Uitspraak 201807186/1/A1


Volledige tekst

201807186/1/A1.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2018 in zaak nr. 17/4460 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2017 heeft het college geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van het pand op het perceel [locatie] te Groningen.

Bij besluit van 8 november 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.

Bij uitspraak van 25 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. I. Simonides, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het pand op het perceel wordt gebruikt voor de huisvesting van studenten. In het pand bevinden zich acht kamers. Het bouwplan voorziet in het uitbreiden van het pand waardoor er veertien kamers ontstaan. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.

Beoordeling hoger beroep

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan ten tijde van de aanvraag op 25 mei 2016 in overeenstemming was met de ter plaatse geldende (ontwerp)bestemmingsplannen. Daarom kon het college de strijd met het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsregels Wonen" in bezwaar niet aan [appellante] tegenwerpen. [appellante] voert hiertoe aan dat het bouwplan in voldoende mate voorziet in ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s. Volgens de Beleidsregels Parkeernormen 2012 (hierna: de beleidsregels) hoeft een parkeerbehoefte van tien parkeerplaatsen of minder niet opgelost te worden. Daarnaast voorziet het bouwplan niet in een toename van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Het is volgens [appellante] niet redelijk dat het college via een toetsing aan het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" in bezwaar alsnog aan het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsregels Wonen" mag toetsen.

2.1.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3882), terecht overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de beslissing op de aanvraag om een bouwomgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ex nunc geschiedt, hetgeen betekent dat het recht moet worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. Het moment waarop de aanvraag werd gedaan is derhalve niet bepalend. Aan een ten tijde van de indiening van een bouwaanvraag nog wel, maar ten tijde van de beslissing daarop, of ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan mag, bij wijze van uitzondering op dat uitgangspunt, slechts worden getoetst indien ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan of een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.

2.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat het voorziene bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Binnenstad-Oost 2012" zoals dat ten tijde van de aanvraag ter plaatse gold. Tussen partijen is in geschil of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren". Het ontwerp van dat bestemmingsplan heeft van 4 februari 2016 tot en met 16 maart 2016 ter inzage gelegen en is op 8 juni 2016 vastgesteld. Het college heeft zich in het besluit van 3 februari 2017 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, lid 4.1, van de planregels omdat het bouwplan niet in parkeergelegenheid voorziet. Omdat het bouwplan ten tijde van de aanvraag in strijd was met het ontwerpbestemmingsplan "Facetherziening parkeren", stelt het college dat het bij het besluit op bezwaar van 8 november 2017 aan [appellante] ook strijd met het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsregels Wonen" mocht tegenwerpen. Daarin is bepaald dat nieuwe woningen slechts mogen worden gerealiseerd indien deze een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m² hebben en dat het aantal bestaande kamers in een kamerverhuurpand niet mag worden vergroot. De Afdeling zal hierna ingaan op de gestelde strijd met het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren".

2.3.    Artikel 4 van de planregels luidt:

"4.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

4.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1: […]

4.3 Voorwaarden voor afwijken

[…]

4.4 Beleidsregels

Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning."

2.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 4 van de planregels volgt dat indien het bouwplan niet voorziet in de parkeerbehoefte, het college gebruik kan maken van de in lid 4.2 opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Bij het beoordelen van de parkeerbehoefte past het college de beleidsregels toe. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bestaande parkeerbehoefte één parkeerplaats is, namelijk het aantal van acht bestaande kamers keer de norm van 0,1. Het bouwplan voorziet in de toevoeging van 6 kamers, hetgeen leidt tot een parkeerbehoefte van één extra parkeerplaats. Het bouwplan voorziet niet in parkeergelegenheid, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, lid 4.1, van de planregels. Dat het college met toepassing van artikel 4, lid 4.2, van de planregels en met inachtneming van de beleidsregels in dit geval medewerking aan het bouwplan kon verlenen door van lid 4.1 af te wijken, laat onverlet dat het bouwplan in strijd is met lid 4.1. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan ten tijde van de aanvraag in strijd was met het ontwerpbestemmingsplan "Facetherziening parkeren", zodat het college bij het besluit op bezwaar van 8 november 2017 aan [appellante] ook strijd met het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsregels Wonen" mocht tegenwerpen.

Het betoog faalt.

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Daartoe voert zij aan dat M. Buiter, bouwaccountmanager van de gemeente, op 30 januari 2017 naar (de architect van) [appellante] een e-mail heeft gestuurd met de tekst: "Brandweer en welstand zijn akkoord. Zou je de laatste tekening willen toevoegen aan het OLO? Dan ga ik de aanvraag afronden." Volgens [appellante] werd in het verleden na een dergelijke e-mail altijd een omgevingsvergunning verleend en werd er nooit een ontheffing verleend in verband met de parkeerbehoefte.

3.1.    Uit het dossier volgt dat Buiter ervan uitging dat de aanvraag van [appellante] niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat pas bij de juridische controle bleek dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. In de e-mail van Buiter staat niet de toezegging die [appellante] daarin leest. Alleen al daarom heeft de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht verworpen.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt ook. Het college heeft erkend dat in oudere gevallen waarbij het wel een omgevingsvergunning heeft verleend ten onrechte heeft nagelaten daarbij af te wijken van het bestemmingsplan. Die fout hoeft het college echter niet te herhalen. Het college heeft op de zitting van de Afdeling toegelicht dat aanvragen die in dezelfde periode zijn ingediend als de aanvraag van [appellante] op gelijke wijze zijn afgehandeld. [appellante] heeft op de zitting van de Afdeling erkend dat sindsdien deze lijn wordt gehanteerd.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

672.