Uitspraak 201801409/1/R1


Volledige tekst

201801409/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak, met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Bergen,

2.    [appellant sub 2], wonend te Siebengewald, gemeente Bergen,

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Siebengewald, gemeente Bergen,

4.    [appellant sub 4] handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Wellerlooi, gemeente Bergen,

5.    [appellant sub 5], wonend te Well, gemeente Bergen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bergen (L),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

Bij besluit van 17 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben hierop een reactie gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. drs. P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, [appellant sub 3], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten, rechtsbijstandverlener te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door H.S.W. Banken en J.Y.IJ. Wattjes, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2254, heeft de Afdeling onderdelen van het vorige bestemmingsplan uit 2013 dat zag op het plangebied vernietigd. Een van de redenen voor die vernietiging was dat de Afdeling de keuze van de raad om de bouwvlakken voor veehouderijbedrijven uit het plan te laten, in strijd achtte met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft de raad in die uitspraak opgedragen een nieuw plan vast te stellen. Bij besluit van 6 februari 2018 heeft de raad om aan die opdracht te voldoen een nieuw plan vastgesteld. De raad heeft er voor gekozen niet alleen voor de in het plangebied aanwezige veehouderijen een nieuw plan vast te stellen, maar voor het gehele buitengebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het volgens de raad namelijk noodzakelijk een geheel nieuwe integrale afweging te maken.

2.    Om een aantal fouten in het plan dat is vastgesteld bij besluit van 6 februari 2018 te herstellen, heeft de raad bij besluit van 17 september 2018 het plan gewijzigd vastgesteld.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] gaan niet over een deel van het plangebied waarvoor bij besluit van 17 september 2018 het plan gewijzigd is vastgesteld. Er is dus wat die beroepen betreft geen sprake van het ontstaan van een beroep van rechtswege tegen dit besluit. Het besluit van 17 september 2018 gaat wel over een deel van het plangebied waarover de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] gaan. Het besluit van 17 september 2018 komt in zoverre voor het besluit van 6 februari 2018 in de plaats. Gelet op artikel 6:19 van de Awb worden de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 17 september 2018 voor zover dat besluit niet geheel aan hun beroepen tegemoet komt. [appellant sub 4] heeft aangegeven zich in het herstelbesluit te kunnen vinden en alleen zijn beroep tegen het besluit van 6 februari 2018 te handhaven.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bestuurlijke lus

4.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Beroep [appellant sub 1]

5.        [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Bergen. Zijn beroep is gericht tegen de bestemming die in het plan aan het naastliggende perceel [locatie 2] is gegeven. Met de opslagactiviteiten die op dit moment daar al plaatsvinden en in het plan als zodanig zijn bestemd heeft [appellant sub 1] geen problemen, maar wel met de overige activiteiten die op basis van het plan mogelijk zijn. Het plan maakt het volgens hem ten onrechte mogelijk om op dit perceel alle soorten bedrijven van milieucategorie 1 en 2 te vestigen. Dit is volgens [appellant sub 1] in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure).

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is omdat slechts bepaalde vormen van bedrijvigheid op het perceel [locatie 2] zijn toegestaan en de toegestane bedrijfsactiviteiten bovendien zijn gekoppeld aan afstandsmaten voor milieubelastende activiteiten tot gevoelige functies, zoals wonen. De raad verwijst naar de Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 die als bijlage 1 bij de planregels is gevoegd.

5.2.    Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" toegekend en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslagbedrijf". De gronden met een bedrijfsbestemming zijn volgens artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels bestemd voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels, met uitzondering van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, horeca, detailhandel en zelfstandige kantoren. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslagbedrijf" zijn de gronden ook bestemd voor een opslagbedrijf, met dien verstande dat daarvan is uitgesloten die opslag waarbij op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1, voor de aspecten geur, gevaar en/of stof een grootste afstand van meer dan 10 m geldt en voor geluid meer dan 30 m.

5.3.    De woning van [appellant sub 1] ligt op 11 m van het perceel [locatie 2]. Het plan maakt het, gelet op bijlage 1 van de planregels, mogelijk dat zich op dat perceel bedrijven vestigen waarvoor volgens de VNG-brochure een richtafstand van meer dan 11 m voor de aspecten geur en/of gevaar en/of stof geldt. De afstanden in de VNG-brochure zijn richtafstanden waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat het plan bedrijven mogelijk maakt op het perceel op een kleinere afstand van de woning van [appellant sub 1] dan de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-brochure betekent dus niet zonder meer dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft in dit geval echter niet gemotiveerd waarom volgens hem ook met een afstand van 11 m tussen de woning van [appellant sub 1] en de naastgelegen bedrijfsbestemming een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is. De Afdeling acht het besluit van 6 februari 2018 op dit punt gelet hierop onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

5.4.    Met het oog op een definitieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak dit gebrek te herstellen. De Afdeling draagt de raad op alsnog te motiveren waarom sprake is van een goed woon- en leefklimaat dan wel om een andere planregeling voor het perceel [locatie 2] vast te stellen. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

6.        In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beroep [appellant sub 2]

7.        [appellant sub 2] woont aan [locatie 3] te Siebengewald. [appellant sub 2] voert aan dat de gronden rondom zijn plattelandswoning ten onrechte een agrarische bestemming hebben gekregen. De raad miskent hiermee volgens hem dat de destijds verleende omgevingsvergunning niet alleen ging over de plattelandswoning maar ook over de bijbehorende omliggende gronden, te weten het erf en de tuin.

7.1.    De raad heeft ter zitting verklaard dat het gewone gebruik van het bestaande erf en de bestaande tuin bij de plattelandswoning van [appellant sub 2] niet in strijd is met de agrarische bestemming die in het plan aan de gronden is gegeven en hiertegen dus ook niet handhavend zal worden opgetreden. De aanduiding "plattelandswoning" die aan de woning van [appellant sub 2] is toegekend, komt volgens de raad alleen binnen de agrarische bestemming betekenis toe, zodat de toegekende bestemming passend is.

7.2.    Gelet op deze toelichting van de raad past het door [appellant sub 2] gewenste gebruik van de gronden binnen de agrarische bestemming die hieraan door de raad is gegeven en is er feitelijk geen geschilpunt. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een andere bestemming aan de gronden heeft moeten toekennen.

Het betoog faalt.

8.        Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

9.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beroep [appellant sub 3]

10.        [appellant sub 3] woont aan de [locatie 4] in Siebengewald. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat en voor aantasting van het in het plangebied gelegen Natura 2000-gebied "Maasduinen" door de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen waarin het plan voorziet.

11.        De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1333, overwogen dat de afstand tussen het perceel van [appellant sub 3] en de veehouderij aan de [locatie 5] dusdanig kort is dat in zoverre een rechtstreeks belang van [appellant sub 3] bij het bestreden besluit moet worden aangenomen. De Afdeling stelt vast dat dit ook geldt voor de afstand tussen het perceel van [appellant sub 3] en de veehouderij aan de [locatie 6]. Bij deze twee bedrijven is [appellant sub 3] belanghebbende en het beroep is in zoverre ontvankelijk. De andere veehouderijen in het plangebied liggen op een dusdanig grote afstand dat geen sprake is van gevolgen van enige betekenis voor [appellant sub 3]. Bij deze bedrijven is [appellant sub 3] geen belanghebbende. De Afdeling zal het beroep van [appellant sub 3] dan ook alleen bespreken voor zover dit gaat over de bedrijven aan de [locatie 5] en [locatie 6].

12.        Wat betreft de beroepsgronden van [appellant sub 3] die gaan over de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) heeft de voorzieningenrechter in die uitspraak van 25 april 2018 overwogen dat het perceel van [appellant sub 3] op bijna 3 km afstand ligt van het Natura 2000-gebied "Maasduinen" en dat die afstand te groot is om te oordelen dat het gebied of delen daarvan tot de leefomgeving van [appellant sub 3] moet(en) worden gerekend. De Afdeling ziet geen grond hier anders over te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Gelet daarop strekken de bepalingen van de Wnb kennelijk niet tot bescherming van zijn belang. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan het vernietigen van het besluit op deze beroepsgronden. De Afdeling laat om die reden een inhoudelijke bespreking daarvan achterwege.

Anders dan ter zitting is besproken zullen beroepsgronden over de Wnb inhoudelijk ook niet in het kader van de bespreking van het beroep van Stichting natuur en Milieufederatie Limburg en anderen aan de orde komen, omdat dit beroep na de zitting is ingetrokken.

13.        Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie m.e.r.) ten onrechte pas is vastgesteld nadat het ontwerpplan ter inzage had gelegen, heeft de voorzieningenrechter in de uitspraak van 25 april 2018 overwogen dat geen wettelijke verplichting bestaat en dat de raad ook anderszins niet gehouden was om het ontwerpplan pas ter inzage te leggen nadat het toetsingsadvies beschikbaar was gesteld. De Afdeling ziet geen grond om tot een ander oordeel te komen.

Het betoog faalt.

14.        Volgens [appellant sub 3] is in het milieueffectrapport van 25 september 2017 (hierna: het MER) ten onrechte geen aandacht besteed aan een aantal volgens hem relevante aspecten, waaronder waterhuishouding, de handhaving van het landschapsplan, duurzaamheid en energietransitie, geluid, verkeersveiligheid en licht.

14.1.    De Afdeling stelt vast dat de relevante aspecten in algemene zin aan bod komen in de bijlagen bij het MER. [appellant sub 3] heeft hierop in zijn beroepschrift en ter zitting geen concrete kritiek naar voren gebracht. Er bestaat gelet hierop geen grond om op dit punt aan de inhoud van de MER te twijfelen. In aanmerking genomen dat het MER gaat over de mogelijkheden tot (verdere) ontwikkeling van veehouderijen in het plangebied en dat de meest in het oog springende milieu-effecten daarbij andere zijn dan de aspecten die [appellant sub 3] in dit verband noemt, is de Afdeling van oordeel dat de raad het MER aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

15.        [appellant sub 3] betoogt dat de raad niet duidelijk heeft gemaakt welke wijzigingen hij heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp en waarop die wijzigingen zijn gebaseerd.

15.1.    In de zienswijzennota "Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2018" is per zienswijze vermeld of deze aanleiding geeft tot een aanpassing ten opzichte van het ontwerp. De omstandigheid dat het dossier geen overzicht bevat van de precieze wijzigingen die, naar aanleiding van een zienswijze dan wel ambtshalve, ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht, maakt niet dat het besluit van 6 februari 2018 qua inhoud of motivering onduidelijk zou zijn.

Het betoog faalt.

16.        [appellant sub 3] voert aan dat niet duidelijk is welke geurnorm van toepassing is omdat de geurcontourenkaart en de normeringskaart waarnaar wordt verwezen in de gemeentelijke Verordening geur en veehouderij 2007, niet zijn terug te vinden op de website van de gemeente. Verder is volgens [appellant sub 3] niet duidelijk hoeveel dieren er per bedrijf mogen worden gehouden. Het plan maakt volgens [appellant sub 3] uitbreidingen van veehouderijen mogelijk en bij de beoordeling van de gevolgen daarvan is niet gekeken naar het zogenoemde "worst case scenario".

16.1.    De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 april 2018 overwogen dat de omstandigheid dat de geurcontourenkaart en de normeringskaart enige tijd niet op de website hebben gestaan, geen grond kan vormen voor de conclusie dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan. De Afdeling ziet geen reden hierover anders te oordelen. De raad heeft toegezegd dat de kaarten opnieuw op de website zullen worden geplaatst. Duidelijk is verder dat voor het plandeel waarin het perceel van [appellant sub 3] en de bedrijven aan de [locatie 5] en [locatie 6] liggen geen afwijkende geurnorm geldt, maar de norm van 14 ouE/m3 die voortvloeit uit de Wet geurhinder veehouderijen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plandeel buiten de bebouwde kom ligt. Verder is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de planregels op zichzelf duidelijk volgt welke rechten het plan bevat voor het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven.

Zoals de raad ter zitting ook heeft toegelicht zijn de gevolgen van de maximale mogelijkheden die het plan biedt onderzocht. In het MER staan de resultaten hiervan. Gekeken is naar de gevolgen voor geur en fijnstof. Daarbij zijn alle veehouderijen binnen een straal van 4 km van het plangebied betrokken. De veehouderijen kunnen niet verder uitbreiden dan mogelijk is volgens de vastgelegde ammoniakemissie en dan de geurnormen toelaten. Uit het onderzoek blijkt dat alleen de norm voor fijnstof ter hoogte van de [locatie 8] in Siebengewald wordt overschreden. Hiervoor is in het plan een extra norm opgenomen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het plan gelet op de gevolgen van de mogelijke uitbreidingen van veehouderijen niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Voorts heeft de raad, zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 25 april 2018 heeft overwogen, er met dit plan niet voor hoeven zorgen dat de achtergrondbelasting van geur in het buitengebied wordt teruggebracht.

De betogen falen.

17.        Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

18.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beroep [appellant sub 4]

19.        Het hoveniersbedrijf [appellant sub 4] is gevestigd op de [locatie 7] in Wellerlooi. Het beroep van [appellant sub 4] is gericht tegen het plan voor zover geen kassen op zijn perceel mogelijk worden gemaakt. Volgens hem maakte het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" dit wel mogelijk.

19.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 4] nogmaals heeft bekeken of aanleiding bestaat om voor zijn perceel een bouwvlak ten behoeve van kassen op te nemen in het plan. De raad ziet hiervoor geen aanleiding. De raad heeft in dit verband toegelicht dat er in 2007 op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een vrijstelling is verleend voor een hoveniersbedrijf op het perceel. Hierover is ook een overeenkomst tussen de gemeente en [appellant sub 4] gesloten en [appellant sub 4] heeft toen een eigen bijdrage betaald voor de werkzaamheden die zijn uitgevoerd om het gebied te verbeteren. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij deze vrijstelling blijkt dat er alleen een hoveniersbedrijf en geen kassen mogelijk werden gemaakt op het perceel en dat [appellant sub 4] daarvoor destijds ook geen verzoek heeft gedaan. Ook de met de gemeente gesloten overeenkomst gaat niet over kassen, maar enkel over het hoveniersbedrijf. Wel zijn er toen op andere percelen in het buitengebied, op verzoek van andere tuinders, kassen toegestaan.

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" is het perceel van [appellant sub 4] bestemd als "Agrarisch" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-hoveniersbedrijf". Alleen via een wijzigingsbevoegdheid was het op basis van dat plan mogelijk om kassen te bouwen op het perceel. Eenzelfde planregeling is in dit plan opgenomen.

19.2.    De Afdeling is van oordeel dat de raad er daarom in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen kassen alleen via een wijzigingsbevoegdheid in het plan mogelijk te maken. Anders dan [appellant sub 4] aanvoert heeft er geen directe mogelijkheid bestaan voor het bouwen van kassen op het perceel. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van kassen op het perceel te kunnen beoordelen een concreet plan van [appellant sub 4] hiervoor noodzakelijk is. [appellant sub 4] heeft geen concrete plannen voor de bouw van kassen bij de raad ingediend, zodat de raad hiermee bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft hoeven houden.

Het betoog faalt.

20.        Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

21.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beroep [appellant sub 5]

22.        Naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 5] heeft de raad in het besluit van 17 september 2018 de planregels aangepast. [appellant sub 5] voert aan dat het herstelbesluit wat betreft de locatie [locatie 9] in Siebengewald niet geheel tegemoet komt aan wat hij in zijn beroepschrift heeft verzocht. De tekst die aan de artikelen 3, lid 3.4.1, sub g, en artikel 5, lid 5.4.1, sub g, van de planregels is toegevoegd had volgens hem aan de artikelen 3, lid 3.2.5 en 5, lid 5.2.5, van de planregels moeten worden toegevoegd.

22.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het eens is met het betoog van [appellant sub 5] dat de tekst nu op een onlogische plek in de planregels staat en dat hij zich kan vinden in het tekstvoorstel zoals dat is gedaan in het beroepschrift. De Afdeling stelt vast dat de raad zich daarmee op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan. Nu niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

23.        Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit, voor zover het de artikelen 3, lid 3.2.5 en artikel 5, lid 5.2.5 en de artikelen 3, lid 3.4.1, sub g, en artikel 5, lid 5.4.1, sub g, van de planregels betreft, genomen in strijd met in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

24.    Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven te kunnen instemmen met de aanpassingen van de planregels zoals [appellant sub 5] die in het beroepschrift heeft voorgesteld.

25.        De Afdeling zal, in het kader van het zelf voorzien, bepalen dat de tekst van de artikelen 3, lid 3.2.5 en 5, lid 5.2.5 van de planregels blijft gelden, met dien verstande dat die tekst wordt beschouwd als eerste lid en dat daaraan in beide gevallen het volgende tweede lid wordt toegevoegd:

"2. In afwijking van het eerste lid zijn bestaande (mengvoer- maar ook overige) silo's en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, toegestaan indien die legaal zijn gerealiseerd."

26.    Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling verder aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

27.    Nu het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van 17 september 2018 weliswaar gegrond wordt verklaard, maar de Afdeling zelf in de zaak zal voorzien, wordt het plan zoals dat op 17 september 2018 is vastgesteld onherroepelijk. Hieruit volgt dat het plan zoals dat op 6 februari 2018 is vastgesteld in zoverre voor [appellant sub 5] geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 5] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 6 februari 2018. Het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van 6 februari 2018 is daarom niet-ontvankelijk.

28.    De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 5] op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Samenvatting

29.    De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen het besluit van 6 februari 2018 zijn ongegrond. Dit is een einduitspraak en voor hen komt hiermee deze procedure bij de Afdeling ten einde.

Bij het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 6 februari 2018 zal de Afdeling een bestuurlijke lus toepassen. Daarbij wordt de raad opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen. Dit is een tussenuitspraak, zodat de procedure voor [appellant sub 1] nog niet ten einde komt. Eerst moet de raad het gebrek herstellen. Afhankelijk van de uitkomst zal in de einduitspraak zo nodig worden beoordeeld of de raad hierin is geslaagd.

Het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van 17 september 2018 is gegrond. De Afdeling zal een deel van de planregels vernietigen en zal hiervoor zelf nieuwe planregels vaststellen. De raad moet dit verwerken in het elektronisch vastgesteld plan. Zijn beroep tegen het besluit van 6 februari 2018 is niet-ontvankelijk. Voor [appellant sub 5] is het een einduitspraak, zodat hiermee zijn procedure bij de Afdeling ten einde komt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van 6 februari 2018 niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 4], handelend onder de naam [bedrijf], tegen het besluit van 6 februari 2018 ongegrond;

III.    draagt de raad van de gemeente Bergen in het kader van het beroep van [appellant sub 1] op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van wat in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 is overwogen, het gebrek in het besluit van 6 februari 2018 te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen;

IV.    verklaart het beroep van [appellant sub 5] tegen het besluit van 17 september 2018 gegrond;

V.    vernietigt het besluit van 17 september 2018, waarbij de raad van de gemeente Bergen het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" gewijzigd heeft vastgesteld, voor zover het de artikelen 3, lid 3.2.5 en artikel 5, lid 5.2.5 en de artikelen 3, lid 3.4.1, sub g, en artikel 5, lid 5.4.1, sub g, van de planregels betreft;

VI.    bepaalt dat de tekst van de artikelen 3, lid 3.2.5 en 5, lid 5.2.5 van de planregels blijft gelden, met dien verstande dat die tekst wordt beschouwd als eerste lid en dat daaraan in beide gevallen het volgende tweede lid wordt toegevoegd:

2. "In afwijking van het vorenstaande zijn bestaande (mengvoer- maar ook overige) silo's en andere bouwwerken, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, toegestaan indien die legaal zijn gerealiseerd.";

VII.    bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel VI in de plaats treedt van het besluit van 17 september 2018;

VIII.    draagt de raad van de gemeente Bergen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen V en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IX.    veroordeelt de raad van de gemeente Bergen tot vergoeding van bij [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.    gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [appellant sub 5] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Vreugdenhil-Brock
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

603.