Uitspraak 201804636/1/A3


Volledige tekst

201804636/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te America, gemeente Horst aan de Maas,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 25 april 2018 in zaak nrs. 18/515 en 18/594 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college de Reindonker Kleiweg in America aan de openbaarheid onttrokken.

Bij besluit van 25 januari 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben, hiertoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door A.J.M. Heuijerjans en mr. K.G.P. Claessen, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    De Reindonker Kleiweg is een onverharde weg van 2,5 meter breed en 382 meter lang. De weg loopt vanaf de Hoebertweg langs het bedrijf van [belanghebbende] tot een perceel dat sinds 30 juni 2015 in eigendom is van [appellante]. Het perceel waarover de weg liep was in eigendom van de gemeente Horst aan de Maas. Zij heeft het perceel op 9 juni 2015 verkocht aan [belanghebbende]. Tot het onttrekken van de weg aan de openbaarheid heeft het college besloten met het oog op het belang van de verkeersveiligheid en het bedrijfsbelang van [belanghebbende].

[appellante] heeft tegen het besluit tot onttrekking van de weg aan de openbaarheid bezwaar gemaakt, omdat het besluit nadelige gevolgen heeft voor haar bedrijf.

Wettelijk kader

2.    Artikel 9 van de Wegenwet luidt: "1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten."

De bevoegdheid van artikel 9, eerste lid, is bij besluit van 15 maart 2011 gedelegeerd aan het college.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om direct uitspraak te doen op het beroep. Ze heeft geoordeeld dat het college het algemeen belang van de verkeersveiligheid en het belang van de bedrijfsverbetering van [belanghebbende] zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellante] bij het voortbestaan van openbaarheid van de Reindonker Kleiweg, die nauwelijks nog een functie heeft voor het openbaar verkeer.

Hoger beroep

Kortsluiting

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte direct uitspraak heeft gedaan op het beroep. Nader onderzoek en nadere bespreking van alternatieven en de verkeersveiligheid zou toegevoegde waarde hebben gehad voor de beoordeling van de zaak. Mogelijk is niet gebleken dat er nog nadere stukken zouden worden ingediend, maar dit is ook niet uitdrukkelijk ontkend of afgewezen, aldus [appellante].

4.1.    Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden toegepast indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3337)), gaat het erom of de informatie die schriftelijk en ter zitting is verkregen van dien aard is dat mag worden aangenomen dat het verrichten van nader onderzoek in dat opzicht geen relevante nieuwe gegevens zou opleveren. Aan de voorzieningenrechter komt bij de toepassing van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak aanzienlijke vrijheid toe.

De rechtbank heeft zich voldoende voorgelicht geacht. In dit verband heeft de rechtbank van belang geacht dat niet is gebleken dat partijen in dit geding nog nadere stukken wilden indienen ter onderbouwing van hun standpunten. De rechtbank heeft dit standpunt redelijkerwijs kunnen innemen. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank op basis van de haar ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek geen uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak.

Het betoog faalt.

Illegale situatie

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de mogelijk illegale situatie bij [belanghebbende] buiten beschouwing heeft gelaten. Er wordt volgens [appellante] meer mest opgeslagen dan is toegestaan, die wordt aangeleverd door meer vrachtwagens dan is toegestaan. Uit informatie die [appellante] heeft opgevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de verkeersbewegingen die plaatsvinden bij [belanghebbende], blijkt volgens [appellante] dat er dagelijks veel meer verkeersbewegingen plaatsvinden dan waar het college van uitging en meer dan is toegestaan. De verkeersproblemen waarvoor het onttrekken van de Reindonker Kleiweg aan de openbaarheid een oplossing zou zijn, vloeien dus voort uit illegaal handelen door [belanghebbende]. Met het besluit faciliteert het college het bedrijf van [belanghebbende] en daarmee dus in feite een illegale situatie, aldus [appellante].

5.1.    Hoewel [appellante] terecht heeft voorgedragen dat de rechtbank de mogelijk illegale situatie niet buiten beschouwing had mogen laten, omdat deze van invloed kan zijn op de beoordeling van de belangenafweging, kan dit betoog niet leiden tot het ermee beoogde doel. De Afdeling stelt namelijk vast dat toezichthouders van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg vijf overtredingen hebben geconstateerd, maar niet ten aanzien van de mestopslag of de verkeersbewegingen. De overtredingen die zijn geconstateerd zijn niet van invloed op de verkeerssituatie. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college met het besluit een illegale situatie faciliteert.

Hoewel terecht voorgedragen, faalt het betoog.

Belangenafweging

6.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het belang van de verkeersveiligheid en het belang van de bedrijfsverbetering van [belanghebbende] zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellante] bij het voortbestaan van openbaarheid van de Reindonker Kleiweg.

Zij voert met betrekking tot de verkeersveiligheid aan dat het onttrekken van de weg niet leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid. De argumenten van het college zijn niet goed gemotiveerd. Het college had door een deskundige onderzoek moeten laten doen naar de verkeersveiligheid. Het college acht een overzichtelijke situatie ter plaatse van het bedrijf van [belanghebbende] van belang vanwege een aan te leggen fietspad. Over dit fietspad is echter pas na het besluit van 14 juli 2015 een besluit genomen en daarvoor stelde het college zich nog op het standpunt dat het fietspad niet nodig was, omdat aan alle eisen aangaande de verkeersveiligheid werd voldaan, aldus [appellante].

Met betrekking tot de bedrijfsverbetering van [belanghebbende] voert [appellante] aan dat de bedrijfsontwikkeling niet is geformaliseerd in een vergunning en het vooralsnog gaat om een theoretische situatie. Daarom had het college geen overwegend belang mogen toekennen aan de mogelijke bedrijfsverbetering van [belanghebbende].

[appellante] stelt dat zij door het besluit is genoodzaakt een andere ontsluitingsweg aan te leggen. Het aanleggen hiervan brengt grote kosten met zich mee en heeft als gevolg dat de waarde van het perceel daalt, omdat zij landbouwgrond niet meer kan gebruiken voor het telen van gewassen. [appellante] schat de schade op minimaal € 100.000,-. Niet valt in te zien dat deze voorzieningen voor haar rekening en risico moeten komen. Daarbij is van belang dat zij het perceel heeft gekocht voordat het besluit tot onttrekking was genomen. [appellante] wilde in de toekomst een glastuinbouwbedrijf van bovengemiddelde omvang realiseren en hiervoor is vereist dat het perceel twee ontsluitingsmogelijkheden heeft. Ook heeft zij de weg nodig om de landbouwgrond achter het geplande glastuinbouwbedrijf te bereiken. De rechtbank heeft volgens [appellante] te gemakkelijk geoordeeld dat het aan haar was om anders te handelen.

Ten slotte betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven. Volgens [appellante] waren er alternatieve mogelijkheden waarmee een gelijkwaardig resultaat bereikt werd met aanmerkelijk minder bezwaren.  Het college heeft hier geen aandacht aan besteed, aldus [appellante].

6.1.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, behoort tot de bevoegdheid van het bevoegd gezag, dat daarbij beleidsruimte heeft. De Afdeling toetst of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen en of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4268).

6.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de door het college waargenomen verkeerssituatie voldoende grondslag biedt om maatregelen te nemen en dat het college er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat door het onttrekken van de Reindonker Kleiweg aan de openbaarheid [belanghebbende] haar bedrijf zodanig kan inrichten dat de verkeersveiligheid op de Hoebertweg verbetert. Het college was niet verplicht om een deskundige in te schakelen. De Afdeling acht het aannemelijk dat door het realiseren van een extra weegbrug, met ruimte voor en achter beide weegbruggen voor een vrachtwagen, en extra parkeerruimte op het terrein van [belanghebbende] de filedruk op de Hoebertweg zal afnemen. Daarbij wordt de inrit verbreed, waardoor het aannemelijk is dat de draaicirkel van vrachtwagens zal afnemen. Ook zal het terugbrengen van het aantal inritten voor vrachtwagens redelijkerwijs bijdragen aan een overzichtelijke situatie voor onder meer fietsers op de Hoebertweg. Het besluit inzake het fietspad was genomen voor het besluit van 25 januari 2018 en moest dus worden meegewogen. Dat aan alle eisen aangaande de verkeersveiligheid werd voldaan, betekent niet dat de vernieuwde bedrijfsinrichting van het bedrijf van [belanghebbende] de verkeersveiligheid niet zal verbeteren. Hoewel [belanghebbende] nog geen vergunning had voor de door haar geplande bedrijfsinrichting, kon het college, gelet op de aankoop van [belanghebbende] van het perceel waarover de weg liep en de brief van [belanghebbende] aan het college van 26 oktober 2017, waarin zij de geplande bedrijfsinrichting heeft beschreven, redelijkerwijs aannemen dat [belanghebbende] haar plannen zal uitvoeren.

6.3.    Het is niet in geschil dat de Reindonker Kleiweg al vijftien jaar niet of nauwelijks nog een functie vervult voor het openbaar verkeer. Bij het nemen van het besluit van 14 juli 2015 mocht het college er daarom van uitgaan dat zich geen belangen tegen de onttrekking aan de openbaarheid verzetten. Noch bij de verkoop van het perceel aan [belanghebbende] op 9 juni 2015, welke verkoop op zichzelf buiten het onderwerp van dit geding valt, noch bij het nemen van dat besluit, waarbij de eigendomsoverdracht aan [belanghebbende] een gegeven vormde en daaraan om die reden een zwaar gewicht toekwam, kon het college rekening houden met het belang van [appellante]. Weliswaar heeft [appellante] haar perceel op 30 juni 2015 gekocht, maar het college was hiervan ten tijde van het nemen van zijn besluit nog niet op de hoogte en kon dit gelet op het geringe tijdsverloop redelijkerwijs ook niet zijn, te meer omdat [appellante] van deze aankoop pas in haar bezwaarschrift tegen dat besluit voor het eerst melding heeft gemaakt. Het college heeft in de bezwaarfase overleg gefaciliteerd tussen [appellante] en [belanghebbende]. Uit het overleg is geen alternatieve mogelijkheid naar voren gekomen waar zowel [appellante], [belanghebbende] als het college mee konden instemmen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een alternatieve mogelijkheid is waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven.

6.4.    Zoals de rechtbank heeft vastgesteld, kan [appellante] haar perceel ontsluiten via de Nieuwe Peeldijk. [appellante] heeft slechts een deel van de geschatte hoogte van de schade onderbouwd, namelijk met een offerte waarin de kosten voor een toegangsweg met een lengte van 315 meter zijn begroot op € 49.200,-. In het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36 te America", vastgesteld op 6 juni 2017, is echter bepaald dat [appellante] de eerste fase van het glastuinbouwbedrijf moet ontsluiten via de Nieuwe Peeldijk en het college heeft verklaard dit ook als planregel te zullen opnemen in de bestemmingsplannen voor de volgende fases van het glastuinbouwbedrijf. Dit is inmiddels ook gebeurd in het bestemmingsplan "Nieuwe Peeldijk 36 America, fase II". De kosten die gemaakt moeten worden voor een ontsluitingsweg naar de Nieuwe Peeldijk zijn dan ook niet of niet geheel veroorzaakt door het besluit tot onttrekking van de Reindonker Kleiweg aan de openbaarheid. Ter zitting heeft [appellante] verklaard in de toekomst ook op het achterste perceel, dat nu nog landbouwgrond is, een kas te willen bouwen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college van [appellante] mag vergen dat zij het bedrijf zodanig inricht dat ook het achterste perceel bereikbaar blijft vanaf de Nieuwe Peeldijk en dat zij de daarvoor benodigde voorzieningen treft. Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN7002), waar de rechtbank ook naar heeft verwezen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het glastuinbouwbedrijf twee ontsluitingsmogelijkheden nodig heeft.

6.5.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid het belang van de verkeersveiligheid en van [belanghebbende] zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellante] en daarom geen aanleiding heeft hoeven te zien om bij het besluit op bezwaar terug te komen van zijn besluit om de Reindonker Kleiweg aan de openbaarheid te onttrekken.

Het betoog faalt.

Slotsom

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Altena    w.g. Klein
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

176-851.