Uitspraak 201607156/3/R2


Volledige tekst

201607156/3/R2.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante] en andere, gevestigd te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de [appellante] beroep ingesteld.

Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

Bij tussenuitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3696, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daar omschreven gebrek in het besluit van 12 oktober 2017 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 7 mei 2019 heeft de raad verzocht om verlenging van de termijn van 26 weken.

Bij brief van 16 mei 2019 heeft de Afdeling dit verzoek afgewezen.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)", dat bij besluit van 30 juni 2016 is vastgesteld, voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor het buitengebied van Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen en voorziet op de locatie Uilengat, die deel uitmaakt van het [landgoed], in drie woningen.

Met het besluit van 12 oktober 2017 heeft de raad het bij het besluit van 30 juni 2016 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" opnieuw en gewijzigd vastgesteld (hierna: het plan).

2. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak:

- Met inachtneming van overweging 31.6 met een rapport van een terzake deskundige alsnog toereikend te motiveren met welke afstand tussen het golfterrein en het plandeel met de bestemming "Wonen-B2 Aaneengebouwd" ter plaatse van Uilengat en voor wat betreft de ontsluiting van de nieuwe woonlocatie over het golfterrein uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot een aanvaardbare en veilige situatie kan worden gekomen.

- Met inachtneming van overweging 31.6 te bezien of op grond van de maximale mogelijkheden van het plan de bovengenoemde afstanden in acht worden genomen.

- Met inachtneming van overweging 31.6 te onderzoeken of het om tot een aanvaardbare en veilige situatie te komen noodzakelijk is te voorzien in aanvullende beplanting tussen het golfterrein en het plandeel met de bestemming "Wonen-B2 Aaneengebouwd" en een voorwaardelijke verplichting in het plan op te nemen gericht op het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende beplanting. In dat geval dient een voorwaardelijke verplichting in het plan te worden opgenomen gericht op het instandhouden van de noodzakelijke beplanting.

2.1. De termijn waarbinnen de raad de gebreken in het besluit van 12 oktober 2017 kon herstellen eindigde op 15 mei 2019. De in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn is ongebruikt verstreken. Gelet hierop is niet voldaan aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht. De gebreken in het besluit van 12 oktober 2017 zijn dus niet hersteld.

2.2. De Afdeling heeft in rechtsoverweging 31.6 van de tussenuitspraak geconcludeerd dat het besluit van 12 oktober 2017 voor wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-B2 Aaneengebouwd" op de locatie Uilengat in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld.

2.3. Gelet hierop is het beroep gegrond, zodat het besluit van

12 oktober 2017 in zoverre dient te worden vernietigd. Nu de gebreken niet binnen de geboden termijn zijn hersteld, bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Nu het besluit van 30 juni 2016 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" is vastgesteld, voor wat betreft het bestreden plandeel met de bestemming "Wonen-B2 Aaneengebouwd" op de locatie Uilengat gelijkluidend is aan het besluit van 12 oktober 2017 is ook het beroep daartegen gegrond en dient het besluit van 30 juni 2016 ook in zoverre te worden vernietigd.

2.4. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

3. Ten aanzien van [appellante] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van de [appellante] en andere tegen de besluiten van 30 juni 2016 en 12 oktober 2017 gegrond;

II. vernietigt de besluiten van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 30 juni 2016 en 12 oktober 2017 voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Wonen-B2 Aaneengebouwd" op de locatie Uilengat is vastgesteld;

III. draagt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij de [appellante] en andere in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro),

geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan de [appellante] en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen aan de betalingsverplichting is voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Hagen w.g. Ouwehand
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

224.