Uitspraak 201806908/1/A1


Volledige tekst

201806908/1/A1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 heeft het college zijn beslissing om op 23 april 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op maandag 23 april 2018 naast een ondergrondse afvalcontainer met zuilnummer OP071 (hierna: de ORAC), ter hoogte van Prins Mauritslaan 15 te Den Haag is aangetroffen. Omdat op een gids afkomstig uit de doos een adreslabel is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is, dat zij deze in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening alsmede het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op haar als overtreder kunnen worden verhaald.

2.    [appellante] begrijpt niet hoe haar gids in de doos terecht is gekomen. Zij betwist dat de doos van haar afkomstig is. [appellante] stelt dat het niet aannemelijk is dat zij een doos met huishoudelijk afval in een straat achterlaat die op een kwartier fietsafstand van haar woning ligt. Zij merkt op dat er in de kelder van de flat waar zij woont tien afvalcontainers staan, waarin zij haar huishoudelijk afval deponeert. Bovendien tilt zij als hartpatiënt, waarvoor zij in april 2018 meerdere malen is opgenomen in het ziekenhuis, geen dozen.

2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreder pleegt of medepleegt."

2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspaak van 6 februari 2019 (ECLI: NL:RVS:2019:309), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

2.3.    Omdat in de doos een gids met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, is de doos tot haar herleidbaar. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening op onjuiste wijze heeft aangeboden.

2.4.    Niet in geschil is dat de fietsafstand tussen de woning van [appellante] tot de ORAC ter hoogte van de Prins Mauritslaan 15 ongeveer een kwartier is en de loopafstand ongeveer drie kilometer bedraagt. Evenmin is in geschil dat [appellante] haar huishoudelijke afval in de afvalcontainers in de kelder van haar flatgebouw kan deponeren en dat dat afval wekelijks wordt ingezameld. Verder kan zij haar oud papier vlakbij haar woning, in een ondergrondse container aan de Gentsestraat of de Doorniksestraat, deponeren. Naar [appellante] stelt, maakt zij van deze mogelijkheden ook gebruik.

Gelet op de verschillende inzamelmogelijkheden in de directe nabijheid van de woning van [appellante] en in aanmerking genomen dat de doos op grote afstand van haar woning is aangetroffen, is naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat [appellante] de doos waarin het poststuk is aangetroffen bij de ORAC ter hoogte van de Prins Mauritslaan 15 heeft neergezet. Het college heeft haar dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en ten onrechte een gedeelte van de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op haar verhaald (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1449 en 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1440).

Het betoog slaagt.

3.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 8 augustus 2018 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 3 mei 2018 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Het voorgaande betekent dat [appellante] de kosten voor het opruimen van de doos niet hoeft te betalen.

4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 8 augustus 2018, kenmerk B.4.181629.001/BZW0000008380;

III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 3 mei 2018, kenmerk 02943W2A18;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Schueler    w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

374-919.