Uitspraak 201801996/1/R2


Volledige tekst

201801996/1/R2.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonende te Biezenmortel, gemeente Haaren,

en

de raad van de gemeente Haaren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Gommelsestraat 3, Biezenmortel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2019, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan respectievelijk vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Peters, P. Jans, F. van Gompel en M.H.E. Truijen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], initiatiefnemer, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van de gronden van een veehouderij aan de Gommelsestraat 3 te Biezenmortel. Het plan voorziet voor een deel van de gronden bij recht in een woonbestemming. Daarbij is op die gronden een bouwvlak opgenomen met bouwmogelijkheden voor een woning met bijgebouwen. Aan de overige gronden is in het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1" toegekend. Voor het deel van deze agrarische gronden dat ten noorden van de gronden met een woonbestemming gelegen is, voorziet het plan ook in de bevoegdheid de bestemming te wijzigen zodat een zelfstandige woning mogelijk kan worden gemaakt in het kader van de zogenoemde Ruimte-voor-ruimte-regeling. Daartoe is aan deze gronden de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied" toegekend.

[appellant A] woont tegenover de gronden in het plangebied, aan de [locatie 1], en vreest dat het plan zijn woon- en leefklimaat zal aantasten. [appellant B] exploiteert een loonbedrijf aan de [locatie 2] en vreest dat zijn bedrijfsbelangen worden aangetast door het plan.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

3.    Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is deels gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover daaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend. Het beroep steunt in zoverre niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De zienswijze was immers alleen gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1" en de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied".

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij dat niet heeft gedaan.

Die laatste omstandigheid doet zich hier niet voor. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" in zoverre daaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.

Procedureel

4.    [appellant A] stelt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze toe te lichten, omdat hij tijdens het raadsplein niet heeft kunnen deelnemen aan het zogeheten (ovale) tafelgesprek. Volgens [appellant A] is dat in strijd met de procedure zoals beschreven in de door hem ontvangen uitnodiging voor het raadsplein.

4.1.    Vaststaat dat voorafgaand aan de raadsvergadering waarin het bestreden besluit is vastgesteld, overeenkomstig de "Verordening Commissie Raadsplein 2015" (hierna: verordening raadsplein), een zogeheten raadsplein heeft plaatsgevonden waar informatie werd verstrekt over en toelichting kon worden gegeven op de op de agenda voor de raadsvergadering vermelde te nemen besluiten. Dit gebeurde zowel in een zogenoemd (ovale) tafelgesprek als aan zogenoemde informatietafels. Niet in geschil is dat [appellant A] zich tijdig heeft aangemeld voor het (ovale) tafelgesprek, maar dat hij hieraan niet heeft kunnen deelnemen. De Afdeling overweegt in dit verband dat de verordening raadsplein, dan wel de daarop gebaseerde uitnodiging, geen verplichting bevat op grond waarvan aanmelding voor het (ovale) tafelgesprek zonder meer leidt tot deelname daaraan. Uit de verordening raadsplein blijkt dat aanmelding is bedoeld als blijk van belangstelling voor deelname. Aan de hand van de aanmeldingen wordt vervolgens bezien welke personen daadwerkelijk aan het (ovale) tafelgesprek kunnen deelnemen.

Verder overweegt de Afdeling dat uit de enkele omstandigheid dat [appellant A] niet heeft kunnen deelnemen aan het (ovale) tafelgesprek, niet volgt dat [appellant A] zijn zienswijze niet voldoende heeft kunnen toelichten. Uit de stukken die aan het plan ten grondslag liggen en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat hij wel in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan een informatietafel, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt. Voorts blijkt uit de stukken dat de aanwezige raadsfracties bij deze informatietafel zijn geweest en dat [appellant A] daar gelegenheid heeft gehad zijn zienswijze toe te lichten en al zijn bezwaren tegen het plan naar voren heeft kunnen brengen.

Het betoog faalt.

5.    Voor zover [appellant B] en [appellant A] stellen dat de vergaderstukken voor de raadsvergadering van 21 december 2017, in het bijzonder het aangepaste ontwerpplan, niet op de website van de gemeente zijn geplaatst, overweegt de Afdeling dat er geen verplichting bestaat om voor de vaststelling van een bestemmingsplan de daarop betrekking hebbende vergaderstukken op de website van de gemeente te plaatsen. Ook de in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen regeling met betrekking tot het elektronisch beschikbaar stellen van ruimtelijke besluiten verplicht daar niet toe. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

Verordening Ruimte

6.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.7, lid 3.7.2, van de planregels, nu op voorhand vaststaat dat deze wijzigingsbevoegdheid in strijd is met artikel 6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening). Daartoe voeren zij aan dat een bestemmingsplan binnen de groenblauwe mantel kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, mits de ruimte-voor-ruimtekavels liggen in een bebouwingsconcentratie. Er is gezien de omgeving en de ligging van het plangebied echter geen sprake van een bebouwingsconcentratie, aldus [appellant A] en [appellant B].

6.1.    Artikel 6.8, eerste lid, van de Verordening luidt: "In afwijking van artikel 6.7 eerste lid (wonen) en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod van nieuwvestiging), kan een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de groenblauwe mantel voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

a. er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;

b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling."

Artikel 1.9 luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder bebouwingscluster vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied."

Artikel 1.10 luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder bebouwingsconcentratie een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster."

Ingevolge artikel 3.7, lid 3.7.2, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden 1" ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied" te wijzigen in de bestemming "Wonen" ten behoeve van de oprichting van een woning, onder de voorwaarden dat:

a) maximaal één nieuwe vrijstaande woning wordt opgericht;

[…]

i) een bouwtitel Ruimte voor Ruimte, samengesteld conform de regels voor Ruimte voor Ruimte in artikel 6.8 van de Verordening ruimte Noord-Brabant of de daarop volgende regels voor Ruimte voor Ruimte woningen, is aangeleverd;

[…]

6.2.    Niet in geschil is dat artikel 3.7, lid 3.7.2, van de planregels een wijzigingsbevoegheid bevat waarmee ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied" de nu geldende agrarische bestemming kan worden gewijzigd in een woonbestemming ten behoeve van de realisatie van een ruimte-voor-ruimtewoning. Gelet op het betoog van [appellant A] en [appellant B], ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of op voorhand aannemelijk is dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mogelijk is, wegens strijd met artikel 6.8 van de Verordening. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat enkel in geschil is of er sprake is van een bebouwingsconcentratie als bedoeld in artikel 6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening. Dat aan de andere voorwaarden van artikel 6.8 van de Verordening kan worden voldaan is niet bestreden. Voor wat betreft de gestelde voorwaarde dat de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt, overweegt de Afdeling het volgende. Aan weerszijden van de Gommelsestraat, in de directe omgeving van het plangebied, staan burger- en bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing. Gelet op de dichtheid van de bestaande bebouwing op en rondom het plangebied en de ligging van deze bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied, kunnen de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend worden aangemerkt als liggend in een bebouwingscluster, zijnde een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied, en daarmee in een bebouwingsconcentratie als bedoeld in de Verordening. De raad heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet op voorhand is uitgesloten dat geen gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 3.7, lid 3.7.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Het betoog faalt.

Geluid

7.    [appellant B] stelt dat hij als gevolg van het plan zal worden belemmerd in zijn huidige en toekomstige bedrijfsvoering, nu ter plaatse van de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Hij voert daartoe aan dat uit het door de raad uitgevoerde akoestisch onderzoek volgt dat in de nachtperiode ter plaatse van de noordwestelijke gevel sprake zal zijn van een overschrijding met maximaal 5 dB(A). Volgens [appellant B] is ten onrechte niet in het plan gewaarborgd dat ter plaatse van de voorziene woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenniveau. Daarnaast heeft de raad de geluidsbelasting in de tuin van de voorziene woning ten onrechte niet onderzocht. Ten slotte stelt [appellant B] dat zijn bedrijf als gevolg van het plan wordt benadeeld in zijn uitbreidingsmogelijkheden, zeker in het eventuele geval dat het perceel aan de Gommelsestraat 5 wordt aangekocht en deel uit gaat maken van het bedrijf.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant B] niet zal worden beperkt in zijn bedrijfsvoering. De raad heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren, waarvan de resultaten wat betreft industrielawaai zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai Gommelsestraat ong. Biezenmortel", van 27 januari 2016, door Tritium Advies (hierna: het akoestisch onderzoek). Daaruit blijkt dat ter plaatse van de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voor wat betreft de mogelijkheden tot uitbreiding van het bedrijf van [appellant B], is volgens de raad de woning op het perceel aan de Gommelsestraat 5 maatgevend.

7.2.    De raad heeft het akoestisch onderzoek ten grondslag gelegd aan zijn beoordeling of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de gronden waaraan de wijzigingsbevoegdheid is toegekend ten gevolge van de geluidsbelasting vanwege het loonbedrijf van [appellant B]. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de maximale geluidsniveaus in de dag- en avondperiode voldoen aan de streefwaarden. Hoewel in de nachtperiode het maximale geluidsniveau iets wordt overschreden ter plaatse van de noordwestelijke gevel van de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning, wordt aan de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde maximale grenswaarde voor het binnenniveau voldaan, uitgaande van een geluidswering van tenminste 20 dB(A) van de gevels van de betreffende woning. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een dergelijke, volgens het Bouwbesluit minimaal vereiste, geluidswering mag worden uitgegaan. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan en dat daarmee ter plaatse van de voorziene woning vanuit akoestisch oogpunt sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor zover [appellant B] heeft aangevoerd dat de geluidsbelasting in de tuin van de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning niet is onderzocht, heeft de raad uiteengezet dat de geluidsbelasting van de aan de tuin grenzende gevel hiervoor representatief is. Volgens de raad zal in de tuin vanwege gevelreflectie weliswaar een iets hogere geluidsbelasting optreden dan is berekend ter plaatse van de aan de tuin grenzende gevel, maar wordt het maximale geluidsniveau ter plaatse van de tuin niet overschreden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidsbelasting in de tuin van de voorziene woning aanvaardbaar is.

7.3.    De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [appellant B] niet onevenredig zullen worden beperkt als gevolg van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Voor zover [appellant B] stelt dat ook de mogelijke uitbreiding van zijn bedrijf naar de gronden aan de Gommelsestraat 5 bezien had moeten worden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hiermee rekening diende te houden. Ter zitting is door partijen bevestigd dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet bouwplan voorlag, zodat de raad daarmee geen rekening hoefde te houden. Daarbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat de bedoelde mogelijke uitbreiding een onzekere toekomstige gebeurtenis is, waarvoor ten minste eerst een wijziging van het voor die gronden geldende plan noodzakelijk is.

7.4.    De betogen van [appellant B] betreffende geluid falen.

Uitzicht en privacy

8.    [appellant A] stelt dat zijn uitzicht en privacy als gevolg van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zullen worden aangetast.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de aantasting van het uitzicht en de privacy door de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet zodanig zullen zijn dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen.

8.2.    Niet in geschil is dat de woonomgeving van [appellant A] zal veranderen als, met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid uit dit plan, een woning wordt opgericht op het thans onbebouwde perceel waarop [appellant A] vanuit zijn woning enig zicht heeft. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan aan zijn belangen bij het behoud van privacy en uitzicht een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met de bij de wijzigingsbevoegdheid toegelaten ontwikkeling. Hiertoe heeft de raad er op kunnen wijzen dat de bij de wijzigingsbevoegdheid voorziene woning kan worden gerealiseerd op een afstand van ten minste 20 m van de woning van [appellant A]. Gelet op deze afstand is het derhalve niet aannemelijk dat de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zal leiden tot een ernstige aantasting van de privacy van [appellant A]. In de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid zijn bovendien aan te houden afstanden opgenomen tussen de op te richten woning en de naastgelegen woningen, waardoor een doorzicht naar het achterliggende gebied is gewaarborgd. Overigens wijst de Afdeling erop dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen onaanvaardbare aantasting van het uitzicht en de privacy van [appellant A] meebrengt.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

9.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" in zoverre daaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

458-914.