Uitspraak 201805971/1/A1


Volledige tekst

201805971/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2018 in zaak nr. 17/1080 in het geding tussen:

[appellante]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2016 heeft het algemeen bestuur, voor zover van belang, geweigerd om aan [persoon A] een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanbrengen van dakvlonders op de uitbouw van de derde verdiepingsvloer van het pand op het perceel [locatie A] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het algemeen bestuur het door [appellante], [persoon B] en [persoon A] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] is mede-eigenaar van het pand op het perceel. Op 25 augustus 2015 heeft [persoon A] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van de dakvlonders (hierna: het dakterras) op de uitbouw van de derde verdiepingsvloer van het pand. Het algemeen bestuur heeft de gevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 14 januari 2016 geweigerd, omdat het aanbrengen van een dakterras op de uitbouw van de derde verdiepingsvloer in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" (hierna: het bestemmingsplan). Het algemeen bestuur wil geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen, omdat het dakterras tot gevolg heeft dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan als bedoeld in artikel 7.4 van de planregels.

De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de gevraagde omgevingsvergunning aan [appellante] te verlenen en dat het daarbij voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat de privacy van omwonenden wordt geschonden door het dakterras van [appellante].

Wettelijk kader

2.    Het bestemmingsplan kent de bestemming "Gemengd - 1" aan het perceel toe.

Artikel 7.2 van de planregels luidt:

"Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels."

Artikel 7.2.8 luidt:

"[…].

c. Dakterrassen zijn niet toegestaan.

[…]."

Artikel 7.4 luidt:

"Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:"

Artikel 7.4.7 luidt:

"het bepaalde in artikel 7.2.5 onder b, artikel 7.2.6 onder b en artikel 7.2.8 onder c, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert. Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd;"

Privacy

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vanwege de aantasting van privacy van omwonenden. Zij voert aan dat de privacy van haar buurman, [naam buurman], niet wordt aangetast. Het dakterras van haar buurman is 1,6 m hoger gelegen dan haar dakterras. Bovendien staat er een met houten planken dicht betimmerde erfafscheiding van 1,6 m hoog op het dakterras van haar buurman, waarachter beplanting is aangebracht. Dit belet dat zij zicht heeft op het dakterras en de verblijfsruimten van haar buurman, zodat er geen sprake is van aantasting van zijn privacy.

3.1.    Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, behoort de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan tot de bevoegdheid van in dit geval het algemeen bestuur. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid heeft het algemeen bestuur beleidsruimte. De rechter toetst of het algemeen bestuur in redelijkheid tot zijn besluit om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen heeft kunnen komen.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat het dakterras in strijd is met artikel 7.2.8, onder c, van de planregels.

Het algemeen bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het dakterras op de uitbouw van de derde verdiepingsvloer van het pand zorgt voor een onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden. De dakterrassen van [appellante] en [buurman] geven zicht op elkaars erf, doordat recht vooruitkijkend naar het erf van [appellante] dan wel naar het erf van [buurman] wordt gekeken. Daarmee wordt niet alleen het zicht op de dakterrassen, maar ook het zicht op de ramen in de achtergevel van het voorhuis en de voorgevel van het achterhuis van het pand aan de [locatie B] bedoeld, zijnde het pand van [buurman], aldus het algemeen bestuur. Vanwege het directe zicht op het erf van [buurman] is het volgens het algemeen bestuur ongewenst voor de ruimtelijke kwaliteit om af te wijken van het bestemmingsplan.

3.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het algemeen bestuur de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Daarbij heeft het in aanmerking kunnen nemen dat enkel het dakterras van [buurman] beschermd wordt door het overgangsrecht en niet de daarop staande erfafscheiding. Het algemeen bestuur heeft ter zitting toegelicht dat het bevoegd en voornemens is om handhavend op te treden tegen de bestaande erfafscheiding op het dakterras van [buurman]. Deze erfafscheiding zal enkel worden vergund indien het een maximale hoogte van 1,2 m heeft en bestaat uit spijlen, aldus het algemeen bestuur. Een dergelijke erfafscheiding voorkomt echter niet dat nog steeds vanaf het dakterras van [appellante] inkijk op het perceel van [buurman] mogelijk is, hetgeen een onevenredige aantasting van de privacy van [buurman] is, aldus het algemeen bestuur. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en, gelet daarop, geen medewerking wil verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

531-884.