Uitspraak 201807761/1/A1


Volledige tekst

201807761/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Uden (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 augustus 2018 in zaak nr. 18/769 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een foliekas op het perceel [locatie] te Uden (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 10 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.W. Eldik, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Prins en G.A.A. van den Berg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] exploiteert op het perceel een glastuinbouwbedrijf voor de teelt van aardbeien. Op het perceel is een kas van ongeveer 1,1 ha aanwezig. Het bouwplan ziet op het bouwen van een nieuwe foliekas, aansluitend aan de noordwestzijde van de bestaande kas. Na realisering van het bouwplan zal de totale oppervlakte van de kassen op het perceel ongeveer 2,5 ha bedragen. De foliekas zal onder meer worden gebruikt voor het opkweken van jonge aardbeienplanten.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden". Uitsluitend binnen het op het perceel liggende bouwvlak is glastuinbouw toegestaan. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het is voorzien buiten het bestaande bouwvlak.

Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van de kas. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de uitbreiding van de kassen in noordwestelijke richting, gelet op de korte afstand tot Uden-Zuid en de impact op de omliggende functies en woningen, ruimtelijk en landschappelijk gezien ongewenst is. Het bouwplan past volgens het college niet in het gemeentelijk ruimtelijk beleid, dat er op is gericht om de openheid tussen stedelijk gebied en landelijk gebied zoveel te mogelijk te behouden. Verder hebben omwonenden te kennen gegeven veel moeite te hebben met de aantasting van hun uitzicht dat het gevolg zal zijn van de uitbreiding, aldus het college.

De aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college heeft kunnen vaststellen dat de uitbreiding in noordwestelijke richting indruist tegen de in de Omgevingsvisie Uden 2015 vervatte hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid dat is gericht op behoud van een zekere openheid van het landschap. De rechtbank heeft voorts de opvatting van het college gevolgd dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de "Beleidsnotitie nader begrensde bebouwingsconcentraties in het buitengebied van de gemeente Uden" (hierna: de beleidsnotitie). Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Landschapsbeleidsplan betrekking heeft op landschappelijke kwaliteiten van de daarin beschreven gebieden en dat daaruit niet de aanvaardbaarheid van het bouwplan volgt, ook al zou de aanleg van bosschages in overeenstemming met dit Landschapsbeleidsplan zijn. Wat betreft de in de Omgevingsvisie voorgeschreven omgevingsdialoog heeft de rechtbank geoordeeld dat, daargelaten dat het bouwplan niet op een volledig draagvlak in de omgeving kan rekenen, de uitkomsten van een omgevingsdialoog niet bepalend kunnen zijn voor het door het college te nemen besluit. Voor het oordeel dat het college te lichtvaardig heeft gehandeld door zich in de anterieure overeenkomst bereid te verklaren om mee te werken aan de voor realisering van het bouwplan benodigde procedure, ziet de rechtbank geen grond.

Beoordeling van het hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door de drie beleidsdocumenten separaat te behandelen, heeft miskend dat voor de beoordeling of de voorziene uitbreiding van het bedrijf aanvaardbaar is, het beleid in onderlinge samenhang moet worden beoordeeld. [appellant] voert aan dat de Omgevingsvisie in algemene bewoordingen aangeeft hoe in algemene zin naar het buitengebied moet worden gekeken en dat de beleidsnotitie en het Landschapsbeleidsplan per deelgebied gedetailleerd aangeven hoe de gebieden ingericht moeten worden. Het college heeft de omgevingsvergunning volgens [appellant] ten onrechte geweigerd vanwege de openheid die in het gebied behouden zou moeten worden, nu die eis niet in het ruimtelijk beleid van de gemeente is neergelegd. Volgens [appellant] past het bouwplan in het ruimtelijk beleid van de gemeente. Hierbij wijst hij er op dat de overgang tussen Uden-Zuid en het buitengebied herkenbaar zal blijven na realisering van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing in noordwestelijke richting. Bovendien zal de overgang tussen stad en buitengebied met de aanplant van bomen overeenkomstig het Landschapsbeleidsplan worden versterkt.

3.1.    Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad van de gemeente Uden de Omgevingsvisie Uden 2015 vastgesteld. Volgens de inleiding van de Omgevingsvisie loopt deze visie vooruit op de Omgevingswet, wordt het tot het van kracht worden van de Omgevingswet tevens aangemerkt als structuurvisie conform de Wet ruimtelijke ordening en is het als zodanig vastgesteld. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de Omgevingsvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid omvat en dat de beleidsnotitie en het Landschapsbeleidsplan hiernaast van toepassing zijn gebleven. Het college heeft toegelicht dat het Landschapsbeleidsplan is betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, maar nooit is ingetrokken. De als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen beleidsnotitie is opgesteld om invulling te geven aan de Ruimte voor Ruimte-regeling in de provinciale verordening. In de beleidsnotitie zijn bestaande bebouwingsconcentraties beschreven, waarin volgens de ter zitting gegeven toelichting van het college naast de Ruimte voor Ruimte-regeling ook andere ontwikkelingen mogelijk zijn gemaakt.

3.2.    Het perceel ligt in een gebied dat in de Omgevingsvisie is aangewezen als "gemengd buitengebied". Volgens de Omgevingsvisie is het doel voor het gemengd buitengebied om een multifunctioneel gebied met overwegend agrarisch grondgebruik te behouden, in een karakteristiek, agrarisch open landschap met een groene dooradering, waarbij de herkenbaarheid van de overgang tussen het stedelijk gebied en het buitengebied behouden wordt. In de Omgevingsvisie is vermeld dat dit kan worden bereikt door verdere verstening effectief tegen te gaan. Ook moet voor nieuwe initiatieven worden gecompenseerd met sloop van bestaande bebouwing en wordt alleen ruimte gegeven aan ontwikkelingen die bijdragen aan versterking van het landschap. Daarbij wordt extra aandacht gevraagd voor landschappelijke inpassing in de overgang stad-land.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit de geformuleerde doelstellingen in de Omgevingsvisie en de daarin vermelde mogelijkheden om die te bereiken dat het beleid voor het gemengd buitengebied onder meer gericht is op het behoud van een zekere openheid in het agrarisch landschap. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat uit de beleidsnotitie en het Landschapsbeleidsplan volgt dat die openheid niet wordt nagestreefd in het gebied waar het bouwplan is voorzien. Volgens de beleidsnotitie wordt in de bestaande bebouwingsconcentraties de mogelijkheid geboden om passende functionele ontwikkelingen toe te staan als er sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst. Dat binnen deze bebouwingsconcentraties onder voorwaarden toevoeging van nieuw bouwvolume mogelijk is, laat onverlet dat daarbuiten wordt gestreefd naar een zekere openheid in het landschap. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het Landschapsbeleidsplan naar zijn aard betrekking op de landschappelijke kwaliteiten van de daarin beschreven gebieden. Uit het feit dat volgens dit plan aanplant van bosjes en andere landschapselementen in dit gebied mogelijk is, kan niet worden afgeleid dat daarmee het in de Omgevingsvisie neergelegde ruimtelijk beleid niet van toepassing is.

Daargelaten of het bouwplan voldoet aan de eisen die in de beleidsnotitie zijn opgenomen voor het toevoegen van bebouwing in  bebouwingsconcentraties, is een groot gedeelte van het bouwplan voorzien buiten de contouren van de bebouwingsconcentratie Kooldert/Hoge Randwegen. Zoals hiervoor is overwogen, is het ruimtelijk beleid van de gemeente gericht op het behoud van een zekere openheid in het agrarisch landschap buiten de bebouwingsconcentraties. Niet in geschil is dat de voorziene uitbreiding van het areaal aan kassen de openheid van het landschap zal aantasten. Dat de herkenbaarheid van het overgangsgebied behouden blijft na realisering van het bouwplan, wat daarvan ook zij, doet niet af aan de aantasting van de openheid van het landschap. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het ruimtelijk beleid.

Het college wenst vast te houden aan het ruimtelijk beleid. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat het college bij de beslissing op omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft zodat de rechter een dergelijke beslissing terughoudend dient te toetsen, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.

Het betoog faalt.

4.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de onzorgvuldige handelswijze van het college bij beoordeling van de aanvraag, slaagt niet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de voorbereiding van het besluit veel tijd in beslag heeft genomen omdat er veel overleg over het bouwplan is geweest tussen [appellant] en het college. Het doel van dit overleg was om tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen reden om aan te nemen dat het college andere motieven had dan het vinden van een oplossing.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

604.