Uitspraak 201502263/2/R2


Volledige tekst

201502263/2/R2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu, beide gevestigd te Nijmegen,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2015, kenmerk 2014-010272, heeft het college een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te Pannerden.

Tegen dit besluit hebben MOB en Leefmilieu beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit is een Nbw-vergunning verleend voor een rundveehouderij met een veebestand van 126 melkkoeien in stalsysteem A1.100.1, 10 vleesstieren en 54 stuks jongvee.

2.    MOB en Leefmilieu betogen onder meer dat het weiden van vee en het bemesten van gronden ten onrechte geen onderdeel uitmaken van de Nbw-vergunning. Volgens MOB en Leefmilieu vormen het houden van vee in stallen, het weiden van vee en het bemesten van gronden één project, waarvan de gevolgen voor Natura 2000-gebieden in samenhang moeten worden beoordeeld.

3.    Het college stelt dat het bemesten van gronden gereguleerd is in de Meststoffenwet en dat geen aanleiding bestaat de emissies van het bemesten in het kader van de Nbw-vergunning te beoordelen. Het college is niet ingegaan op het betoog over het weiden van vee.

4.    De Afdeling overweegt dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de gevolgen van het uitrijden van mest voor Natura 2000-gebieden niet in het kader van een vergunning op grond van de Nbw 1998 hoeven te worden beoordeeld, omdat deze activiteit wordt gereguleerd in de Meststoffenwet. Dat betekent echter niet dat het college de aan de orde zijnde vergunning niet kon verlenen zonder daarbij de gevolgen van het bemesten van gronden te betrekken. Zoals is overwogen in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, vormen de oprichting, uitbreiding en exploitatie van een agrarisch bedrijf en het uitrijden van mest namelijk niet één project waarvoor één vergunning moet worden aangevraagd. Het uitrijden van mest is niet noodzakelijk voor de afvoer van mest van een agrarisch bedrijf, omdat er alternatieven zijn zoals de verwerking van de mest op een andere locatie dan de gronden van het bedrijf (vergelijk de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604).

Het betoog slaagt niet.

5.    Vaststaat dat bij het bestreden besluit geen vergunning is verleend voor het weiden van vee. Over het weiden van vee heeft de Afdeling in de zojuist genoemde uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604 overwogen dat dit onlosmakelijk samenhangt met de oprichting, wijziging of exploitatie van een melkveehouderij indien het gaat om een melkveehouderij die het vee niet permanent op stal heeft staan, maar het vee beweidt. De oprichting, wijziging of exploitatie van een melkveehouderij en het weiden van vee is met andere woorden één project. Voor de vraag of het college het weiden van vee bij de vergunningverlening had moeten betrekken is dan ook van belang of het vee op het bedrijf [locatie] te Pannerden in de aangevraagde situatie permanent op stal zal staan of dat het zal worden beweid.

6.    De vergunning is aangevraagd en verleend voor het houden van melkkoeien in stalsysteem A1.100.1. Dat is volgens de Regeling ammoniak en veehouderij, zoals deze luidde ten tijde van de verlening van de Nbw-vergunning, een staltype waarin rekening is gehouden met het weiden van vee. Het bedrijf heeft dus een Nbw-vergunning voor een veehouderij met een stalsysteem dat weiden impliceert, maar beschikt niet over een vergunning voor het weiden van het vee.

7.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2449) moet een aanvraag voor een Nbw-vergunning betrekking hebben op alle activiteiten die tezamen één project vormen. Op die wijze is gewaarborgd dat de gevolgen van het gehele project voor het Natura 2000-gebied bij de beoordeling van een vergunning worden betrokken. Voor een geval als hier aan de orde betekent dit dat de gevolgen van het weiden van het vee bij de melkveehouderij moeten worden beoordeeld in samenhang met de gevolgen van het houden van vee in de stallen.

Gelet op het voorgaande heeft het college de vergunning voor de exploitatie van de melkveehouderij met een stalsysteem dat weiden impliceert niet kunnen verlenen, zonder daarbij de gevolgen van het weiden van het vee te betrekken.

Het betoog slaagt.

8.    De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.

9.    Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

10.    Voordat het college een nieuw besluit op de aanvraag neemt, dient het de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. Daarbij dient het college aan te geven welke gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de gevolgen van het gehele project.

11.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 29 januari 2015, kenmerk 2014-010272;

III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.    verstaat dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

388.