Uitspraak 201508972/2/R2


Volledige tekst

201508972/2/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de veehouderij [locatie] in Zoeterwoude.

Bij besluit van 29 oktober 2015, kenmerk ODH-2015-00720975, heeft het college het bezwaar van MOB en Leefmilieu tegen dat besluit gegrond verklaard en de aanvraag voor de vergunning alsnog afgewezen omdat geen vergunning is vereist.

Tegen dit besluit hebben MOB en Leefmilieu beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.    Het college heeft bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De exploitatie van de veehouderij is op grond van die regelgeving uitgezonderd van de vergunningplicht, omdat de veehouderij stikstofdepositie veroorzaakt die de vastgestelde grenswaarde van 1 mol N/ha/jr niet overschrijdt. De aanvraag voor de vergunning is afgewezen omdat niet langer een vergunning is vereist.

2.    MOB en Leefmilieu betogen dat het college ten onrechte onder verwijzing naar de uitzondering op de vergunningplicht de aanvraag alsnog heeft afgewezen. MOB en Leefmilieu stellen dat de uitzondering op de vergunningplicht in strijd is met de Habitatrichtlijn omdat de passende beoordeling die aan de regeling en het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.

3.    Op grond van artikel 19kh, zevende lid, van de Nbw 1998 is een activiteit die uitsluitend vanwege het aspect stikstof vergunningplichtig is, uitgezonderd van de vergunningplicht als de activiteit stikstofdepositie veroorzaakt die een vastgestelde grenswaarde niet overschrijdt.

In artikel 2, eerste lid, van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof is de grenswaarde vastgesteld op 1 mol per hectare per jaar.

4.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Zij heeft voorts geoordeeld dat artikel 2 van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, waarin de grenswaarde van 1 mol per hectare per jaar is opgenomen onverbindend is.

5.    Het voorgaande betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat er geen grenswaarde heeft gegolden en dat geen toepassing kon worden gegeven aan de uitzondering op de vergunningplicht voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken die de grenswaarde niet overschrijden. Het college heeft zich in het bestreden besluit dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de exploitatie en uitbreiding van de veehouderij [locatie] in Zoeterwoude geen Nbw-vergunning is vereist.

Het betoog slaagt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.

6.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 29 oktober 2015, kenmerk ODH-2015-00720975;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    verstaat dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

388.