Uitspraak 201902122/3/A1


Volledige tekst

201902122/3/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Culemborg,

verzoeker,

en

het dagelijks bestuur van Avri (hierna: Avri),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft Avri de locatie ter hoogte van het perceel [locatie] te Geldermalsen aangewezen (locatie C125R) voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluit van 18 februari 2019 heeft Avri het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] woont op het adres [locatie]. Hij is het niet eens met de aangewezen locatie bij zijn woning. De orac is voorzien op een afstand van meer dan 10 m van zijn woning en meer dan 6 m van de perceelsgrens, zo staat in het besluit op bezwaar. De locatie ligt ten opzichte van de woning aan de overzijde van de weg en is voorzien in een groenstrook.

3.    Op 18 juni 2019 is de voorzieningenrechter gebleken dat de Avri de orac op 21 juni 2019 zal plaatsen. Avri is niet bereid met de plaatsing te wachten totdat de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek heeft gedaan.

4.    In het besluit op bezwaar is Avri ingegaan op de bezwaren van [verzoeker]. Aan het besluit ligt ten grondslag een memo van 4 januari 2019 van ingenieurs- en adviesbureau Antea Group, waarin de keuze voor de locatie wordt gemotiveerd.

Op voorhand ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat Avri de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand van de orac tot de woning in overeenstemming is met de uitgangspunten die Avri hanteert bij de keuze voor een locatie. Wat betreft geurhinder in relatie tot de windrichting wordt overwogen dat orac’s zodanig zijn uitgevoerd dat geurhinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Volgens Antea Group is gelet op de afstand tot de gevel geen geurhinder te verwachten. Naar voorlopig oordeel ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding dat de locatie uit een oogpunt van verkeersveiligheid dan wel geluidhinder van voertuigen niet mocht worden aangewezen. De Nachtegaallaan maakt deel uit van een zogenoemde 30 km-zone.

Verder heeft Avri bij het besluit op bezwaar alternatieve locaties betrokken. Avri heeft gemotiveerd waarom die locaties volgens haar ongeschikt zijn voor de plaatsing van een orac. Volgens [verzoeker] zijn de door hem genoemde alternatieve locaties onjuist geduid en zijn daarvan niet de juiste foto’s gemaakt. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter acht het op voorhand niet aannemelijk gemaakt dat alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat het college van aanwijzing had moeten afzien.

5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Beek-Gillessen    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2019

163.