Uitspraak 201900492/1/R3 en 201900492/4/R3


Volledige tekst

201900492/1/R3 en 201900492/4/R3.
Datum uitspraak: 17 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Borne,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Borne,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Algemene herziening Borne" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

[appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2019, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Kruit, J.A. Wissink en T. ter Ellen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    Het bestemmingsplan bevat een juridisch-planologische regeling voor de kern Borne. Het bestemmingsplan maakt enkele nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waaronder twee bouwblokken met een maximum bouwhoogte van 20 onderscheidenlijk 11 meter in deelgebied De Veste van de wijk Bornsche Maten. De momenteel nog onbebouwde gronden waarop deze ontwikkeling is voorzien, liggen ten zuiden van het gebouw waarin onder meer basisschool De Vonder is gehuisvest.

3.    In de vorige plannen "Bornsche Maten", "Bornsche Maten 2015" en "Bornse Maten, derde fase (A)", waren reeds uitwerkingsplichten voor deze gronden opgenomen. De uitwerkingsplichten maakten het mogelijk dat bij gebruikmaking daarvan onder meer bebouwing ten behoeve van wonen met een bouwhoogte van 28 meter zou kunnen worden gebouwd.

4.    [appellant] en anderen wonen in deelgebied De Veste van de wijk Bornsche Maten. Zij verzetten zich tegen de bouw van deze twee nieuwe bouwblokken, in het bijzonder vanwege de verkeerssituatie rondom de naastgelegen basisschool.

Ontvankelijkheid

5.    De raad betoogt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is voor zover het is ingediend door [appellant]. Volgens de raad woont [appellant] op te grote afstand van de twee bouwblokken en had zijn zienswijze betrekking op het beeldkwaliteitsplan en niet het ontwerpplan.

5.1.    De ontwikkeling is in de woon- en leefomgeving van [appellant] voorzien en de door [appellant] en anderen gestelde feitelijke gevolgen kunnen gedeeltelijk ook door hem worden ondervonden. Daarnaast heeft het ontwerpbeeldkwaliteitsplan tegelijk met het ontwerpplan ter inzage gelegen en blijkt uit de ingediende zienswijze dat [appellant] zich niet met de ontwikkeling kan verenigen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant], niet-ontvankelijk te verklaren.

Toetsingskader

6.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De betekenis van de vorige plannen en informatievoorziening

7.    [appellant] en anderen betogen dat aan de gronden niet de toegekende bestemming mocht worden gegeven, omdat van de uitwerkingsplichten uit vorige plannen, die strekten tot toekenning van deze bestemming, geen gebruik is gemaakt. Bovendien zijn de uitwerkingsplichten door de inwerkingtreding van opvolgende bestemmingsplannen vervallen. Daarnaast is in de vorige plannen niet beschreven dat in deelgebied De Veste een ‘landmark’ zal worden gebouwd, terwijl dat voor een ander gebied wel is omschreven. Voorts is de bouw van een bouwblok met een hoogte van 20 meter niet op de projectwebsite vermeld en daarover is evenmin informatie door de gemeente verstrekt bij de verkoop van de kavels en woningen. Zij hoefden er dan ook geen rekening mee te houden dat op deze locatie een gebouw met een hoogte van 20 meter mogelijk zou worden gemaakt, aldus [appellant] en anderen.

7.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat sinds 2004 in opvolgende bestemmingsplannen een uitwerkingsplicht voor de hier aan de orde zijnde gronden is opgenomen. De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders geen gevolg heeft gegeven aan de in vorige plannen opgenomen plicht een uitwerkingsplan voor deze gronden vast te stellen, staat er niet aan in de weg dat de raad vervolgens op de voet van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening een bestemmingsplan vaststelt waarin de in de uitwerkingsplichten voorziene ontwikkeling bij recht mogelijk wordt gemaakt. De omstandigheden dat in de toelichting bij de vorige plannen de concrete voornemens met deze locatie niet zijn beschreven en ook op de projectwebsite en bij de verkoop van de woningen daarvan geen melding is gemaakt, staan daar evenmin aan in de weg. Anders dan [appellant] en anderen veronderstellen mocht de raad in zijn afweging betekenis toekennen aan de omstandigheid dat in de planregels en op de verbeelding van vorige plannen een uitwerkingsplicht was opgenomen op grond waarvan de in het plan bij recht voorziene ontwikkeling ook al mogelijk werd gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

De bouwhoogte en de gevolgen daarvan

8.    [appellant] en anderen betogen dat het bouwblok met een hoogte van 20 meter leidt tot een aantasting van hun privacy en een beperking van hun uitzicht. Hierdoor lijden de omwonenden schade.

8.1.    De raad heeft bij het verweerschrift tekeningen overgelegd waarop het uitzicht vanuit het nieuwe bouwblok is verbeeld. Niet in geschil is dat deze tekeningen een indruk geven van het te verwachten zicht vanuit een voorzien bouwblok op de woningen en tuinen van [appellant] en anderen. Op grond van de tekeningen kan worden vastgesteld dat van daaruit nauwelijks zicht in de tuinen van [appellant] en anderen zal zijn en slechts een beperkt zicht op de achtergevels van de woningen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant] en anderen geen sprake zal zijn. Van een onaanvaardbare aantasting van uitzicht is evenmin sprake. De woningen van [appellant] en anderen staan op een afstand van minstens 76 meter. Het betreft een stedelijke omgeving, zodat in de huidige situatie al geen sprake is van vrij uitzicht. De gestelde verandering van het uitzicht is in een stedelijke omgeving verder niet van dien aard dat geconcludeerd moet worden dat deze verandering in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Wat betreft de gestelde schade van [appellant] en anderen bestaat mede daarom geen grond voor de verwachting dat die schade, zo daar al sprake van is, zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve invulling plangebied

9.    [appellant] en anderen betogen dat de raad ervoor had moeten kiezen om de gronden ten behoeve van de basisschool te bestemmen. Zij wijzen erop dat de school op dit moment onvoldoende capaciteit heeft en een uitbreiding daarvan noodzakelijk is. De locatie van de voorziene bouwblokken is bij uitstek geschikt voor deze uitbreiding. Daarbij wijzen zij erop dat een extra verdieping op de huidige school financieel niet haalbaar blijkt. Verder kunnen de onbebouwde gronden dienen als schoolplein, waarvan het voordeel is dat voor een speelterrein dan niet de doorgaande Bornsche Beeklaan hoeft te worden overgestoken.

9.1.    Het plan voorziet in de mogelijkheid dat een verdieping op de bestaande school wordt gebouwd. Daarnaast is de begane grond en de eerste verdieping van één van de bouwblokken ook voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder onderwijs, bestemd. Verder is een deel van de gronden als speelterrein aangeduid. In zoverre heeft de raad bij de planvaststelling rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van de school op deze locatie. Dit is echter niet het enige belang dat de raad in zijn afweging heeft betrokken en heeft hoeven betrekken. De raad heeft ook de realisatie van een voorzieningencluster en gestapelde woningbouw op deze locatie in de wijk van belang geacht. Hiermee beoogt de raad dat in de wijk Bornsche Maten onder meer voor verschillende doelgroepen woningen worden gebouwd. De locatie is volgens de raad in het bijzonder geschikt voor een voorzieningencluster en appartementen omdat het een centraal in de wijk gelegen inbreidingslocatie betreft en in de directe omgeving al diverse wijkcentrumfuncties aanwezig zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad, de belangen afwegend, in redelijkheid kunnen beslissen om een groter gewicht kunnen toe te kennen aan het belang bij de realisatie van een voorzieningencluster en appartementen op deze locatie dan aan het door [appellant] en anderen genoemde belang bij een bestemming louter ten behoeve van een uitbreiding van de basisschool en daarbij passende speelvoorzieningen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

10.    [appellant] en anderen voeren aan dat de ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en daarmee tot verkeersonveilige situaties rondom de school. Zij wijzen erop dat het tussen 8:00 en 8:30 bijzonder druk is rondom de school en dat die situatie door dit plan verder verslechtert en de kans op ongevallen, waarbij ook kinderen betrokken zijn, toeneemt. Volgens hen heeft de raad de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid dan ook onvoldoende onder ogen gezien en is het plan wat betreft dit aspect nauwelijks gemotiveerd. Zij wijzen daarbij op andere ontwikkelingen die tot een toename van de verkeersdruk op de Bornsche Beeklaan zullen leiden. Deze andere ontwikkelingen heeft de raad ten onrechte niet bij zijn besluit betrokken.

10.1.    De raad heeft er blijkens de Nota beantwoording zienswijzen in zijn afweging rekening mee gehouden dat gedurende een korte periode in de ochtend sprake is van een hoge verkeersdruk rondom de school. De raad heeft uiteengezet dat er rondom de school al diverse verkeersmaatregelen zijn getroffen met het oog op de veiligheid aldaar, waaronder het invoeren van eenrichtingsverkeer en een maximumsnelheid van 30 km/u. De raad zijn geen geregistreerde ongevallen in de directe omgeving van de school bekend. Er worden ongeveer 35 appartementen in de voorziene bouwblokken gerealiseerd, hetgeen beperkt zal bijdragen aan de verkeersintensiteit in de door [appellant] en anderen beschreven periode. Daarnaast zullen de voorzieningen in de nieuwe bouwblokken veelal bevoorraad en bezocht worden nadat de kinderen al naar school zijn gebracht, zodat deze voorzieningen evenmin substantieel zullen bijdragen aan de verkeersdrukte in deze periode. Het plan maakt het bovendien mogelijk dat de verkeersstromen van de school en de nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk van elkaar worden gescheiden. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voorziet in een aanvaardbare verkeerssituatie in het plangebied en dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid en de verkeersdruk rondom de basisschool.

Het betoog slaagt niet.

Procedure

11.    [appellant] en anderen betogen dat de reactie van de raad op de door hen ingediende zienswijzen niet correct is of tekortschiet. Daarnaast heeft de raad onvoldoende gedaan met de inbreng van onder meer [appellant] en anderen. Alleen de maximum bouwhoogte is verlaagd, terwijl er aanleiding bestond het plan ook anderszins te wijzigen. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij daartoe geen aanleiding heeft gezien.

11.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, waarin [appellant] en anderen ook een zienswijze naar voren hebben kunnen brengen. De inhoud van de door hen ingediende zienswijzen heeft de raad blijkens de Nota beantwoording zienswijzen in zijn afweging betrokken. De raad heeft besloten het plan vast te stellen met inachtneming van een aangenomen amendement, waarbij de maximum bouwhoogte van het hoogste bouwblok uit het ontwerp is verlaagd van 28 meter naar 20 meter. Dat de raad in de zienswijzen en andere inspraakreacties geen aanleiding heeft gezien om anderszins aan de bezwaren van [appellant] en anderen tegen het plan tegemoet te komen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de zienswijzen onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken of het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De gestelde omstandigheid dat in de Nota beantwoording zienswijzen of in het aangenomen amendement niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.    Het beroep is ongegrond.

13.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Hoekstra

voorzieningenrechter    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2019

745.