Uitspraak 201800633/1/A1


Volledige tekst

201800633/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak en tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1] en anderen, wonend te Zegveld, gemeente Woerden, en Nieuwkoop (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Zegveld (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2A]),

3.    [appellant sub 3A], Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V., wonend en gevestigd te Zegveld (hierna: [appellant sub 3A] en andere),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaken nrs. 17/433, 17/424 en 17/417 in de gedingen tussen:

[appellant sub 1],

[appellant sub 2A],

[appellant sub 3A] en andere,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

Procesverloop

Bij op 30 november 2016 verzonden besluit heeft het college een aanvraag van [appellant sub 3A] om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Nieuwkoop" (hierna: het bestemmingsplan) voor de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten, het legaliseren en realiseren van enkele bouwwerken en het aanleggen van een aantal voorzieningen op het perceel plaatselijk bekend als achter Meije 300 te Zegveld (hierna: het perceel), gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd.

Bij uitspraak van 18 december 2017 heeft de rechtbank de beroepen daartegen van Freeheart B.V., Freeheart Vastgoed B.V. en Freeheart Holding B.V. niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van [appellant sub 3A] heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen de niet ten opzichte van het ontwerpbesluit gewijzigd vastgestelde besluitonderdelen. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 3A] en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] tegen het besluit van 30 november 2016 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 3A] en andere hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 2A] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1], [appellant sub 2A], [appellant sub 3A] en andere en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2018. Ter zitting zijn verschenen [appellant sub 1], bijgestaan door mr. Y.M.G. van den Heerik, rechtsbijstandverlener te Zegveld, en [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. J. de Vet, rechtsbijstandverlener bij DAS rechtsbijstand. Ook zijn verschenen [appellant sub 3A] en andere, vertegenwoordigd door [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. J.H. Hartman, rechtsbijstandverlener te Hedel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door ing. R. Hennenkam, ing. B.D. van der Burg en drs. R. Haijkens.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant sub 3A] en andere exploiteren op het perceel de buitenplaats "De Blauwe Meije" (hierna: de buitenplaats). Deze buitenplaats ligt deels op grondgebied van de gemeente Nieuwkoop en deels op grondgebied van de gemeente Woerden. Het Nieuwkoopse deel van de buitenplaats ligt aan weerszijden van de rivier de Meije en biedt onder meer ruimte aan een beeldentuin. De beeldentuin en ook zes parkeerplaatsen, die zijn gelegen op de westelijke oever van de Meije en alleen via een bruggetje vanaf de oostelijke oever bereikbaar zijn, zijn reeds vergund bij onherroepelijk besluit van 24 februari 2015, kenmerk 15.03837. Op het Woerdense deel van de buitenplaats, op de oostelijke oever, staan onder meer een hooimijt die in gebruik is als horecagelegenheid en een expositieruimte.

[appellant sub 3A] heeft op 14 juli 2015, aangevuld op 13 augustus 2015 en 22 november 2016, bij het college van Nieuwkoop een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van bedrijfsactiviteiten, het legaliseren en realiseren van enkele bouwwerken en het aanleggen van een aantal voorzieningen.

Bij besluit van 30 november 2016 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. De vergunning is onder meer verleend voor het bouwen van een entreeportaal aan - en een vlonder achter - de hooimijt (artikel 2.1, eerste lid, onder a, in combinatie met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; hierna: Wabo) en voor het aanleggen van vijf parkeerplaatsen, (houtsnipper)terrassen en voorzieningen voor boten en kano's (artikel 2.1, eerste lid, onder b, in combinatie met artikel 2.11 van de Wabo). Ook is de vergunning verleend voor het gebruiken van de terrassen en de bestaande beeldentuin voor kleinschalige horeca-activiteiten, ontvangsten en workshops en voor het gebruiken van de vlonder voor boten en kano's (artikel 2.1, eerste lid, onder c, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, van de Wabo). Het college heeft geweigerd een vergunning te verlenen voor onder meer het gebruiken van de beeldentuin voor huwelijksvoltrekkingen en het gebruiken van de vlonder voor standup paddle boards (hierna: sup's). Voor de vergunde activiteiten heeft het college aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden.

Hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A]

2.    Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] dat de rechtbank de brieven van [appellant sub 3A] en andere van 13 september 2017 met nadere beroepsgronden en nadere stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing had moeten laten, faalt.

2.1.    Voor nieuwe gronden geldt dat deze, behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen worden ingediend. Ook kunnen, gelet op artikel 8:58 van die wet, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken na afloop van voormelde termijnen worden ingediend. Die mogelijkheden worden evenwel begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich verzet tegen het na afloop van de gestelde termijnen indienen van nieuwe gronden of nadere stukken, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende nieuwe beroepsgronden of nadere stukken pas in een laat stadium zijn aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat daarop te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.

De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2017 ter zitting behandeld. De aard en omvang van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] genoemde nadere beroepsgronden en nadere stukken, die twaalf dagen voor de zitting van de rechtbank zijn ingediend, is niet zodanig dat de rechtbank in redelijkheid had moeten oordelen dat een zinvolle bespreking daarvan ter zitting niet kon plaatsvinden. Gelet hierop verzet de goede procesorde zich er niet tegen dat de rechtbank de nieuwe beroepsgronden en nadere stukken bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken.

3.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende duidelijk is wat in de omgevingsvergunning is vergund. Volgens hen blijkt uit de omgevingsvergunning niet eenduidig hoeveel personen er in totaal tegelijkertijd op het perceel aanwezig mogen zijn voor activiteiten. Duidelijkheid daarover is van belang om te kunnen bepalen of in voldoende parkeerplaatsen is voorzien en wat de geluidbelasting is op hun woningen en tuinen, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2A].

3.1.    In de omgevingsvergunning is, onder het kopje "Handelen in strijd met planologische regels (gebruiksactiviteiten)", vermeld welke gebruiksactiviteiten zijn vergund en, in voorkomend geval, hoeveel personen daarbij, al dan niet in combinatie met andere activiteiten, maximaal gelijktijdig aanwezig mogen zijn. Voor de in de beeldentuin aan te leggen terrassen bepaalt de omgevingsvergunning dat deze mogen worden gebruikt voor kleinschalige horeca-activiteiten en dat daarbij op het terras van 28 m2 maximaal 18 personen en op het terras van 21 m2 maximaal 14 personen gelijktijdig aanwezig mogen zijn. Bij het gebruik van de beeldentuin voor fotografiesessies of proeverijen mogen volgens de omgevingsvergunning maximaal 25 personen aanwezig zijn. Voor kleine workshops/meetings/trainingen in de beeldentuin geldt dat niet meer dan één groep van maximaal 25 personen aanwezig mag zijn. Verder is in de omgevingsvergunning vermeld dat bij het gebruiken van de vlonder en het aangrenzende terras achter de hooimijt voor kleinschalige horeca-activiteiten aldaar maximaal 56 personen gelijktijdig aanwezig mogen zijn, terwijl het gebruiken van de vlonder en het aangrenzende terras voor ontvangsten, workshops, meetings, proeverijen, trainingen en seminars is vergund voor één groep van maximaal 25 personen.

3.2.    Ter zitting van de Afdeling heeft het college, onder verwijzing naar onder meer het parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng van 17 maart 2017, verklaard dat op grond van de omgevingsvergunning niet meer dan 81 personen tegelijkertijd aanwezig mogen zijn in de beeldentuin en op de vlonder en het aangrenzende terras achter de hooimijt. Het college heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat wanneer de vlonder en het daaraan grenzende terras worden gebruikt voor kleinschalige horeca-activiteiten met maximaal 56 gasten, er tegelijkertijd in de beeldentuin maximaal 25 personen aan een groepsactiviteit mogen deelnemen.

In de op 20 oktober 2016 gegeven input voor de ruimtelijke onderbouwing van 24 november 2016 van de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft Buro SRO het begrip 'kleinschalig' wat betreft het maximale aantal deelnemers bij fotografiesessie, workshops/meetings/trainingen en proeverijen desgevraagd geconcretiseerd en vermeld dat de groepen een maximale grootte hebben van 25 personen en dat er niet meer dan één groep tegelijkertijd aanwezig zal zijn op het bedrijf.

3.3.    Uit de omgevingsvergunning, de nadere concretisering door Buro SRO van de ruimtelijke onderbouwing en de door het college gegeven toelichting volgt dat het uitgangspunt van de omgevingsvergunning is dat de beeldentuin mag worden gebruikt óf voor kleinschalige horeca-activiteiten - waarbij niet meer dan 18 personen op het terras van 28 m2 en 14 personen op het terras van 21 m2 aanwezig mogen zijn - óf voor een andere (groep-)activiteit voor niet meer dan 25 personen. Gelijktijdig met dit gebruik van de beeldentuin mogen op de vlonder en het daaraan grenzende terras op het grondgebied van Nieuwkoop aan de oostelijke oever van de Meije maximaal 56 personen aanwezig zijn indien deze worden gebruikt voor kleinschalige horeca-activiteiten óf een groep van niet meer dan 25 personen wanneer sprake is van een andere (groeps-)activiteit. Er mogen evenwel niet gelijktijdig een groepsactiviteit in de beeldentuin en een groepsactiviteit op de vlonder en het aangrenzende terras plaatsvinden. Indien de terrassen in de beeldentuin en de vlonder en het daaraan grenzende terras tegelijkertijd voor kleinschalige horeca-doeleinden worden gebruikt, mogen de in de omgevingsvergunning vastgestelde maximale aantallen personen per terras en ook het maximum van 81 personen in totaal niet worden overschreden.

3.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omgevingsvergunning voldoende duidelijkheid biedt over de aantallen personen die voor de verschillende vergunde activiteiten op de verschillende locaties van de buitenplaats tegelijkertijd aanwezig mogen zijn.

Het betoog faalt.

4.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] gronden hebben gericht tegen overweging 9 van de uitspraak van de rechtbank, kan dit niet leiden tot vernietiging daarvan. Deze overweging betreft immers alleen een weergave van wat is vermeld in de ruimtelijke onderbouwing Buitenplaats De Blauwe Meije, Nieuwkoop van Buro SRO van 24 november 2016 en niet een oordeel van de rechtbank.

5.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voldoende parkeerplaatsen zijn om aan de parkeerbehoefte van alle bezoekers van de vergunde activiteiten te voldoen. In de in opdracht van het college uitgevoerde parkeeronderzoeken van Goudappel Coffeng B.V. is volgens hen geen rekening gehouden met het totale aantal personen dat op grond van de omgevingsvergunning van 30 november 2016 en eerdere, ook door de gemeente Woerden verstrekte, vergunningen tegelijkertijd aanwezig mag zijn op het perceel. Ook is in de parkeeronderzoeken ten onrechte uitgegaan van 14 openbare parkeerplaatsen, die door [appellant sub 3A] bovendien als privé parkeerplaatsen worden geclaimd, aldus [appellant sub 1] en anderen.

5.1.    Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1443 (www.raadvanstate.nl) terecht heeft overwogen, moet bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden alleen rekening worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Een reeds bestaand tekort mag buiten beschouwing worden gelaten.

Dit betekent dat nu alleen ter beoordeling voorligt of er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn voor de activiteiten die in de omgevingsvergunning van 30 november 2016 zijn vergund. De vraag of op dit moment voor de reeds bestaande activiteiten op het perceel voldoende (privé-)parkeergelegenheid beschikbaar is, is hierbij niet van belang.

5.2.    Het college heeft twee parkeeronderzoeken van Goudappel Coffeng B.V. van 7 juni 2016 en 17 maart 2017 overgelegd. Uit laatstgenoemd onderzoek blijkt dat de nieuw vergunde activiteiten een ongewogen toename in de parkeerbehoefte van 16 parkeerplaatsen meebrengen (3 parkeerplaatsen voor de activiteiten in de beeldentuin, 4 parkeerplaatsen voor de kanoverhuur en 9 parkeerplaatsen voor het vergunde gebruik van de terrassen), waarbij op het maatgevende moment (de werkdagmiddag) de extra parkeerbehoefte 4 parkeerplaatsen is (conform CROW publicatie 317). Dit aantal is gebaseerd op de parkeernormen van Woerden en Nieuwkoop, die een minimum aantal parkeerplaatsen per locatie (beeldentuin en kanoverhuur) of per 100 m2 BVO (terrassen) voorschrijven, en op de aanwezigheidspercentages die volgen uit CROW publicatie 317.

Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] de conclusies van de parkeeronderzoeken van Goudappel Coffeng onvoldoende weerlegd, zodat van die conclusies moet worden uitgegaan. Nu het bouwplan voorziet in het realiseren van vijf nieuwe parkeerplaatsen bij de beeldentuin, is daarmee voor de vergunde activiteiten voldoende voorzien in parkeergelegenheid. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

6.    Het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de bouw van het klompenhok en de aanleg van twee terrassen en vijf parkeerplaatsen en de vergunde gebruiksactiviteiten niet leiden tot een aantasting van de ecologische waarden in het Natura 2000-gebied, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

6.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het gebruik van de beeldentuin bij besluit van 24 februari 2015 reeds vergund. Daarbij is meegewogen dat dit gebruik geen negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied. Uit de voortoets Natuurbeschermingswet 1998 Recreatieve ontwikkeling Buitenplaats De Blauwe Meije van 11 mei 2016 waarop het college zich in het besluit van 30 november 2016 mede heeft gebaseerd blijkt dat ook de beoogde uitbreiding van de activiteiten op het perceel geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied heeft. Hoewel daarbij geen geluidmeting is gedaan, is in de voortoets vermeld dat de activiteiten op het perceel hoofdzakelijk kleinschalige activiteiten ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie betreffen en dat geluid daarom voornamelijk afkomstig is van bezoekers en geen significant negatief effect heeft op het Natura 2000-gebied. Ook bij de verhuur van elektroboten, die zijn ontworpen om geluidhinder te voorkomen,  is een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied uitgesloten, zo is vermeld in de voortoets.

Verder is in de door de Omgevingsdienst Haaglanden namens het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland afgegeven verklaring van geen bedenkingen van 29 september 2016 gemotiveerd vermeld dat het toegenomen gebruik van de beeldentuin, het gebruik van de vlonder als terras en aanlegplaats voor vaartuigen en de extra parkeerplaatsen niet leidt tot een verslechtering of tot een significante verstoring van de habitats en soorten, waarvoor het gebied is aangewezen. De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied worden volgens de verklaring ook niet aangetast. Het college van gedeputeerde staten heeft daarom geen bedenkingen tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning met betrekking tot het onderdeel natuur. Hun betoog dat de vergunde activiteiten niet in een stiltegebied zouden mogen plaatsvinden, hebben [appellant sub 1] en anderen voorts niet onderbouwd.

7.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de besluitvorming voor de omgevingsvergunning toepassing had moeten te geven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).

7.1.    In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro zijn voorwaarden opgenomen waaraan de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen. Deze voorwaarden gelden ook als een omgevingsvergunning, die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, nu ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) in dat geval artikel 3.1.6 van het Bro van overeenkomstige toepassing is.

7.2.    Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2331, onder verwijzing naar de Nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 2012, 388, blz. 34 en 49-50) heeft overwogen, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro opgenomen teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en is daarmee mede beoogd leegstand te voorkomen. Gelet op de met de omgevingsvergunning toegestane gebruiksmogelijkheden - die beperkt zijn ten opzichte van wat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan - en de zeer beperkte omvang van het klompenhok, heeft de rechtbank terecht overwogen dat daarmee geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dat brengt mee dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd met deze bepaling is verleend.

Het betoog faalt.

8.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] betogen dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het ontwerp van het klompenhok positief is beoordeeld door de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en erfgoed van Woerden. Zij voeren daartoe aan dat uit door hen overgelegde in beroep stukken, waaronder correspondentie met ambtenaren van de gemeente Woerden, volgt dat de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en erfgoed geen positief advies heeft uitgebracht over het klompenhok. Voor het door het college overgelegde positieve mandaatadvies van de commissie van 1 maart 2016 is volgens hen, in strijd met artikel 5 van het Reglement van orde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed, geen mandaat verstrekt. Ook kan aan dit advies geen waarde worden gehecht omdat het niet is ondertekend en niet in de vergadering van de commissie besproken, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2A].

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3476, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven voor het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.

8.2.    De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het welstandsadvies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en erfgoed niet aan zijn oordeel ten grondslag mocht leggen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Zij hebben geen tegenadvies overgelegd. Zoals het college ter zitting van de Afdeling uiteengezet heeft, is er geen grond om aan te nemen dat voor het opstellen van het advies geen mandaat is verstrekt en maakt ook de omstandigheid dat het advies zoals dat is verstrekt niet is ondertekend, niet dat het college niet op de inhoud ervan mocht afgaan.

Het betoog faalt.

9.    De rechtbank heeft volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] ten onrechte overwogen dat de beoogde passantenplaats voor vaartuigen de doorvaart op de rivier de Meije niet belemmert omdat niet in geschil is dat het water daar 8 m breed is. Zij voeren daartoe aan dat de passantenplaats in een bocht en vlak voor een zeer lage brug ligt. Onder deze brug ligt volgens hen een smalle vaargeul en bij de passantenplaats aangemeerde vaartuigen zullen de doorvaart aldaar belemmeren, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2A].

9.1.    In de nota van beantwoording zienswijzen heeft het college over de passantenplaats vermeld dat de Meije een rivier is met erg uiteenlopende breedtes. Ter hoogte van de passantenplaats is de Meije 8 m breed, maar op meer plekken is de rivier smaller. Voorts maken volgens het college de talrijke bruggen met een beperkte doorvaarthoogte dat op de Meije alleen vaartuigen met beperkte afmetingen kunnen varen. Volgens het college zal gelet op het voorgaande ter hoogte van de passantenplaats geen te smalle doorvaart ontstaan.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] hebben aangevoerd over de passantenplaats leidt niet tot een ander oordeel. Het zijn, ter hoogte van de passantenplaats, met name de bocht en de brug zelf die de doorvaart bemoeilijken.

Het betoog faalt.

10.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergunde gebruiksactiviteiten niet leiden tot een onaanvaardbare geluidsituatie ter plaatse van hun woningen. Zij voeren hiertoe aan dat aan de indicatieve geluidberekening van de Omgevingsdienst West-Holland (kenmerk 2017011766) waarnaar het college heeft verwezen ter onderbouwing van zijn standpunt dat een goed woon- en leefklimaat is verzekerd voor omwonenden onjuiste uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd, onder meer wat betreft de categorie waarbinnen de vergunde activiteiten volgens de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009; hierna: de VNG-handreiking) vallen, de toegestane geluidbelasting en de gemiddelde spreektijd op de terrassen. Ter zitting van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] nog aangevoerd dat ook in het door het college in hoger beroep akoestisch onderzoek Industrielawaai van de Omgevingsdienst West-Holland van 27 september 2018 niet alle terrassen zijn betrokken. Ongeveer 40 m2 aan terras op het Woerdense grondgebied van het perceel ontbreekt daarin.

10.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarop de vergunde gebruiksactiviteiten moeten worden aangemerkt als activiteiten die vallen onder categorie 1 van de VNG-handreiking. Dat de vergunde gebruiksactiviteiten in de buitenlucht plaatsvinden, maakt niet dat daarom geen sprake is van activiteiten die vallen onder 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. Ook is er geen grond voor het oordeel dat in het in opdracht van het college uitgevoerde geluidonderzoek ten onrechte is uitgegaan van de richtwaarden voor een rustige woonwijk uit de VNG-handreiking en een spreektijd van 25% per persoon. Weliswaar ligt de buitenplaats deels in een door de provincie Zuid-Holland aangewezen stiltegebied en streeft die provincie ernaar dat in de door haar aangewezen stiltegebieden het geluidniveau zoveel mogelijk onder de 40 dB(A) blijft, maar dat is geen harde norm. In het geluidsonderzoek zijn twee scenario’s berekend. In het worst case scenario is het uitgangspunt 100 % spreektijd door 1 persoon per tafel van 4 personen. Voor het tweede scenario is aangesloten bij het terrassenbeleid van de gemeente Leiden, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde spreektijd van 25%. In het worst case scenario komt de hoogste gecumuleerde geluidbelasting uit op 47 dB(A).

10.2.    Het college heeft ter zitting van de Afdeling evenwel bevestigd in de voor het college uitgevoerde geluidberekeningen niet alle terrassen van de buitenplaats zijn betrokken. Het onmiddellijk tegen de expositieruimte gelegen terras is in de geluidonderzoeken buiten beschouwing gebleven. Alleen al gelet daarop kan het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunde gebruiksactiviteiten niet zullen leiden tot een onacceptabel woon- en leefklimaat geen stand houden.

10.3.    Het betoog slaagt.

11.    Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor de vrees dat grootschalige horeca mogelijk is in de beeldentuin, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij gebrek aan een definitiebepaling van 'kleinschalige horeca' in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning het ervoor moet worden gehouden dat het daarbij gaat om een horecafunctie die in zowel functioneel als in ruimtelijk opzicht ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie 'beeldentuin'. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het college in de omgevingsvergunning verschillende voorschriften heeft opgenomen die ervoor zorgen dat de horeca-functie wat betreft de daarvoor gebruikte oppervlakte en ook de openingstijden en bezoekersaantallen beperkt blijft is en afhankelijk is van de aanwezigheid van een beeldentuin en de (horeca-)functies op het Woerdense deel van de buitenplaats. Ook heeft de rechtbank erop gewezen dat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat gezien de kleinschaligheid van het bedrijf en de daarbij behorende personele bezetting een groot deel van de activiteiten niet gelijktijdig kan plaatsvinden. Daarbij wijst de Afdeling nog op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen over het maximale aantal personen dat voor de vergunde activiteiten aanwezig mag zijn. Dat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] de personele inzet op de buitenplaats met name is gericht op de horeca-activiteiten en de horeca-activiteiten in de beeldentuin meer inkomsten genereren dan de beeldentuin zelf, maakt niet dat reeds daarom geen sprake is van 'kleinschalige horeca'.

12.    Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hun beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, faalt. Alleen al omdat zij niet gemotiveerd aanvoeren waarom het oordeel van de rechtbank hierover onjuist is.

Conclusie hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A]

13.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 10.2 is overwogen, is het besluit van 30 november 2016 genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil zal de Afdeling het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om het gebrek in dat besluit binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Het college dient, met inachtneming van hetgeen onder 10.2 is overwogen opnieuw te beoordelen of als gevolg van de vergunde gebruiksactiviteiten het woon- en leefklimaat voor omwonenden wat betreft de geluidsituatie niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Indien het college de nadelige effecten van de vergunde gebruiksactiviteiten voor de omwonenden niet onaanvaardbaar acht, dient het dat te motiveren. Indien het college deze nadelige effecten wel onaanvaardbaar acht, dient het de gevraagde vergunning alsnog in zoverre te weigeren.

Het college dient derhalve binnen de gestelde termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak het besluit van 30 november 2016 nader te motiveren, dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te stellen. Het college dient de Afdeling en de andere partijen deze nadere motivering mee te delen dan wel het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en dit de Afdeling mede te delen.

Hoger beroep van [appellant sub 3A] en andere

14.    Voor zover het betoog van [appellant sub 3A] en andere dat de uitspraak van de rechtbank niet voldoet aan de wettelijke eisen en in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en de artikelen 3:2, 3:4, 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht op zichzelf moet worden bezien, is dit betoog niet gemotiveerd. Alleen al daarom kan dit niet slagen.

15.    Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. betogen terecht dat het oordeel van de rechtbank dat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden omdat zij de aanvraag niet hebben ingediend onjuist is. Dat zij betrokken zijn bij de exploitatie van de buitenplaats, is op zichzelf voldoende om hen aan te merken als belanghebbenden bij het besluit van 30 november 2016. Zij hebben een eigen, rechtstreeks belang bij dat besluit.

Overigens hebben Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. in beroep en in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan [appellant sub 3A].

16.    [appellant sub 3A] en andere betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de verleende omgevingsvergunning. Zij voeren hiertoe aan dat niet duidelijk is hoe de rechtbank de afstanden tussen de vergunde activiteiten op de buitenplaats en de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] heeft bepaald. Ook is de rechtbank er volgens [appellant sub 3A] en andere ten onrechte vanuit gegaan dat bij de omgevingsvergunning het gebruik van gronden als beeldentuin is vergund en is zij er voorts aan voorbij gegaan dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] geen zicht hebben op de vergunde activiteiten en dat onduidelijk is welke geluidoverlast zij zullen ervaren van de vergunde activiteiten.

16.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

16.2.    [appellant sub 3A] en andere stellen terecht dat het gebruik van gronden op het perceel als beeldentuin reeds eerder is vergund. De rechtbank is daar ook vanuit gegaan. Zij heeft terecht overwogen dat in de onderhavige omgevingsvergunning verschillende vormen van recreatief gebruik van, onder meer, de beeldentuin zijn vergund.

16.3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] op hemelsbreed ongeveer 50 m ([locatie 1]) onderscheidenlijk tot ongeveer 125 m ([locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]) van de buitenplaats zijn gelegen. [appellant sub 3A] en andere voeren niet gemotiveerd aan waarom deze afstanden onjuist zijn. Ook onderbouwen zij niet waarom de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vanuit de op 50 m afstand gelegen woning zicht is op de vergunde activiteiten en dat deze activiteiten voor de overige woningen in ieder geval geluidoverlast met zich kunnen brengen. Het alleen in twijfel trekken van de overwegingen van de rechtbank is onvoldoende voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

16.4.    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] op hun percelen feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de aan [appellant sub 3A] vergunde activiteiten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij belanghebbenden zijn bij de omgevingsvergunning.

Het betoog faalt.

17.    De rechtbank heeft overwogen dat het college, gelet op een goede ruimtelijke ordening ter plaatse, aan de omgevingsvergunning voorwaarden heeft kunnen verbinden over onder meer een maximale groepsgrootte van 25 personen voor een aantal activiteiten en de openingstijden van de terrassen.

Volgens [appellant sub 3A] en andere is de rechtbank bij dit oordeel voorbij gegaan aan hun betoog dat het college niet heeft onderbouwd waarom bij activiteiten maximaal 25 personen aanwezig mogen zijn. Zij voeren verder aan dat de buitenplaats aan een doorgaande weg en onder een aanvliegroute naar Schiphol ligt en dus niet in een gebied ligt dat wordt gekarakteriseerd door stilte. Ook is het bezoeken van de beeldentuin volgens hen geen "stille passieve activiteit". Daarnaast is de rechtbank volgens [appellant sub 3A] ten onrechte voorbijgegaan aan het door haar overgelegde geluidonderzoek van de Milieuadviseur van 5 september 2017 waaruit blijkt dat bij openstelling van de terrassen in de periode van 08.00 uur tot en met 23.00 uur geen overtreding van de geluidnormen zullen optreden bij openstelling in de ochtend- en avondperiode. Ook over de overige gebruiksvoorschriften heeft de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd overwogen dat deze strekken ter bescherming van een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant sub 3A] en andere.

17.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het college in gevallen waarin voor het vergunde gebruik wordt afgeweken van het bestemmingsplan de bevoegdheid om voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden die zien op het beoogde gebruik en die een goed woon- en leefklimaat van de omwonenden waarborgen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.

17.2.    Over de voorwaarde van de maximale groepsgrootte bij de vergunde activiteiten heeft het college in zijn schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep verklaard dat daarmee is uitgegaan van de door [appellant sub 3A] zelf in verband met haar aanvraag aangeleverde gegevens. Het uitgangspunt van [appellant sub 3A] is de kleinschaligheid van haar bedrijf. In de namens [appellant sub 3A] op 20 oktober 2016 gegeven aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing van 24 november 2016 heeft Buro SRO over het begrip 'kleinschalig' vermeld dat de groepen een maximale grootte hebben van 25 personen en dat er niet meer dan één groep tegelijkertijd aanwezig zal zijn op het bedrijf. Het college heeft hier bij de verlening van de omgevingsvergunning van mogen uitgaan en aan die vergunning in redelijkheid de voorwaarde kunnen verbinden dat de maximale groepsgrootte voor de vergunde activiteiten 25 personen is.

17.3.    Vaststaat dat het college in gevallen waarin voor het vergunde gebruik wordt afgeweken van het bestemmingsplan, de bevoegdheid heeft om voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden die zien op het beoogde gebruik en die een goed woon- en leefklimaat van de omwonenden waarborgen. Het college heeft aangegeven dat het het voorschrift over de openstelling van de terrassen in het tijdvak tussen 12.00 en 19.00 uur aan de omgevingsvergunning heeft verbonden om een goed woon- en leefklimaat van de omwonenden te waarborgen. Een ruimere openstelling van de terrassen levert volgens het college een onwenselijke akoestische situatie op. De beeldentuin mag op grond van een bij besluit van 24 februari 2015 verleende omgevingsvergunning gedurende de hele week tussen 8.00 en 22.00 uur zijn opengesteld. Bij ondergeschikte, kleinschalige horeca, waarvan op de terrassen sprake is, past volgens het college dat de openingstijden daarvan beperkter zijn dan die van de hoofdfunctie beeldentuin. Het college heeft bij het stellen van het voorschrift over de openstelling van de terrassen niet de mogelijkheden die het activiteitenbesluit Milieubeheer biedt vooropgesteld, maar wat in het kader van een goede ruimtelijke ordening passend is. Daarbij zijn het karakter van de omgeving waarbinnen het project is gelegen, in het bijzonder de ligging in het Natura 2000-gebied "Nieuwkoopse plassen en de Haeck" en het stiltegebied "Nieuwkoop en omstreken", en de belangen van omwonenden bepalend geweest. De gemaakte vergelijking met openingstijden van terrassen in de omgeving, in het bijzonder die van "Strand Zomer" en "De Ruygeborg Hoeve", gaat alleen al daarom niet op omdat daar de hoofdfunctie horeca is.     Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid het voorschrift over de openingstijden van het terras aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden.

17.4    Over de overige gebruiksvoorschriften heeft de rechtbank overwogen dat het college deze aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden omdat daarmee eveneens een goede ruimtelijke ordening wordt gediend en [appellant sub 3A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze voorschriften onnodig en onevenredig zijn. Hetgeen [appellant sub 3A] en andere hiertegen hebben aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak op dit punt geen stand kan houden.

17.5    Het betoog faalt.

18.    [appellant sub 3A] en andere betogen tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren van zijn ontheffingsbevoegdheid gebruik te maken om huwelijksvoltrekkingen en de verhuur van sup's toe te staan. Zij voeren hiertoe aan dat omwonenden geen overlast zullen ondervinden van de sup's omdat het opstappen op grote afstand van hun woningen zal plaatsvinden. Ook is hun niet duidelijk waarom in het entreeportaal van de hooimijt geen huwelijksvoltrekkingen kunnen plaatsvinden. Er is volgens [appellant sub 3A] en andere voldoende parkeergelegenheid en evenals bij de andere, wel vergunde activiteiten, zouden er voorschriften kunnen worden gesteld ter bescherming van de kleinschaligheid.

18.1.    Het college heeft in het besluit van 30 november 2016 vermeld dat hoewel de verhuur van vaartuigen bijdraagt aan een verdere versterking van het gebruik van de recreatieve vaarweg die rivier de Meije is, de verhuur van sup's minder geschikt is op de beoogde locatie. Het college heeft er daarbij belang aan gehecht dat de aanwezigheid van woonschepen in de directe nabijheid van het opstappunt en de aanwezigheid van een passantenaanlegplaats kunnen leiden tot vermindering van het woongenot en ongewenste situaties in de vaarweg. Het risico op af- of omvallen bij een sup acht het college groter dan bij een sloep of kano. Dit risico wordt volgens het college nog eens versterkt door de aanwezigheid van een brug met een relatief lage doorvaarthoogte nabij het opstappunt. Gelet op het geringe aantal te verhuren sup's vindt het college het beperkte verlies aan inkomsten bij het niet toestaan van deze activiteit niet opwegen tegen de risico's op het water en de belangen van de woonbootbewoners.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op grond van deze motivering in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de verhuur van sup's.

18.2.    Het college heeft geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor het aangevraagde gebruik van de beeldentuin voor huwelijksvoltrekkingen. Het college heeft daartoe opgemerkt dat volgens artikel 63 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek huwelijken worden gesloten op het gemeentehuis en dat trouwen op een vrije locatie alleen mogelijk is indien die locatie eenmalig kan worden aangewezen als 'huis der gemeente'. Om als zodanig te kunnen worden aangemerkt moet volgens de door de gemeenteraad bij besluit van 22 november 2007 vastgestelde voorwaarden sprake zijn van een tijdens de huwelijksvoltrekking voor iedereen vrij toegankelijk gebouw. Omdat er op het perceel, binnen het grondgebied van de gemeente Nieuwkoop, geen gebouwen zijn waarin getrouwd zou kunnen worden, heeft volgens het college het vergunnen van het gebruik van de beeldentuin voor huwelijksvoltrekkingen geen meerwaarde. Ook voldoet het perceel niet aan het vereiste van onbegrensde vrije toegankelijkheid. Zo is de beoogde parkeersituatie daarvoor niet toereikend en is het ook niet mogelijk om de kleinschaligheid van huwelijksvoltrekkingen met het stellen van voorschriften te waarborgen. Onder andere die kleinschaligheid heeft geleid tot het verlenen van de benodigde 'verklaring van geen bedenkingen' in het kader van de Natuurbeschermingswet, aldus het college.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op grond van deze motivering in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van de beeldentuin als locatie voor huwelijksvoltrekkingen. Weliswaar is bij het besluit van 30 november 2016 vergund dat aan de hooimijt, deels op Nieuwkoops grondgebied, een entreeportaal wordt gebouwd, maar het college heeft dit, gelet op de geringe afmetingen en de verkeersfunctie ervan, in redelijkheid niet hoeven aanmerken als gebouw waarin getrouwd zou kunnen worden.

Het betoog faalt.

Conclusie hoger beroep van [appellant sub 3A] en andere

Het hoger beroep van [appellant sub 3A] is ongegrond. Het hoger beroep van Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. is gegrond. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 17/433 dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank de beroepen van Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling die beroepen, nu daarin niets anders is aangevoerd dat in het beroep van [appellant sub 3A] en gelet op hetgeen hiervoor onder 16-18.2 is overwogen, alsnog ongegrond verklaren. De uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 17/433 moet voor het overige worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

19.    Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling voor [appellant sub 3A] bestaat geen aanleiding.

Voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 3A] ongegrond;

II.    verklaart het hoger beroep van Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V gegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaak nr. 17/433 voor zover zij daarbij de beroepen van Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V. niet-ontvankelijk heeft verklaard;

IV.    verklaart die beroepen ongegrond;

V.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaak nr. 17/433 voor het overige;

VI.    veroordeelt het college van burgermeester en wethouders van Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant sub 3A] en andere in verband met de behandeling van hun beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizendachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    draagt het college van burgermeester en wethouders van Nieuwkoop op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 10.2, het besluit van 30 november 2016, kenmerk W-2015-0152, alsnog toereikend te motiveren, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen, en

- de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Dijken
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019

595.