Uitspraak 201802132/1/R3


Volledige tekst

201802132/1/R3.
Datum uitspraak: 19 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Gouda, ,

2.    [appellant sub 2], wonend te Gouda,

3.    [appellant sub 3], wonend te Gouda,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Van Heuven Goedhartsingel en Oostvogel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2019, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door [appellant sub 1B], [appellant sub 2], [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, ing. A. Kooistra en B. Aptroo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonpartners Midden-Holland, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van het gebied aan de Van Heuven Goedhartsingel en de Oostvogel in de wijk Vreeswijk te Gouda. Daartoe wordt voorzien in de sloop van de in het plangebied aanwezige 48 appartementen en 8 eengezinswoningen. Daarvoor komen in de plaats 18 grondgebonden woningen en 2 appartementengebouwen met in totaal 70 wooneenheden. De bestaande dagopvang die tussen de woningbouw in ligt, is in het plan als zodanig bestemd.

2.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen allen aan de Voorwillenseweg tegenover het plangebied. Zij kunnen zich niet vinden in de realisatie van de twee appartementengebouwen. Daartoe betogen zij dat de appartementengebouwen te hoog mogen worden en dat deze niet goed in het straatbeeld passen. Ook menen zij dat hun woon- en leefklimaat als gevolg van het plan onevenredig wordt aangetast.

3.    Voordat inhoudelijk op de beroepen kan worden ingegaan ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ontvankelijk is.

Ontvankelijkheid

4.    De raad stelt zich op het standpunt dat door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan omdat zij niet tijdig een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Verder is volgens de raad gesteld noch gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend.

4.1.     Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 6 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Voorts is niet gebleken dat het niet indienen van een zienswijze hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Over het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat noch de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) noch de Awb zich tegen die handelwijze verzet. Het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is daarom niet-ontvankelijk.

Inspraak

5.    [appellant sub 3] voert aan dat de communicatie vanuit de gemeente erg summier is geweest omdat er veelal niet gereageerd werd op zijn bezwaren. Daarnaast stelt [appellant sub 3] dat hij ten onrechte niet de gelegenheid heeft gekregen om in te spreken tijdens een debat van de raad op 24 januari 2018.

[appellant sub 2] betoogt dat er vanuit de gemeente onvoldoende is gecommuniceerd en dat er onvoldoende gelegenheid is geweest tot inspraak. Hierover voert hij aan dat er weliswaar informatieavonden werden georganiseerd maar dat reeds sprake was van een vooropgezet plan waarvan niet meer kon worden afgeweken. Als gevolg hiervan heeft de raad de bezwaren van [appellant sub 2] onvoldoende meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

Verder wijst [appellant sub 2] erop dat hij ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gehad om in te spreken tijdens een debat van de raad op 24 januari 2018. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat het bestemmingsplan met onvoldoende zorgvuldigheid is vastgesteld omdat er geen gelegenheid is geweest om in te spreken.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er een duidelijke uitnodigingsbrief is verstuurd waaruit [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hadden kunnen afleiden dat hen de mogelijkheid werd geboden om in te spreken op een verkennende bijeenkomst van de raad op 17 januari 2018. De raad wijst er daarbij op dat conform het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Gouda 2009 (hierna: het Reglement van Orde) op twee woensdagen in de weken voor de besluitvormende raadsvergadering, afhankelijk van de agenda, verkennende bijeenkomsten worden gehouden. Indien een inwoner dat wenst kan hij of zij tijdens een verkennende bijeenkomst inspreken over een bepaald onderwerp. Anders dan [appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen, is het debat van de raad daarvoor niet bedoeld.

Wat betreft de door [appellant sub 3] en [appellant sub 2] geschetste wijze van communiceren vanuit de gemeente stelt de raad zich op het standpunt dat er door de gemeente in samenwerking met Woonpartners Midden-Holland een serie informatiebijeenkomsten is georganiseerd, waar het stedenbouwkundig plan voor het te ontwikkelen gebied aan de Van Heuven Goedhartsingel en de Oostvogel aan de bewoners is voorgelegd, maar dat dit geen bindend gedeelte van de bestemmingsplanprocedure behelst.

5.2.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

5.3.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] dat hen ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om tijdens het debat van de raad op 24 januari 2018 in te spreken, stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 3] en [appellant sub 2] bij brief van 21 december 2017 zijn uitgenodigd om een verkennende bijeenkomst van de raad op 17 januari 2018 bij te wonen en om daar desgewenst hun reactie aan de raad mee te geven. Hiervoor dienden zij zich telefonisch of via email aan te melden. Uiteindelijk zijn [appellant sub 3] en [appellant sub 2] niet op deze bijeenkomst verschenen omdat de uitnodiging volgens hen onvoldoende duidelijk was. Verder betogen [appellant sub 3] en [appellant sub 2] dat hen ten onrechte niet de gelegenheid is geboden om in te spreken tijdens het debat van de raad op 24 januari 2018. De raad heeft erop gewezen dat de uitnodiging voor de verkennende bijeenkomst in overeenstemming was met zijn Reglement van Orde.

De Afdeling overweegt dat uit artikel 49, eerste lid, van het Reglement van Orde volgt dat inwoners een verzoek kunnen indienen om mee te praten over een onderwerp dat op de agenda van de raad staat en dat die bijeenkomst het karakter van een verkenning heeft. Ingevolge het tweede lid van artikel 49 kunnen inwoners zich voor een verkennende bijeenkomst aanmelden door zich hiervoor uiterlijk acht uur voor de aanvang van de vergadering mondeling of schriftelijk aan te melden bij de griffier. Ingevolge het vijfde lid van artikel 49 kunnen zij gedurende de verkennende bijeenkomst kort hun mening geven over het geagendeerde onderwerp.

De Afdeling is van oordeel dat de raad niet in strijd met het Reglement van Orde heeft gehandeld door [appellant sub 3] en [appellant sub 2] niet de mogelijkheid te bieden om tijdens het debat van de raad in te spreken. Het is ingevolge artikel 46, eerste lid, onder d, van het Reglement van Orde voor inwoners niet toegestaan om actief aan het debat van de raad deel te nemen. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] is wel nadrukkelijk de gelegenheid geboden om in te spreken tijdens de verkennende bijeenkomst van de raad op 17 januari 2018, terwijl daartoe overigens geen verplichting is opgenomen in het Reglement van Orde. Nu naar het oordeel van de Afdeling uit de uitnodigingsbrief van 21 december 2017 voldoende duidelijk blijkt hoe [appellant sub 3] en [appellant sub 2] gebruik konden maken van hun recht om in te spreken, het Reglement van Orde in acht is genomen en ook anderszins niet is gebleken van formele gebreken in de bestemmingsplanprocedure, bestaat in hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen geen aanleiding voor de conclusie dat het bestemmingsplan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid. De betogen falen.

Toetsingskader

6.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Appartementengebouwen en woon- en leefklimaat

7.    [appellant sub 3] betoogt dat de appartementengebouwen niet passend zijn in het straatbeeld van de Voorwillenseweg en dat die gebouwen te hoog mogen worden. Volgens hem had in het bestemmingsplan niet voorzien mogen worden in de mogelijkheid om hoger te bouwen dan met het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan. [appellant sub 3] stelt verder dat het bestemmingsplan zo moet worden vormgegeven dat de appartementengebouwen op dezelfde plek gerealiseerd moeten worden als de bestaande bebouwing, zodat deze niet op een afstand van ongeveer 33 m, maar op een afstand van ongeveer 40 m van zijn woning komen te staan. [appellant sub 3] voert verder aan dat er een grote boom moet worden verplaatst om het woningbouwproject te kunnen realiseren. Als gevolg hiervan neemt zijn zicht op de te realiseren appartementengebouwen toe. De realisering van de appartementengebouwen leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Ook [appellant sub 2] betoogt dat als gevolg van dit plan te hoog gebouwd mag worden. Ter zitting heeft hij aangevoerd dat het verschil met de bestaande appartementengebouwen feitelijk veel groter zal zijn, omdat deze gebouwen lager zijn dan de maximale bouwhoogte van 12 m die het vorige bestemmingsplan toestond. Daarnaast betoogt hij dat het aanzicht en uiterlijk van de voorgestelde bebouwing niet passend is in het landelijke karakter van de Voorwillenseweg. Verder vreest hij als gevolg van de hogere appartementengebouwen en het weghalen van de groenvoorzieningen voor vermindering van de privacy in zijn woning. Hij betoogt verder dat de raad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van omwonenden aan de Helena Rietbergstraat wel heeft meegenomen en hij ziet niet hoe zijn bezwaren hierin zijn meegewogen.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de gebouwen weliswaar iets hoger worden dan de bestaande bebouwing, maar dat in de planopzet is gekozen voor een ontwerp dat binnen de omgeving past. Daartoe wijst de raad erop dat de appartementengebouwen uit twee delen bestaan, waarbij het hogere gedeelte aansluit bij de hogere bebouwing aan de zuidkant van de locatie. Het lagere deel aan de noord- en oostzijde sluit aan op het groen en geeft volgens de raad minder overlast voor de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2]. Ook is er volgens de raad voldoende afstand gehouden tot de woningen aan de Voorwillenseweg zodat de aantasting van het woon- en leefklimaat en de privacy gering zal zijn.

De raad heeft zich in de nota van zienswijzen van 13 oktober 2017 (hierna: de nota van zienswijzen) op het standpunt gesteld dat er gedurende de periode van planontwikkeling actief met omwonenden is gecommuniceerd en dat er naar aanleiding van opmerkingen van omwonenden ook aanpassingen zijn gedaan in de planopzet. Zo is de bouwhoogte van de appartementengebouwen verlaagd ten opzichte van eerdere plannen. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat hij de belangen van omwonenden heeft afgewogen tegenover de belangen van initiatiefnemer en de bestaande plannen in het kader van de wijkontwikkeling in Gouda Oost, zoals de structuurvisie "Gastvrij Gouda Oost" en het later verschenen "Essay".

Wat betreft de groenvoorzieningen geeft de raad aan dat de ten noorden van het toekomstige westelijke appartementengebouw aanwezige moeraseik 13 m in noordwestelijke richting wordt verplaatst. Als gevolg hiervan blijft de zichtlijn ten opzichte van die boom hetzelfde zodat het appartementengebouw achter de boom verscholen zal blijven. Verder heeft de raad in de nota van zienswijzen aangegeven dat er binnen het plangebied 12 bomen gekapt of verplaatst moeten worden. Daarbij blijft volgens de raad de doorlopende groenstructuur gehandhaafd en wordt deze groenstructuur bij de voormalige Oostvogellocatie nog iets uitgebreid.

7.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kadebuurt, Kort Haarlem, Gouda Oost", zoals vastgesteld op 25 mei 2011, was de bestemming "Wonen" toegekend aan een deel van de gronden aan de Van Heuven Goedhartsingel.

Binnen twee bouwvlakken die op een afstand van ongeveer 40 m van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] gesitueerd waren, gold een maximale goothoogte van 9 m en een maximale bouwhoogte van 12 m.

Met het thans voorliggende bestemmingsplan heeft de raad twee appartementengebouwen beoogd op een afstand van ongeveer 33 m van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] waar maximale bouwhoogtes van 12,5 m en 15,5 m zijn toegestaan.

7.3.    De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting staat vermeld dat het bestemmingsplan aansluit op de bestaande bebouwing in en rondom het plangebied. Zo worden de eengezinswoningen in aansluiting op de lage bebouwing gerealiseerd aan de westzijde van het plangebied en worden de twee appartementengebouwen aan de oostzijde van de Van Heuven Goedhartsingel en op de voormalige Oostvogellocatie opgericht. Verder staat in de plantoelichting vermeld dat er na overleg met omwonenden en het Wijkteam is besloten om de hoogte van de appartementengebouwen bij te stellen naar maximaal vijf bouwlagen, omdat het oorspronkelijke ontwerp als te massaal werd ervaren en angst bestond voor verminderde privacy en verslechterde bezonning voor de omliggende bebouwing. Vervolgens is besloten om de voorkeursvariant te realiseren, waarbij sprake is van appartementengebouwen met een hoger en een lager deel. Het hogere gedeelte is volgens de plantoelichting zo gepositioneerd dat het aansluit bij de hogere bebouwing aan de zuidkant van de locatie. Het lagere gedeelte aan de noord- en oostzijde sluit aan op het groen en leidt tot minder overlast zowel voor de bebouwing aan het Helena Rietbergplantsoen als de woningen aan de Voorwillenseweg.

Ter zitting is door [appellant sub 2] betwist dat er rekening is gehouden met de belangen van omwonenden, omdat het aantal bouwlagen van de appartementengebouwen naar zijn idee niet naar beneden is bijgesteld. Afgezien wat hiervan zij, is er naar het oordeel van de Afdeling evenwel geen sprake van een dusdanige toename van de bouwmogelijkheden binnen het plangebied ten opzichte van de op grond van het vorige bestemmingsplan aanwezige bebouwing dat de raad het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen. Daarvoor wordt van belang geacht dat de raad rekening heeft gehouden met de bestaande woningen aan de Voorwillenseweg en het Helena Rietbergplantsoen door aan de noord- en oostzijde van het plangebied een lagere bouwhoogte toe te staan. Voorts heeft de raad aangegeven dat de bestaande groenstructuur tussen de Voorwillenseweg en de Van Heuven Goedhartsingel gehandhaafd zal blijven, zodat het zicht van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] op de te realiseren appartementengebouwen gedeeltelijk zal zijn weggenomen. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich bij afweging van alle betrokken belangen  naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor het woon- en leefklimaat en de privacy van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] niet zodanig zijn dat de raad daaraan een zwaarder gewicht moest toekennen dan hij bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft gedaan. De betogen falen.

Schaduwhinder/Bezonning

8.    [appellant sub 3] betoogt dat hij als gevolg van de hogere gebouwen die met het plan worden toegestaan, minder bezonning in en op zijn huis zal krijgen. Ten aanzien hiervan voert hij aan dat hij als gevolg van de huidige bebouwing al last heeft van schaduwhinder en dat die hinder als gevolg van de hogere appartementengebouwen, die ook nog eens dichter op zijn woning worden gesitueerd, nog verder zal toenemen.

[appellant sub 2] betoogt eveneens dat de lichtinval op zijn woning als gevolg van het bestemmingsplan sterk zal verslechteren. Hiertoe wijst hij op een aantal foto’s waaruit volgens hem blijkt dat als gevolg van de bestaande bebouwing al schaduwhinder kan worden ondervonden. Als gevolg van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vreest hij dat zijn woon- en leefklimaat verder zal worden aangetast.

8.1.    De raad stelt dat de nieuwe bebouwing ongeveer 7 m dichterbij de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] komt te liggen dan de bestaande te slopen bebouwing. Deze afstand bedraagt in de nieuwe situatie ongeveer 33 m. De raad wijst op een bezonningsstudie die in het kader van de planvoorbereiding is uitgevoerd. Daaruit blijkt volgens de raad dat als gevolg van het bestemmingsplan op de gevel van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] geen onevenredige toename van schaduwhinder zal optreden.

8.2.    In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de raad een bezonningsstudie laten opstellen. In die studie is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie waarin de bebouwing nog niet was gesloopt en de nieuwe situatie die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Uit de bezonningsstudie volgt volgens de raad dat de schaduwcontour enigszins zal veranderen maar dat er per saldo nauwelijks een verschil is te zien wat betreft de mate van schaduwhinder die kan worden ondervonden ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] op de percelen [locatie 1] en [locatie 2].

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er als gevolg van het bestemmingsplan niet zodanige schaduwhinder zal ontstaan dat ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarvoor wordt van belang geacht dat de raad een bezonningsstudie heeft laten opstellen en dat daaruit niet is gebleken dat er als gevolg van het bestemmingsplan ter hoogte van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] meer schaduwhinder zal ontstaan. Ook zijn de uitkomsten van de bezonningsstudie niet betwist en is door [appellant sub 3] of [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat in de huidige situatie reeds sprake is van onaanvaardbare schaduwhinder. Gelet hierop heeft de raad het bestemmingsplan op dit punt in redelijkheid kunnen vaststellen. De betogen falen.

Geluid

9.    [appellant sub 3] betoogt dat er als gevolg van de hogere bebouwing binnen het plangebied meer geluid van het achter zijn woning gelegen treinspoor op de voorgevel van zijn woning zal weerkaatsen. Hierdoor vreest hij aan twee kanten van zijn woning geluidsoverlast te zullen ondervinden.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het opschuiven van de  voorziene bebouwing van 40 m naar ongeveer 33 m richting de woning van [appellant sub 3] weliswaar gevolgen kan hebben voor de weerkaatsing van het spoorweglawaai op de voorgevel van zijn woning, maar dat de toename van het geluid dat weerkaatst verwaarloosbaar is.

Ter staving van dit betoog heeft de raad het rapport "Onderzoek geluid [locatie 2] Gouda" van 5 maart 2019 van Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: het geluidsrapport) overgelegd. Uit dat rapport volgt dat de geluidbelasting op de voorgevel van de woning van [appellant sub 3] met maximaal 1,2 dB zal toenemen, waardoor de geluidbelasting op zijn woning maximaal 52,6 dB zal bedragen. Een dergelijke geringe toename is volgens het rapport voor het menselijk oor niet hoorbaar en daarnaast is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat, aangezien de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Verder wijst de raad erop dat er ter hoogte van het spoor een geluidsscherm staat en dat de directe geluidbelasting op de woning van [appellant sub 3] vanwege het spoor al veel groter is dan de geluidbelasting als gevolg van de weerkaatsing door de beoogde appartementengebouwen. Op grond hiervan stelt de raad zich op het standpunt dat slechts sprake is van een verwaarloosbare toename van de geluidbelasting, zodat het bestemmingsplan op dit punt niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woning van [appellant sub 3].

9.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 3] de bevindingen en de conclusies van het geluidsrapport niet heeft betwist. Ook is niet gebleken dat hierin onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de raad zich in zoverre niet op het geluidsrapport heeft mogen baseren. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen sprake is van een zodanige toename van de geluidbelasting door de weerkaatsing van spoorweglawaai op de beoogde appartementengebouwen dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] in zoverre geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.

Parkeren en verkeerssituatie

10.    [appellant sub 3] vreest dat de parkeersituatie en de situatie op de wegen als gevolg van het bestemmingsplan zal verslechteren. Hierover voert hij aan dat het nu al lastig parkeren is op de Bernadottelaan en dat er als gevolg van dit plan nog veel meer woningen kunnen komen, waardoor de parkeerdruk zal toenemen.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de toename van het verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkelingen binnen de huidige wegenstructuur kan worden opgevangen. In de bestaande situatie was er sprake van 56 woningen en een school, in de nieuwe situatie komen er 32 woningen bij, terwijl de school reeds is gesloopt. Ook wordt er volgens de Goudse parkeernorm voldoende parkeergelegenheid aangelegd en is de bestaande parkeerdruk volgens de raad beperkt.

10.2.    Artikel 7, lid 7.2, van de planregels luidt:

"Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

[…]

k. alvorens een omgevingsvergunning, gericht op (bouw)werkzaamheden in het kader van de doeleinden zoals bedoeld in 7.1 verleend kan worden, dient inzichtelijk te worden gemaakt dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij geldt dat de door de gemeente vastgestelde parkeernormen, die ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning van kracht zijn, in acht moeten worden genomen;

[…]".

Artikel 7, lid 7.4.2, van de planregels luidt:

"a. nieuwe hoofdgebouwen mogen niet eerder in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie(s), die op grond van de desbetreffende bestemming is (of zijn) toegelaten, dan nadat ten behoeve van die hoofdgebouwen voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, conform de parkeernormen als bedoeld onder 7.2 sub k.

b. parkeervoorzieningen, die zijn opgenomen in een verleende omgevingsvergunning, mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan de parkeernormen als bedoeld in 7.2 sub k."

10.3.    In de planregels heeft de raad opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen voordat een omgevingsvergunning voor bouwen mag worden verleend en dat een hoofdgebouw pas in gebruik genomen mag worden als voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. In artikel 1, lid 40, van de planregels wordt vervolgens verwezen naar de Goudse parkeernormen die in beleidsregels zijn opgenomen. De raad heeft vervolgens in de plantoelichting inzichtelijk gemaakt dat er ten behoeve van het bouwplan netto 83 parkeerplaatsen moeten bijkomen. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien in twee parkeerpockets en daarnaast worden er extra parkeerplaatsen gerealiseerd in de Nansenstraat en de Bunchestraat.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de planregels voldoende gewaarborgd dat er als gevolg van het bestemmingsplan geen tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan. Voor zover [appellant sub 3] heeft gewezen op het bestaande parkeertekort, overweegt de Afdeling dat door [appellant sub 3] onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een zodanig parkeertekort in en rondom het plangebied dat de raad dit had moeten betrekken bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Nu de uitkomsten van de in de plantoelichting opgenomen berekening niet zijn betwist en daaruit blijkt dat ten behoeve van de beoogde woningen voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, heeft de raad het bestemmingsplan op dit punt in redelijkheid kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

10.4.    Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat de verkeersdruk als gevolg van het plan zal toenemen, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het aantal verkeersbewegingen niet significant zal toenemen vanwege het feit dat het totaal aantal woningen maar in beperkte mate zal toenemen. Daarbij heeft de raad er ook op gewezen dat de verkeersbewegingen die verband hielden met de reeds gesloopte school zijn komen te vervallen. Verder blijkt uit de plantoelichting dat het plangebied zal worden ontsloten vanaf de Bunchestraat en dat het centrum bereikbaar is via de Joubertstraat. Het verkeer zal echter geen gebruik kunnen maken van het gedeelte van de Voorwillenseweg waar de woning van [appellant sub 3] staat omdat dat deel van de Voorwillenseweg alleen door bestemmingsverkeer mag worden gebruikt.

Onder de door de raad genoemde omstandigheden is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat de verkeersdruk als gevolg van het bestemmingsplan zodanig zal toenemen dat daardoor ter hoogte van de woning van [appellant sub 3] een verslechtering van de verkeerssituatie zal ontstaan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder. Het betoog faalt.

Alternatieven

11.    [appellant sub 2] betoogt dat de raad het door hem aangedragen alternatief niet heeft meegewogen in de belangenafweging. Hij heeft in dit verband aangegeven dat het voor zijn woon- en leefklimaat beter zou zijn als de raad de woningen op eenzelfde wijze zou realiseren als op de Koningin Wilhelminaweg gebeurt. Daar is voor de woningen voorzien in laagbouw die passend is in het straatbeeld. [appellant sub 2] had graag gezien dat bij de invulling van het bestreden plan ook voor dergelijke laagbouw was gekozen.

11.1.    Ter zitting heeft de raad ten aanzien van het door [appellant sub 2] aangedragen alternatief toegelicht dat hij dit in zijn afweging heeft meegenomen, maar dat daarmee niet kan worden voorzien in het gewenste aantal woningen.

11.2.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

11.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan het aangedragen alternatief om met het bestemmingsplan te voorzien in grondgebonden woningen en niet in appartementengebouwen heeft meegewogen. Hierbij heeft de raad blijkens de toelichting van het bestemmingsplan betrokken dat met dit plan is beoogd de woningvoorraad beter te laten aansluiten op de marktvraag en woningen toe te voegen in segmenten die in het huidige aanbod ondervertegenwoordigd zijn. In plaats van de in het plangebied aanwezige te slopen 48 appartementen en 8 eengezinswoningen wordt in het bestemmingsplan voorzien in de bouw van 18 woningen in de koopsector en 70 appartementen in de sociale huursector waarmee er per saldo 32 woningen bijkomen. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, kan in deze woonbehoefte niet worden voorzien door in het plangebied alleen de bouw van grondgebonden eengezinswoningen toe te staan. De beschikbare ruimte is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het door [appellant sub 2] aangedragen alternatief niet kan worden voorzien in het gewenste aantal woningen. Het betoog faalt.

Waardevermindering

12.    [appellant sub 3] betoogt dat hij als gevolg van het bestemmingsplan vreest voor waardevermindering van zijn woning.

Ook [appellant sub 2] vreest voor waardevermindering van zijn woning als gevolg van de te bouwen appartementengebouwen.

12.1.    De raad wijst erop dat [appellant sub 3] en [appellant sub 2] een verzoek om planschade kunnen indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast verwacht de raad niet dat er als gevolg van onaanvaardbare aantasting van het woongenot sprake zal zijn van waardedaling.

12.2.    De Afdeling overweegt dat er ingevolge artikel 6.1 van de Wro een aparte procedure bestaat voor vermindering van waarde van onroerende zaken als gevolg van ruimtelijke besluiten. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat er - gelet op de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan - geen aanleiding voor de conclusie dat de waardevermindering zodanig is dat de raad daaraan bij de belangenafweging een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. De betogen falen.

Conclusie

13.    De beroepen zijn - voor zover ontvankelijk - ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de overige beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Pans    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019

159-901.