Uitspraak 201806745/1/A1


Volledige tekst

201806745/1/A1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Venlo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juli 2018 in zaak nr. 17/3326 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een afscheidings(geluids)muur (hierna: geluidscherm) rondom het parkeerterrein aan de Maasbreesestraat, tussen de huisnummers 11 en 29, te Venlo.

Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en een voorschrift aan de vergunning verbonden.

Bij uitspraak van 5 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2019, waar [appellanten], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. S.T.P. Joosten, advocaat te Eindhoven, gehoord.

Overwegingen

1. [appellanten] wonen aan de [locatie]. Het vergunde geluidscherm bevindt zich vlakbij hun achtertuin. Het geluidscherm is inmiddels gerealiseerd.

1.1. Op grond van het bestemmingsplan "Centrum Blerick" rust op het parkeerterrein de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - voorwaardelijke verplichting".

In artikel 11.4.3 van de planregels is bepaald dat deze gronden uitsluitend ten behoeve van een parkeerterrein mogen worden gebruikt indien ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidsafscherming" een muur is opgericht conform de tekening zoals opgenomen in de bijlage bij de planregels, met dien verstande dat de hoogte van de muur niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

Met het vergunde geluidscherm wordt invulling gegeven aan deze voorwaardelijke verplichting.

2. [vergunninghouder] betoogt dat [appellanten], anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning voor het geluidscherm, omdat zij vanuit hun woning en tuin geen zicht hebben op het geluidscherm.

2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

2.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.

2.3. Het vergunde geluidscherm is bedoeld om de geluidbelasting die het parkeerterrein veroorzaakt bij de daaromheen gelegen woningen, waaronder die van [appellanten], te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Daarmee heeft het geluidscherm een relevante invloed op het woongenot van [appellanten] en ondervinden zij rechtstreeks feitelijke gevolgen van enige betekenis van het geluidscherm, ongeacht of zij zicht daarop hebben. De rechtbank heeft hen terecht als belanghebbenden bij de omgevingsvergunning aangemerkt.

Het betoog van [vergunninghouder] faalt.

3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning en het daaraan verbonden voorschrift in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan "Centrum Blerick". Dat volgt volgens hen uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2580, op de beroepen van onder meer [appellanten] tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Blerick".

Volgens [appellanten] heeft het college bij de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte geen rekening gehouden met het peil van het parkeerterrein. Uit de hiervoor vermelde uitspraak volgt volgens hen dat het peil van het parkeerterrein minimaal 18,628 m boven NAP moet zijn, terwijl in het voorschrift bij de omgevingsvergunning is bepaald dat de hoogte van het geluidscherm moet worden gemeten vanaf de hoogte van het reeds bestaande parkeerterrein ter plaatse van de hoofdtoegang, die zich volgens hen op 17,5 m boven NAP bevindt. Volgens [appellanten] hoeft pas bij een hoogte van 18,628 m boven NAP niet te worden gevreesd voor een onderschatting van de akoestische effecten van de hoogte van het geluidscherm. Volgens hen volgt uit de uitspraak verder dat het hoogteverschil tussen het parkeerterrein en de tuinen van de woningen aan de Baarlosestraat maximaal 1,2 m mag bedragen.

3.1. Bij het besluit van 20 maart 2017 heeft het college voor het geluidscherm een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo slechts worden geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden, dan wel de in artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgrond voordoet. Als geen van deze weigeringsgronden zich voordoet, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.

3.2. De uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 en de akoestische rapporten die in die uitspraak zijn beoordeeld, vallen niet onder de in de artikelen 2.10 en 2.20 van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die uitspraak en die akoestische rapporten niet het relevante toetsingskader van de gevraagde omgevingsvergunning zijn. Het antwoord op de vraag of de omgevingsvergunning al dan niet in overeenstemming is met die uitspraak en met die akoestische rapporten, kan niet leiden tot het oordeel dat de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden. Die vraag hoeft in deze procedure dan ook niet beantwoord te worden.

3.3. In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo.

In artikel 11.4.3 van de planregels is bepaald dat het parkeerterrein uitsluitend als zodanig gebruikt mag worden, als ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidsafscherming" een muur is opgericht conform de als bijlage opgenomen tekening, met dien verstande dat de hoogte van de muur niet meer mag bedragen dan 2,5 m. Op de tekening is weergegeven waar de muur moet komen te lopen, waarbij is vermeld "Scherm h=2m".

3.4. Uit artikel 11.4.3 van de planregels in samenhang met de tekening volgt dat het geluidscherm tussen de 2 m en 2,5 m hoog mag zijn. De vergunning is aangevraagd voor een geluidscherm van minimaal 2 m hoog. De hoogte van het geluidscherm is dus in overeenstemming met het bestemmingsplan.

In de planregels, de aanvraag om de omgevingsvergunning en de besluiten van 20 maart 2017 en 29 augustus 2017 is niets bepaald of gesteld over hoogtes ten opzichte van het NAP. Gelet daarop volgt uit het betoog van [appellanten] dat het peil van het parkeerterrein minimaal 18,628 m boven NAP moet zijn, niet dat het aangevraagde geluidscherm in strijd met het bestemmingsplan is. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de gevraagde omgevingsvergunning niet hoefde te worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt in zoverre.

3.5. Het aan de vergunning verbonden voorschrift luidt:

"a. de hoogte van het geluidscherm dient ten minste 2 meter te bedragen en moet worden gemeten vanaf de hoogte van het reeds bestaande parkeerterrein ter plaatse van die hoofdtoegang;

b. de hoogte van het geluidscherm mag maximaal 0,5 meter meer bedragen dan de onder a. genoemde hoogte, doch gemeten vanaf het aansluitende terrein, indien en voor zover het niveau van aansluitende parkeerterrein ter plaatse dezelfde afstand lager is (dan de hoogte van het reeds bestaande parkeerterrein ter plaatse van die hoofdtoegang)."

3.6. In onderdeel a van het aan de vergunning verbonden voorschrift is, kort samengevat, bepaald dat het geluidscherm ten minste 2 m hoog moet zijn vanaf de hoogte van de hoofdtoegang van het bestaande parkeerterrein. In onderdeel b is, kort samengevat, bepaald dat het geluidscherm maximaal 2,5 m hoog mag zijn, daar waar het aansluitende terrein lager ligt dan de hoogte van die hoofdtoegang. Zoals onder 3.4 is overwogen, mag het geluidscherm op grond van het bestemmingsplan tussen de 2 m en 2,5 m hoog zijn.

Zowel op grond van het vergunningvoorschrift als het bestemmingsplan mag het geluidscherm maximaal 2,5 m hoog zijn. In zoverre komen het vergunningvoorschrift en het bestemmingsplan overeen.

Om zowel aan onderdeel a van het voorschrift als aan de maximale hoogte van 2,5 m te kunnen voldoen, mag het aansluitende terrein niet meer dan 0,5 m lager liggen dan de hoofdtoegang van het bestaande parkeerterrein. Aangezien er geen reden is waarom het aansluitende terrein niet minimaal op die hoogte kan worden gerealiseerd, kan aan beide vereisten worden voldaan. Bovendien stellen [appellanten] zelf dat het laagste punt van het nieuwe parkeerterrein slechts 0,2 m lager ligt dan de hoofdtoegang van het bestaande parkeerterrein.

Daar waar het aansluitende terrein hoger ligt dan de hoogte van de hoofdtoegang van het bestaande parkeerterrein, zal het geluidscherm, dat in overeenstemming met het bestemmingsplan minimaal 2 m hoog is, hoger komen te liggen dan 2 m boven de hoogte van het bestaande parkeerterrein. Anders dan [appellanten] veronderstellen, staat onderdeel a van het vergunningvoorschrift daar niet aan in de weg. In dat onderdeel is geen maximale hoogte, maar alleen een minimale hoogte voorgeschreven.

Gelet op het voorgaande staat het vergunningvoorschrift niet méér toe dan het bestemmingsplan en staat het er niet aan in de weg dat aan het bestemmingsplan wordt voldaan. Het vergunningvoorschrift is dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.

Het betoog faalt ook in zoverre.

4. [appellanten] betogen dat het geluidscherm in de zuidoostelijke hoek van het parkeerterrein hoger is dan op grond van de verleende omgevingsvergunning en het bestemmingsplan is toegestaan. Daarnaast wijzen zij erop dat het geluidscherm in de westelijke hoek van het parkeerterrein over een lengte van enkele meters een halve meter hoger is dan het aansluitende geluidscherm, terwijl het aansluitende terrein bij beide gedeeltes van het geluidscherm dezelfde hoogte heeft. Ook in de zuidelijke hoek van het parkeerterrein verschilt de hoogte van het geluidscherm. Volgens hen is dit niet in overeenstemming met onderdeel b van het aan de vergunning verbonden voorschrift.

4.1. In deze procedure is uitsluitend de vraag naar de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning aan de orde. Indien het geluidscherm niet in overeenstemming met die vergunning en met het bestemmingsplan is gebouwd, dan kan het college daartegen handhavend optreden. De vraag of het college handhavend zou moeten optreden, is in deze procedure niet aan de orde. Het betoog van [appellanten] heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning en kan daarom niet leiden tot vernietiging daarvan.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

687.