbeelding niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, maar artikel 5, lid 5.4.2, aanhef en onder c, van de planregels is eerst in het gewijzigde vastgestelde plan opgenomen. Aannemelijk is dat [appellante B] in een ongunstiger positie is geraakt door deze planregel. Gelet hierop kan [appellante B] in zoverre redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellante B] alleen ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen artikel 5, lid 5.4.2, aanhef en onder c, van de planregels op grond waarvan geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een fietspad ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad". Wat betreft de locatie van het voorziene fietspad geldt dat deze reeds in het ontwerpplan door middel van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" is vastgesteld, zodat het beroep van [appellante B], voor zover het betrekking heeft op de locatie van het voorziene fietspad, niet-ontvankelijk is.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Fietspad

6.    [appellante B] betoogt dat de raad ten onrechte in artikel 5, lid 5.4.2, onder c, van de planregels heeft vastgesteld dat voor de realisatie van het voorziene fietspad geen omgevingsvergunning is vereist. Ter zitting heeft [appellante B] toegelicht dat bij de aanvraag om de verlening van een omgevingsvergunning voor de aanleg van het fietspad dient te worden beoordeeld of het voorziene fietspad ongunstig is voor de dassenroute.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat binnen het plandeel met de bestemming "Natuur" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietspad" voor het fietspad op de verbeelding een strook met een breedte van ongeveer 3,5 m is aangegeven. Daarmee is, zoals de raad heeft toegelicht, de ruimtelijke afweging voldoende vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de aanleg van het voorziene fietspad een omgevingsvergunning achterwege kan blijven.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellante B] en voor zover het beroep geen betrekking heeft op artikel 5, lid 5.4.2, aanhef en onder c, van de planregels op grond waarvan voor de aanleg van het voorziene fietspad geen omgevingsvergunning is vereist, niet-ontvankelijk;

III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Pans    w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

191-889.