Uitspraak 201807341/1/A1


Volledige tekst

201807341/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2018 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna te noemen: een ORAC) op de locatie Bernhard Zweerslaan ter hoogte van [locatie] te Arnhem.

Bij besluit van 25 juli 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en C. Duyster, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont, samen met [persoon], in de woning aan de [locatie]. Het aanwijzingsbesluit voorziet in de plaatsing van een ORAC ter hoogte van dit adres. [appellant] is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie omdat de ORAC volgens hem leidt tot een aantasting van zijn vrije uitzicht.

Beoordelingskader

2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspaak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:385, dient het college bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

De aangewezen locatie

3.    [appellant] betoogt dat het plaatsingsplan niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het college zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen bij de vaststelling van het plaatsingsplan.

[appellant] voert aan dat het uitzicht vanuit zijn woning volledig door de ORAC wordt gedomineerd. Daarbij stelt hij dat de afstand tussen de ORAC en zijn woning korter lijkt dan zij in werkelijkheid is, vanwege het oplopende terrein.

Volgens [appellant] heeft het college de criteria voor de locatiekeuze van ORAC's op een willekeurige manier toegepast en heeft het college niet inzichtelijk gemaakt waarom juist is gekozen voor de aangewezen locatie, die precies voor het raam van zijn woonkamer ligt. Daarbij is volgens [appellant] onduidelijk op welke wijze het college de loopafstand van omwonenden naar de locatie van de ORAC in zijn afweging heeft betrokken.

3.1.    Omdat in de gemeente Arnhem een groot aantal ORAC's moest worden geplaatst, heeft het college 55 criteria opgesteld voor de toetsing van potentiële locaties voor ondergrondse afvalcontainers. Deze criteria zijn onderverdeeld in harde criteria, waaraan een locatie altijd moet voldoen, en zachte criteria, waaraan een locatie zo mogelijk moet voldoen.

Aan de hand van deze criteria zijn conceptlocaties geselecteerd die zijn verdeeld in een grid over de hele stad. Daarbij is aandacht besteed aan de loopafstand tot de locaties en aan het aantal aansluitingen per ORAC. De geselecteerde conceptlocaties zijn vervolgens bezocht door ambtenaren van de gemeente en de locaties zijn mede op basis daarvan beoordeeld op aanvaardbaarheid. Bij dit proces zijn verschillende diensten betrokken geweest, waaronder verkeersdeskundigen van de gemeente, beheerders van de openbare ruimte en deskundigen van de afvalinzamelaar, zo heeft het college in het besluit op bezwaar en ter zitting toegelicht.

De conceptlocaties die op deze wijze zijn geselecteerd, zijn vervolgens aan omwonenden gepresenteerd. Over het proces is informatie opgenomen op de website van de gemeente. Ook zijn er brieven gestuurd naar omwonenden en inloopavonden gehouden. Over de geselecteerde conceptlocaties konden zienswijzen worden ingediend door omwonenden. Volgens het college zijn verschillende locaties naar aanleiding daarvan alsnog gewijzigd vastgesteld.

Zoals [appellant] ter zitting heeft bevestigd, had hij ook kunnen deelnemen aan het participatieproces met omwonenden. Blijkens het verhandelde ter zitting is hij niet naar de voor hem relevante inloopavond gegaan omdat hij een andere afspraak had op de desbetreffende dag en omdat de gevolgen van de plaatsing van een ORAC op de aangewezen locatie - bezien aan de hand van een overzichtskaartje - voor hem niet ernstig leken te zijn. Dat hij zich om deze redenen niet in het participatieproces heeft gemengd, komt echter voor zijn eigen risico. De omstandigheid dat de geplaatste ORAC volgens [appellant] veel nadrukkelijker in beeld is dan hij uit het overzichtskaartje had afgeleid, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plaatsingsplan als zodanig niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

3.2.    De criteria voor de toetsing van potentiële locaties voor ondergrondse afvalcontainers bevatten geen harde criteria over het zicht van omwonenden op een ORAC. Wel gelden als zachte criteria (nrs. 1 en 4) dat de afstand van het hart van de ORAC tot de gevel van een woning minimaal 2 meter moet zijn, maar zo mogelijk groter, en dat de ORAC zich niet voor een deur en ook niet onder een raam of balkon van een woonhuis bevindt.

Blijkens de toelichting die het college hierop ter zitting heeft gegeven, zijn de desbetreffende criteria primair gesteld ter voorkoming van overlast, zoals geluidhinder, voor omwonenden van een ORAC. Volgens het college kunnen de gevolgen die een ORAC heeft voor het uitzicht echter wel, via de band van deze criteria, worden meegenomen in de belangenafweging.

Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de gevolgen van de ORAC voor het uitzicht van [appellant] niet zodanig zijn dat de container niet op de aangewezen locatie kon worden geplaatst. Volgens het college staat het zicht op de ORAC vanuit de woonkamer van [appellant] daarom niet in de weg aan het aanwijzen van de desbetreffende locatie.

Wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van het college onredelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval wordt voldaan aan de criteria die hierboven zijn genoemd. Verder is op dit punt van belang dat de aangewezen locatie op ongeveer 10 meter van de woning van [appellant] ligt en dat tussen de woning en de ORAC een groenstrook ligt waarop gedeeltelijk hoger opgaande beplanting aanwezig is. Zoals ter zitting door partijen is bevestigd, wordt deze groenstrook door de omwonenden onderhouden. Gelet hierop heeft het college geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het zicht op de container en aan het oplopende terrein ter plaatse.

Het betoog faalt.

4.    Verder voert [appellant] aan dat de locatie niet geschikt is voor de plaatsing van een ORAC, omdat de verkeerssituatie niet veilig is. Hij stelt hiertoe dat de ORAC twee keer per week wordt geleegd door een inzamelvoertuig en dat dit voertuig het zicht op het verkeer ter plaatse ontneemt. In verband hiermee had het college advies moeten vragen aan een verkeersdeskundige, zo stelt [appellant].

4.1.    Het college heeft aan zijn besluit van 21 februari 2018 een advies van de verkeersdeskundige van de gemeente Arnhem (hierna: de verkeersdeskundige) ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van het beroep van [appellant] heeft het college nogmaals advies gevraagd. De verkeersdeskundige heeft in reactie daarop gesteld dat een afvalcontainer een voorziening is die in een woonwijk voor kan komen. Daarmee dienen de weggebruikers rekening te houden. De plaatsing levert geen gevaar op voor de automobilisten en andere weggebruikers. Dat er geregeld een vrachtwagen staat om de bak te ledigen, hoort eveneens bij de gewone verkeersactiviteiten die in een woonstraat kunnen voorkomen. Het zicht is dan weliswaar beperkt, maar niet onoverkomelijk. De afvalbak levert geen buitensporig gevaar op waardoor die niet op deze plek zou kunnen staan, aldus het advies van de verkeersdeskundige.

4.2.    Uit het voorgaande volgt dat het college de verkeersveiligheid bij de locatiekeuze heeft betrokken. Wat [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies van de adviezen van de verkeersdeskundige te twijfelen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] zijn stelling over de verkeersveiligheid onvoldoende heeft onderbouwd.

In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet voor deze locatie had mogen kiezen.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

5.    [appellant] betoogt dat het college de locatie voor zijn woning niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat geschikte alternatieve locaties voorhanden zijn. Hij noemt in dit verband een locatie in het groen op het kruispunt tussen de Diepenbrocklaan en de Richard Holststraat. Ook wijst hij op een locatie in het groen op het kruispunt tussen de Diepenbrocklaan en de Bernard Zweerslaan. [appellant] acht deze beide locaties geschikter omdat deze geen aantasting van het uitzicht opleveren voor omwonenden en omdat deze volgens hem op een kortere afstand van bejaardenwoningen liggen.

[appellant] stelt dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de plaatsing van een ORAC op deze locaties niet mogelijk zou zijn vanwege de aanwezigheid van bomen of van kabels en leidingen in de bodem. Daartoe voert hij aan dat niet is gebleken dat het wortelstelsel van de ter plaatse aanwezige bomen in kaart is gebracht. Ook wijst hij erop dat elders in de wijk diverse ORAC's zijn geplaatst op korte afstand van bomen. Verder is niet aangetoond dat de aanwezigheid van kabels en leidingen op de als tweede genoemde alternatieve locatie daadwerkelijk een belemmering vormt voor de plaatsing van een ORAC, zo stelt [appellant].

5.1.    In de criteria voor de toetsing van potentiële locaties voor ondergrondse afvalcontainers is onder meer ingegaan op de aanwezigheid van bomen, kabels en leidingen.

Een van de harde criteria (nr. 8) is dat de ORAC zodanig is gesitueerd dat geen schade ontstaat aan bomen (kroon, wortels) in een volwassen stadium. Als zacht criterium (nr. 10) geldt dat de locatie van de ORAC zich niet in het openbaar groen bevindt, maar bij voorkeur in een verhard gebied; als plaatsing in het groen onontkoombaar is, dan moet voorkomen worden dat 'groensnippers' overblijven (voor groenvakken gelden minimale afmetingen. Verder geldt als zacht criterium (nr. 11) dat het verloren groen moet worden gecompenseerd als op een locatie een boom moet worden gekapt om een ORAC te kunnen plaatsen.

Daarnaast geldt als zacht criterium (nr. 7) dat de locatie zodanig is gesitueerd dat geen kabels en/of leidingen moeten worden verlegd voor het plaatsen van de ORAC.

5.2.    Het college is in het besluit op bezwaar ingegaan op de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de genoemde alternatieve locaties minder geschikt zijn voor plaatsing van een ORAC dan de aangewezen locatie. Daaraan heeft het college primair de overweging ten grondslag gelegd dat beide locaties in het groen liggen.

Als aanvullend argument heeft het college van belang geacht dat op de eerste voorgestelde locatie een boom (een Valse Acacia) aanwezig is, die volgens de boomdeskundige van de gemeente op geelzand groeit. Dit betekent dat de wortels dicht bij de oppervlakte groeien en zich daardoor wijd verspreiden. Plaatsing van een ORAC in de nabijheid van de boom, zal deze te zeer beschadigen en afremmen in de groei, zo stelt het college.

De tweede voorgestelde locatie is volgens het college, nog afgezien van de ligging in het groen, minder geschikt vanwege de aanwezigheid van een elektriciteitskastje en de daaromheen liggende kabels en leidingen. Voor plaatsing van een ORAC op deze alternatieve locatie zou het noodzakelijk zijn om deze kabels te verleggen, zo heeft het college ter zitting nader toegelicht. Een verschuiving van de ORAC op deze locatie - zodanig dat de ORAC niet in de buurt van kabels en leidingen ligt - biedt volgens het college evenmin soelaas, omdat ook op deze locatie een Valse Acacia op geelzand aanwezig is, die in dat geval door de ORAC zou worden beschadigd.

5.3.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde alternatieve locaties beter geschikt zijn voor plaatsing van een ORAC dan de aangewezen locatie. Het college heeft bij het maken van de locatiekeuze belang kunnen hechten aan het uitgangspunt dat de locatie van de ORAC zich bij voorkeur niet in het openbaar groen bevindt. Dat elders in Arnhem wel containers in het groen zijn geplaatst, omdat daar volgens het college geen beter geschikte locaties voorhanden waren, maakt niet dat het college in dit geval - waar plaatsing in verhard gebied wel mogelijk is - ook had moeten kiezen voor een locatie in het groen.

Wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd, geeft verder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het college dat de door [appellant] genoemde alternatieve locaties minder geschikt zijn vanwege de aanwezigheid van bomen dan wel de aanwezigheid van kabels en leidingen. Gelet hierop heeft het college in de alternatieve locaties in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om niet tot aanwijzing van de gekozen locatie over te gaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.

w.g. Pans    w.g. Breunese-van Goor
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

208.