Uitspraak 201800965/1/A2


Volledige tekst

201800965/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van

artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1] e.a., wonend te Ermelo,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2017 in zaak nr. 17/1006 in het geding tussen:

[appellant sub 1] e.a.

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college besloten de Prins Hendriklaan, de Máximalaan en de Alexanderlaan (hierna ook: de lanen) in Ermelo open te stellen voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van vrachtverkeer.

Bij uitspraak van 27 december 2017, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] e.a. daartegen ingestelde beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond verklaard en het besluit van 14 februari 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 1] e.a. hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellant sub 1] e.a. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 7 februari 2018 (hierna ook: het nieuwe besluit) heeft het college opnieuw besloten tot openstelling van de lanen.

Het hoger beroep van [appellant sub 1] e.a. is van rechtswege gericht tegen het nieuwe besluit.

[belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) hebben een zienswijze tegen het nieuwe besluit ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2018, waar [appellant sub 1] e.a., vertegenwoordigd door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, vergezeld door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, vergezeld door H. de Vos, zijn verschenen.

Na de zitting heeft het college op verzoek van de Afdeling nadere stukken overgelegd. [appellant sub 1] e.a. hebben daarop schriftelijk gereageerd.

De Afdeling heeft, met instemming van partijen, bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek bij brief van 21 mei 2019 gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Deze zaak gaat over een verkeersbesluit waarin de Prins Hendriklaan, de Máximalaan en de Alexanderlaan te Ermelo worden opengesteld voor doorgaand verkeer.

2.    De Prins Hendriklaan ligt tussen twee verbindingswegen, de oostelijk gelegen Harderwijkerweg (N303) en de westelijk gelegen Julianalaan. Ten noorden van de Prins Hendriklaan ligt, parallel hieraan, de Máximalaan in de nieuwe woonwijk Het Trefpunt. Ten zuiden van de Prins Hendriklaan, haaks hierop, liggen de Alexanderlaan, de Regentesselaan en de Oranjelaan in de woonwijk Ermelo Noord. [appellant sub 1] e.a. wonen grotendeels aan de Prins Hendriklaan en ten zuiden hiervan.

Eerdere besluitvorming

3.    In 2010 heeft het college een besluit genomen om de Prins Hendriklaan tijdelijk af te sluiten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, om overlast van doorgaand (bouw)verkeer voor de bouw van de woonwijk Het Trefpunt zoveel mogelijk te voorkomen.

Bij het ‘Definitief verkeersbesluit afsluitingen Prins Hendriklaan’, bekend gemaakt op 5 maart 2014 (hierna: het besluit van 2014), heeft het college besloten dat de Prins Hendriklaan afgesloten blijft voor doorgaand verkeer, met afsluitingen ter hoogte van de Oranjelaan, Regentesselaan en Alexanderlaan, waarbij de doorgang voor fietsers en voetgangers behouden blijft. Het college heeft in het besluit vermeld dat de raad tijdens de raadsvergadering van 4 juli 2013 nogmaals heeft onderstreept en bevestigd dat de Prins Hendriklaan een erftoegangsweg blijft en niet wordt opengesteld voor doorgaand verkeer. De weg zal worden ingericht conform de inrichtingsafspraak van de, bij het besluit gesloten, tekening.

4.    Bij brief van 24 juni 2014 heeft het college omwonenden bericht dat de politieke verhoudingen in Ermelo door de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014 en de vorming van een nieuw college zijn gewijzigd. In het coalitieakkoord is opgenomen dat de Prins Hendriklaan in een logische ruit van gebiedsontsluitingswegen in Ermelo past en dat de coalitie wil bezien hoe daartoe kan worden gekomen op een zorgvuldige en juridisch verantwoorde wijze. Hierbij speelt een rol dat de coalitie het niet aanvaardbaar acht dat de Máximalaan in feite als een ontsluitingsweg gaat fungeren. Volgens de brief wordt een onderzoek gestart om dit deel van het coalitieakkoord vorm te geven. Het college zal de belangen van de omwonenden meewegen. Ter voorbereiding van het definitieve besluit zal overleg plaatsvinden met omwonenden, aldus de brief.

Besluit van 14 februari 2017

5.    Bij het besluit van 14 februari 2017 is besloten de Prins Hendriklaan, de Máximalaan en de Alexanderlaan open te stellen voor doorgaand gemotoriseerd verkeer (hierna ook: de openstelling), met uitzondering van vrachtverkeer. Volgens het besluit worden hiervoor de obstakels, bestaande uit betonnen blokken, plantenbakken en paaltjes (hierna: de afsluitingen), verwijderd. Ook wordt het verkeersbord C7 van bijlage 1 van het RVV1990 geplaatst, om de sluiting voor vrachtverkeer aan te geven. Volgens het besluit behoudt de Prins Hendriklaan de functie van erftoegangsweg met een bijbehorende maximumsnelheid van 30 km/h en zullen attentie verhogende maatregelen worden getroffen op de kruispunten, om deze functie te benadrukken. Aan de noordzijde van de Prins Hendriklaan zal een voetgangersvoorziening worden aangebracht, aldus het besluit.

6.    Aan het besluit is ten grondslag gelegd dat het vorige verkeersbesluit met name is genomen om verkeersgevaarlijke situaties door het bouwverkeer voor de ontwikkeling van de wijk Het Trefpunt te voorkomen en dat die situatie inmiddels is achterhaald. Volgens het besluit wordt een veilige, betere en logische verdeling van het verkeer over het gemeentelijk wegennet nagestreefd met zo min mogelijk omrijbewegingen voor aanwonenden. Verder is vermeld dat de aanrijtijden van hulpdiensten met de openstelling van de lanen worden verkort. Met het besluit wordt tevens gehoor gegeven aan de uitslag van een, in april 2013 gehouden, gemeentelijke enquête over de indeling van het wegennet, waarbij 63% van 807 respondenten zich uitsprak voor varianten waarin de Prins Hendriklaan wordt opengesteld.

7.    Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (hierna: de u.o.v.) van afdeling 3.4 van de Awb. Het college heeft in de zienswijzennota van 7 februari 2017 gesteld dat hij doorslaggevend belang heeft gehecht aan doorstroming van het verkeer en daarmee aan het belang van het waarborgen van de vrijheid van het verkeer. In reactie op de zienswijze dat er onvoldoende verkeerskundig onderzoek is gedaan, heeft het college in de zienswijzennota gesteld dat het die mening niet deelt, nu onderzoeken zijn gedaan naar de huidige verkeersintensiteiten, de geprognosticeerde verkeersintensiteiten na openstelling en akoestische gevolgen. In reactie op de zienswijze dat het besluit op onaanvaardbare wijze de leefbaarheid en veiligheid in gevaar brengt, heeft het college gesteld dat de verwachte verkeerstoename volgens de berekeningen beperkt zal blijven tot ongeveer 500 motorvoertuigen per etmaal, waarmee het totaal op ongeveer 600 tot 700 motorvoertuigen per etmaal komt, hetgeen passend is voor een 30 km zone. Omdat de weg ook afgesloten blijft voor vrachtverkeer en een voetpad in de berm is voorzien, is de verkeersveiligheid volgens het college voldoende gewaarborgd. Daarnaast blijkt uit het akoestisch onderzoek dat de geluidbelasting op de woningen nergens de wettelijk toelaatbare grens gaat overschrijden, aldus de zienswijzennota.

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank

8.    De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op verzoek van [appellant sub 1] e.a. het besluit van 14 februari 2017 bij uitspraak van 6 april 2017 geschorst en bepaald dat het college de verwijderde obstakels dient terug te plaatsen.

Uitspraak van de rechtbank over het besluit van 14 februari 2017

9.    De rechtbank heeft overwogen dat het college na een jarenlange discussie in 2010 heeft besloten om de Prins Hendriklaan tijdelijk af te sluiten voor doorgaand verkeer. Vervolgens heeft het college bij besluit van 2014 besloten om deze definitief af te sluiten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer door middel van het plaatsen van obstakels. Volgens de rechtbank hebben de toezeggingen van het college dat de Prins Hendriklaan afgesloten blijft voor gemotoriseerd verkeer hun weerslag gevonden in het besluit van 2014, waarmee deze zijn uitgewerkt. Het college heeft niet toegezegd dat de afsluitingen daarna nooit meer ongedaan zouden worden gemaakt. Volgens de rechtbank is het college dan ook bevoegd terug te komen op het besluit van 2014, bijvoorbeeld bij een relevante wijziging van omstandigheden.

De door het college gestelde omstandigheid dat de wijk Het Trefpunt inmiddels is ontwikkeld en overlast van bouwverkeer niet meer aan de orde is, legt volgens de rechtbank geen gewicht in de schaal, aangezien de afsluitingen bij het besluit van 2014 niet waren ingegeven door overlast van het bouwverkeer. Met betrekking tot de stelling van het college dat de aanrijtijden van de hulpdiensten worden verkort met de openstelling, heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 2014 is genomen in overleg met de verkeerscoördinator van de politie, niet is gebleken dat deze of een andere hulpdienst daarna om verwijdering van de afsluitingen heeft verzocht en de bestaande afsluitingen, naar ter zitting is gebleken, geen wezenlijke invloed kunnen hebben op de aanrijtijden van politie en brandweer. Volgens de rechtbank komt aan de brief van de ambulancedienst van 29 mei 2017, waarin is gesteld dat de afsluitingen niet wenselijk zijn in verband met langere aanrijtijden en dat het in het bijzonder voor de bewoners van de wijk Het Trefpunt van belang is de afsluitingen te verwijderen, niet de door het college gewenste betekenis toe. De meest oostelijke afsluiting in de Prins Hendriklaan ligt zo dat deze geen beletsel vormt voor de vrije toegang tot de wijk Het Trefpunt. Voor de afsluiting aan de westzijde van de Máximalaan is geen verkeersbesluit genomen, zodat deze volgens de rechtbank zonder verkeersbesluit kan worden verwijderd.

Volgens de rechtbank wordt de stelling van het college dat met de openstelling van de lanen gehoor wordt gegeven aan de wens van de burgers, niet door actuele feiten ondersteund. Na de door het college genoemde enquête is het besluit van 2014 genomen, waarna geen nieuwe burgerconsultatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunt gezien om het college te volgen in de ter zitting ingenomen stelling dat de openstelling nodig is om congestie op de doorgaande wegen terug te brengen. Zij heeft geconcludeerd dat het college de noodzaak voor het nemen van het besluit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig is voorbereid. Het college heeft volgens de rechtbank ook niet goed onderbouwd waarom de belangen die met het besluit zijn gediend zwaarder wegen dan die van de direct omwonenden. Volgens het besluit van 2014 moesten de belangen van de direct omwonenden juist worden beschermd. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] e.a., voor zover ontvankelijk, daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Volgorde van behandeling van de rechtsmiddelen

10.    Het college en [appellant sub 1] e.a. hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Eerst zal het hoger beroep van het college en vervolgens dat van [appellant sub 1] e.a. worden behandeld.

Daarna zal de Afdeling het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] e.a. tegen het nieuwe besluit, genomen naar aanleiding van de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 14 februari 2017, beoordelen.

Vervolgens zal de Afdeling de zienswijze van [belanghebbende], in het bijzonder de ontvankelijkheid hiervan, beoordelen.

Wettelijk kader

11.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Hoger beroep van het college

12.    Het college betoogt dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft toegepast door te oordelen dat het college de noodzaak voor het nemen van het besluit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en het besluit daarom niet zorgvuldig is voorbereid. Daarmee is de rechtbank ten onrechte op de stoel van het bestuur gaan zitten. Volgens het college volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5894, en 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:59, dat hij die noodzaak niet aannemelijk hoeft te maken.

Volgens het college heeft de rechtbank ook ten onrechte het besluit van 2014 betrokken in het toetsingskader. De afweging van het toenmalige college maakt niet dat hij dezelfde afweging moet maken en de noodzaak moet aantonen om nu tot een andere afweging te komen, aldus het college.

13.    Het college betoogt verder dat het besluit, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Nu het bouwverkeer één van de redenen was voor de afsluiting, is de afname daarvan terecht mede ten grondslag gelegd aan de openstelling. Het college stelt dat de openstelling ook bijdraagt aan kortere aanrijroutes en snellere aanrijtijden van de ambulance naar de wijken Ermelo-Noord en Het Trefpunt. Het college ziet ook niet in waarom hij niet mag meewegen dat een gedeelte van de bevolking van Ermelo blijkens de enquête van april 2013 graag ziet dat de Prins Hendriklaan wordt opengesteld. Uit het bestreden besluit volgt volgens het college dat hij met de openstelling een veilige, betere en logische verdeling van het verkeer over het gemeentelijk wegennet nastreeft met zo min mogelijk omrijbewegingen. Verder voert het college aan dat de opengestelde Prins Hendriklaan een alternatieve oost-west verbinding door Ermelo biedt, waarmee de druk op andere wegen wordt verminderd, het verkeer beter wordt verdeeld over het wegennet van Ermelo. Op de Harderwijkerweg leidt de openstelling tot een vermindering van ongeveer 300 verkeersbewegingen, aldus het college.

Beoordeling

Toetsingskader

13.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zoals voormelde uitspraak van 12 december 2012 en die van 16 mei 2018, 201708399/1/A2, ECLI:NL:RVS:2018:1619), volgt dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw), worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431, toetst de bestuursrechter of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

13.2.    Gelet op deze rechtspraak, voert het college terecht aan dat de rechtbank, door te oordelen dat het college de noodzaak voor het nemen van het besluit niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het college hoeft geen absolute noodzaak van het verkeersbesluit aannemelijk te maken.

Het college kan ook worden gevolgd in zijn betoog dat de motiveringsplicht niet anders is omdat in 2014 een ander besluit is genomen. Het staat het college vrij, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de tussen partijen gewezen uitspraak van 6 april 2017, om van mening te veranderen over de verkeerskundige situatie.

Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.

Voorbereiding en motivering besluit 14 februari 2017

13.3.    Voormelde vrijheid ontslaat het college niet van de plicht om het besluit zorgvuldig voor te bereiden, deugdelijk te motiveren en een evenredige belangenafweging te maken. Het college stelt zich op het standpunt dat het besluit van 14 februari 2017 zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.

13.4.    Naar de Afdeling begrijpt, heeft dit besluit het belang van het waarborgen van de vrijheid van het verkeer, neergelegd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van de WvW, tot doel. Met het besluit beoogt het college een betere spreiding van het verkeer en betere bereikbaarheid, onder meer voor hulpdiensten. Uit de zienswijzenota volgt dat zienswijzen zijn ingediend over de verkeersveiligheid. Dat belang behoort op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WvW te worden meegewogen. In de zienswijzenota heeft het college weliswaar gesteld dat de verwachte verkeersintensiteiten en geluidbelasting zijn onderzocht. Uit die nota volgt echter niet dat het college onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de openstelling van de lanen voor de verkeersveiligheid. Het college heeft zijn stelling in de zienswijzenota dat de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd, niet aannemelijk gemaakt. Uit het besluit volgt verder niet dat, en op welke wijze, het college het belang van het waarborgen van de vrijheid van het verkeer heeft afgewogen tegen dat van de verkeersveiligheid. De  rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college het besluit van 14 februari 2017, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, onzorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Er heeft ook geen evenwichtige belangenafweging plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] e.a. tegen het besluit van 14 februari 2017, voor zover ontvankelijk, terecht gegrond verklaard en het besluit terecht vernietigd.

Het betoog faalt.

Hoger beroep van [appellant sub 1] e.a.

Onbesproken beroepsgronden

14.    [appellant sub 1] e.a. betogen dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, omdat verschillende beroepsgronden onbesproken zijn gebleven. Zij stellen dat zij in beroep onder meer hebben aangevoerd dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd en het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Ook hebben zij in beroep aangevoerd dat de lanen zich niet lenen voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in beide richtingen, de maximumsnelheid van 30 km/h niet te combineren is met de functie van doorgaande weg en de beoogde voetgangersvoorziening onder meer in strijd is met het bestemmingsplan.

14.1.    Dat de rechtbank verschillende beroepsgronden niet heeft behandeld, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het college heeft terecht in zijn schriftelijke uiteenzetting naar voren gebracht dat de rechtbank het besluit van 14 februari 2017 reeds heeft vernietigd op de grond dat het college het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. In het geval waarin de rechtbank het besluit heeft vernietigd op grond van enkele van de beroepsgronden, zoals hier, is zij niet gehouden ook alle overige tegen dat besluit aangevoerde gronden te bespreken.

Het betoog faalt.

Verzwaarde motiveringsplicht

15.    [appellant sub 1] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat een verzwaarde motiveringsplicht op het college rust. Zij voeren hiertoe aan dat in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (hierna: het GVVP) is vermeld dat de Prins Hendriklaan is afgesloten voor doorgaand verkeer. Volgens [appellant sub 1] e.a. is dit een beleidsregel en kan het college slechts onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb hiervan afwijken. In dit geval kon het college niet in redelijkheid van de beleidsregel afwijken, aldus [appellant sub 1] e.a.

15.1.    Artikel 1:3, vierde lid, van de Awb luidt: "Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan."

Artikel 4:81 van de Awb luidt:

"1. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.

2. In andere gevallen kan een bestuursorgaan slechts beleidsregels vaststellen, voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald."

15.2.    Het GVVP is door de gemeenteraad vastgesteld. In het GVVP is vermeld dat het een beleidsdocument is, waarin alle facetten van verkeer en vervoer integraal op elkaar zijn afgestemd, en dat het een "spoorboekje" is voor de uit te voeren maatregelen voor de nieuwe collegeperiode, met een uitloop naar de volgende periode. De looptijd van het GVVP is volgens het raadsbesluit van 2014 tot 2018, met een doorkijk naar de periode daarna.

Uit paragraaf 3.1 van het GVVP volgt dat de gemeenteraad op basis van onderzoek naar de verkeersstromen, de mening van de burger en enkele vervolgonderzoeken heeft besloten: "De Prins Hendriklaan niet openstellen voor doorgaand verkeer als gevolg van in het verleden gemaakte afspraken met bewoners (…)".

15.3.    Het college heeft in het Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2018 neergelegd dat de Prins Hendriklaan in een logische ruit van gebiedsontsluitingswegen in Ermelo past en dat er nog moet worden bezien hoe daartoe op een zorgvuldige wijze kan worden gekomen.

15.4.    Het college is op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en d, van de Wvw bevoegd verkeersbesluiten te nemen. Gelet op het bepaalde in artikel 4:81, eerste lid, van de Awb kan het college beleidsregels vaststellen met betrekking tot de hem toekomende bevoegdheid. De gemeenteraad is hiertoe niet bevoegd. Hetgeen de gemeenteraad in het GVVP over de Prins Hendriklaan heeft opgemerkt, is dan ook geen beleidsregel over de uitoefening van de bevoegdheid van het college en het college is daaraan niet gebonden. Het betoog van [appellant sub 1] e.a. dat het college slechts onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb van het bepaalde in het GVVP kon afwijken, faalt dus.

Vertrouwensbeginsel

16.    [appellant sub 1] e.a. betogen dat de rechtbank ten onrechte hun beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen.

Zij stellen dat in het verkeersbesluit van 2014 is vermeld: "In de definitieve situatie blijft de Prins Hendriklaan afgesloten voor doorgaand verkeer". In de brieven van 27 maart 2014 en 24 juni 2014 is vermeld dat de Prins Hendriklaan afgesloten blijft voor verkeer. Volgens hen heeft het college daarmee het vertrouwen gewekt dat de Prins Hendriklaan definitief afgesloten zou blijven. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 1] e.a. ten onrechte overwogen dat de toezeggingen hun weerslag hebben gevonden in het besluit van 2014 en daarmee zijn uitgewerkt.

[appellant sub 1] e.a. voeren verder aan dat het in de brief van 24 juni 2014 aangekondigde overleg met omwonenden nooit heeft plaatsgevonden en dat het college niet is ingegaan op verzoeken hiertoe.

16.1.    Het woord ‘definitief’ dat het college in het besluit van 2014 heeft gebruikt, dient naar het oordeel van de Afdeling te worden gelezen in de context van de eerdere tijdelijke afsluitingen, die samenhingen met de tijdelijke bouwwerkzaamheden. Uit het besluit van 2014 volgt dat het college ook na afronding van die werkzaamheden aanleiding zag de lanen afgesloten te houden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de standpunten van het college hun weerslag hebben gevonden in dat besluit. In de brieven van 27 maart en 24 juni 2014 heeft het college geen toezeggingen gedaan waaraan [appellant sub 1] e.a. de verwachting konden ontlenen dat het college niet meer op het besluit van 2014 zou kunnen terugkomen door middel van een ander besluit.

16.2.    Zoals [appellant sub 1] e.a. hebben gesteld, heeft het college in de brief van 24 juni 2014 toegezegd dat overleg met omwonenden zal plaatsvinden. Het overleg heeft in weerwil van die toezegging niet plaatsgevonden. Dit leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbenden hebben via de weg van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren kunnen brengen. Het college heeft in de zienswijzenota hierop gereageerd. Zo zijn omwonenden in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om hun belangen naar voren te brengen en met het college van gedachten te wisselen.

Het betoog faalt.

Schadevergoeding of nadeelcompensatie

17.    [appellant sub 1] e.a. betogen verder tevergeefs dat het college het besluit van 14 februari 2017 niet had kunnen nemen zonder te voorzien in een passende schadevergoeding of nadeelcompensatie. Van schade die zodanig is, dat het college bij de afweging van de belangen het verkeersbesluit niet heeft kunnen nemen, zonder in schadevergoeding of nadeelcompensatie te voorzien, is niet gebleken.

Conclusie

18.    De hoger beroepen van [appellant sub 1] e.a. en van het college tegen de uitspraak van de rechtbank over het besluit van 14 februari 2017 zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

19.    Voor deze hoger beroepen is dit een einduitspraak.

20.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het nieuwe besluit

21.    Het college heeft bij besluit van 7 februari 2018 (hierna ook: het nieuwe besluit) opnieuw besloten tot openstelling van de Prins Hendriklaan en de Alexanderlaan voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van vrachtauto’s, door het verwijderen van de aanwezige blokkades en het plaatsen van het verkeersbord C7 van bijlage 1 van het RVV1990. Het nieuwe besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht onderwerp te zijn van dit geding.

22.    Het college heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat het bijdraagt aan het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en aan het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Het doel van het besluit is te voorzien in een logische ruit van verbindingswegen voor het verkeer. De openstelling van de Prins Hendriklaan voorziet mede in deze gewenste en noodzakelijke verbindingsweg en biedt een alternatieve oost-westverbinding, naast een dergelijke verbinding over de Leuvenumseweg. Zo wordt volgens het college een betere ontsluiting gerealiseerd voor de westflank van Ermelo, de westelijk gelegen noord-zuid ontsluitingsweg in Ermelo (Kolbaanweg e.v.), die wordt herontwikkeld. Onder verwijzing naar een afbeelding van de ruit van verbindingswegen, stelt het college dat de openstelling ook overigens tot een betere ontsluiting van Ermelo leidt.

Ter voorbereiding van het nieuwe besluit heeft het college advies ingewonnen bij het adviesbureau Royal HaskoningDHV (hierna: RHDHV). In het verkeerskundig rapport van 29 januari 2018 van RHDHV is onder meer geconcludeerd dat de effecten van openstelling beperkt zijn en dat de bereikbaarheid van dat deel van Ermelo met de openstelling van beide lanen wordt verbeterd, ook voor nood- en hulpdiensten. De openstelling leidt volgens het rapport van RHDHV niet tot verkeersveiligheids- of afwikkelingsproblemen.

In het besluit zijn de belangen die pleiten voor openstelling afgewogen tegen de door omwonenden gestelde belangen, Volgens het college vrezen de omwonenden voor overlast van het doorgaande verkeer, kapot gereden bermen en aantasting van het groene karakter van de Prins Hendriklaan. Met het instellen van een verbod op vrachtauto’s wordt de overlast van het doorgaand verkeer volgens het college voor de omwonenden beperkt. Voorts wordt met een voetgangersvoorziening aan de noordzijde van de Prins Hendriklaan volgens het college enerzijds de verkeersveiligheid, die volgens het advies van RHDHV ook zonder de voetgangersvoorziening voldoende is, ter plaatse verhoogd. Anderzijds wordt het groene karakter van de Prins Hendriklaan gewaarborgd, omdat die voorziening alleen aan de noordzijde komt. Het college concludeert dat het algemene belang dat met de openstelling van de Prins Hendriklaan is gemoeid, zwaarder weegt dan de belangen van de omwonenden.

Beroep van rechtswege van [appellant sub 1] e.a.

Inhoudelijke beroepsgronden tegen het besluit van 7 februari 2018

Voorbereiding en motivering

23.    [appellant sub 1] e.a. betogen dat het college met het nieuwe besluit niet tegemoet is gekomen aan de gebreken die volgens de rechtbank aan het oorspronkelijke besluit kleven. Het besluit is volgens [appellant sub 1] e.a. niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Zij voeren aan dat RHDHV niet is ingegaan op de door hen overgelegde notitie van 3 maart 2017 van Hart voor verkeer, terwijl hierin tegengestelde conclusies zijn getrokken. Het onderzoek van RHDHV was volgens hen ook beperkt tot de gevolgen van de openstelling van de Prins Hendriklaan voor het wegennet. Het strekte zich niet uit tot de gevolgen hiervan voor de omwonenden. [appellant sub 1] e.a. stellen dat de wijk uit lange lanen bestaat van 5 meter breed. De bermen bestaan uit grasstroken met bomen en functioneren als wateropvang voor het wegdek, omdat straatriolering en drainage ontbreekt, waardoor de bermen vaak drassig zijn en niet als voetpad kunnen worden gebruikt. Er zijn geen afzonderlijke voetpaden. Iedereen moet van de verharde weg gebruik maken, waaronder bejaarden met rollators, andere voetgangers, personen met een scootmobiel, kleine kinderen met fietsjes, schoolgaande kinderen op de fiets, andere fietsers en auto’s. Daar komt het sluipverkeer bij. [appellant sub 1] e.a. stellen dat geen cijfers bekend zijn over de effecten van het nieuwe besluit voor het sluipverkeer. Met de openstelling worden volgens hen weer doorgaande routes gecreëerd over de Oranjelaan, Beatrixlaan/Koningin Emmalaan en de Marijkelaan/Alexanderlaan waarvoor het besluit van 2014 juist bescherming bood. In de hele wijk dwingt de inrichting van de weg de maximumsnelheid van 30 km per uur niet af. Het besluit voorziet hier ook niet in. [appellant sub 1] e.a. voeren verder aan dat RHDHV geen onderzoek heeft uitgevoerd naar alternatieve oplossingen. Een doorgaande route maken op een erftoegangsweg door woonwijken staat volgens hen haaks op de principes van Duurzaam Veilig. Volgens [appellant sub 1] e.a. volgt uit die principes dat de inrichting van de weg de naleving van de maximumsnelheid moet afdwingen, hetgeen hier niet het geval is. De politie zal volgens een richtlijn van het College van procureurs-generaal niet tot handhaving overgaan als de inrichting van de weg niet aansluit bij de beoogde snelheid. Dit maakt de kwetsbare weggebruiker in feite vogelvrij ten opzichte van automobilisten die de maximumsnelheid overtreden, aldus [appellant sub 1] e.a.

23.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in het nieuwe besluit inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze hij de belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WvW heeft betrokken. Het college heeft door RHDHV laten onderzoeken wat de verkeerskundige gevolgen van het besluit, onder meer voor de verkeersveiligheid, zijn.

23.2.    Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

23.3.    In het rapport van RHDHV van 29 januari 2018 is vermeld dat de opdracht van het college ertoe strekte de voor- en nadelen van de openstelling van de Prins Hendriklaan inzichtelijk te maken. De RHDHV heeft vermeld dat die openstelling vanuit verkeerskundig oogpunt beperkte consequenties heeft. Wel wordt de bereikbaarheid van het onderhavig deel verbeterd, ook voor nood- en hulpdiensten. Het wegennet wordt logischer,  begrijpelijker voor degenen die onbekend zijn in het gebied, robuuster, omdat er meer alternatieve routes mogelijk zijn, en meer toekomstvast, omdat het wegennet in zijn geheel meer capaciteit heeft. Het verkeer wordt evenwichtiger verdeeld. De berekende intensiteiten van 900 motorvoertuigen per etmaal kunnen volgens RHDHV goed worden verwerkt op het bestaande profiel en deze intensiteiten passen bij het karakter van een erftoegangsweg. Zo’n weg kan volgens RHDHV zonder afwikkelings- of veiligheidsproblemen ruim het dubbele aan verkeersintensiteit verwerken. De openstelling heeft volgens RHDHV een positief effect op een aantal wegen in de directe omgeving. Zowel op de Hoenderweg (-50) als op de Julianalaan (-250) neemt het verkeer af. Op de Harderwijkerweg ten zuiden van de Prins Hendriklaan neemt het verkeer iets toe: er vindt dus een verschuiving plaats van een route via de Julianalaan naar de Harderwijkerweg en de Prins Hendriklaan. Er is sprake van een zekere spreiding van het verkeer. Naar RHDHV concludeert, zijn de effecten van de openstelling al met al beperkt en leidt de openstelling verkeerskundig gezien niet tot verkeersveiligheids- of afwikkelingsproblemen.

23.4.    [appellant sub 1] e.a. hebben de notitie van ing. A. Breider, adviseur Verkeer en Verkeersveiligheid, van Hart voor verkeer van 3 maart 2017 overgelegd. In de notitie is vermeld dat de principes van Duurzaam Veilig wegverkeer en de richtlijnen van het CROW uitgaan van een strikte scheiding van wegen met een verkeersfunctie (stroomwegen of gebiedsontsluitingswegen) en verblijfsfunctie (erftoegangswegen). Van belang is dat de functie, de vormgeving en het gebruik van de wegen in overeenstemming met elkaar zijn. Erftoegangswegen zijn wegen met een overwegende verblijfsfunctie; de verkeersfunctie is op deze wegen ondergeschikt. Volgens Breider is het besluit van 14 februari 2017 in strijd met deze uitgangspunten. De Prins Hendriklaan houdt de inrichting van een erftoegangsweg en zal met de openstelling voornamelijk een verkeersfunctie krijgen. Aannemelijk is dat het verkeer daarbij het bijbehorende rijgedrag zal vertonen, met hoge snelheden, ook omdat er langs de weg geen directe bebouwing is, de weg een langgerekt karakter heeft en er geen maatregelen zijn om een gepaste rijsnelheid af te dwingen. Breider vreest dat dit met name ten koste zal gaan van de fietsers, die gebruik zullen maken van dezelfde rijbaan als het doorgaande verkeer. Op zes kruispunten zal daarnaast sprake zijn van een gelijkwaardige voorrangssituatie. Het is de vraag of het verkeer op de Prins Hendriklaan, qua aantallen ruim in de meerderheid, voorrang zal verlenen. Breider verwacht dat ook het invoegen op de weg vanaf de 36 particuliere uitritten en vanaf het fietspad ter hoogte van de rotonde met de Harderwijkerweg door de toename van het verkeer lastiger zal worden. Omdat de Prins Hendriklaan de functie en het gebruik van een gebiedsontsluitingsweg krijgt, terwijl deze laan een inrichting houdt van een erftoegangsweg, raken de functie, het gebruik en de vormgeving van de weg ‘uit balans’. Dat fietsverkeer gemengd op de rijbaan wordt afgewikkeld, houdt met de toename van (voornamelijk doorgaand) gemotoriseerd verkeer met name een veiligheidsrisico in. Breider concludeert dat de openstelling nadelig is voor de verkeersveiligheid.

23.5.    In de door [appellant sub 1] e.a. overgelegde notitie van Hart voor verkeer van 3 maart 2017 is de conclusie van RHDHV, dat de openstelling niet tot verkeersveiligheidsproblemen zal leiden, gemotiveerd weerlegd. Deze notitie en het betoog van [appellant sub 1] e.a. bieden concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de conclusie van RHDHV. In de notitie is aannemelijk gemaakt dat de beoogde combinatie van functies van de Prins Hendriklaan, een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u die als zodanig ingericht blijft, terwijl deze laan ook deel zal uitmaken van een ruit van gebiedsontsluitingswegen, nadelig is voor de verkeersveiligheid. Daarbij is betrokken dat geen maatregelen zijn voorzien om de gepaste rijsnelheid af te dwingen.

RHDHV heeft bij mailbericht van 29 januari 2018 naar voren gebracht dat impliciet op de notitie van Hart voor verkeer is gereageerd in het rapport van gelijke datum. Daarmee zijn de in die notitie genoemde argumenten op grond waarvan wordt geconcludeerd dat het nieuwe besluit nadelig is voor de verkeersveiligheid, niet weerlegd door RHDHV. Het college heeft ter zitting flankerende maatregelen genoemd die getroffen kunnen worden om de functie van de Prins Hendriklaan als erftoegangsweg te benadrukken, zoals een verhoogd kruispunt, belijning en visuele aanpassingen. Deze zijn echter niet bij het besluit betrokken. Ook is niet gebleken van een concreet plan, waaruit blijkt welke flankerende maatregelen het college daadwerkelijk zal treffen. De stelling van het college ter zitting dat de automobilisten zich vanzelf aan de maximumsnelheid van 30 km/u zullen houden, gelet op de andere weggebruikers waaronder fietsers, geeft er geen blijk van dat het college het belang van de verkeersveiligheid voldoende heeft onderkend en meegewogen.

De conclusie is dat het besluit van 7 februari 2018 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb ontbeert.

Het betoog slaagt.

Voetgangersvoorzieningen

24.    In het nieuwe besluit is vermeld dat de voetgangersvoorzieningen aan de noordzijde van de Prins Hendriklaan zullen worden geplaatst. Het college heeft op de zitting naar voren gebracht dat die noordzijde een groenstrook is en een wandelpad aan die zijde is voorzien.

25.    Hetgeen [appellant sub 1] e.a. hiertegen hebben aangevoerd, dat de aanleg hiervan niet is toegestaan, onder meer gelet op het geldende bestemmingsplan, heeft het college gemotiveerd weerlegd. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat paden zijn toegestaan onder de ter plaatse geldende bestemmingen ‘Verkeer’ of ‘Groen’ van het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. De stelling van [appellant sub 1] e.a. dat het voetpad niet bruikbaar zal zijn door de drassigheid ter plaatse, is niet aannemelijk gemaakt en biedt ook overigens geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor deze voetgangersvoorzieningen heeft kunnen kiezen.

Het betoog faalt.

Nut en noodzaak

26.    Het betoog van [appellant sub 1] e.a. dat de openstelling geen doel dient, faalt eveneens. In het besluit van 7 februari 2018 is vermeld dat het besluit bijdraagt aan het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en aan het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Dit zijn de doelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wvw.

Het betoog dat de wenselijkheid en noodzaak van de door het college beoogde verkeersruit nooit uit een verkeersonderzoek is gebleken en dat het besluit geen bestaande verkeersproblemen oplost maar deze juist veroorzaakt, biedt op zichzelf ook geen grond voor vernietiging van het besluit. Zoals hiervoor is overwogen, hoeft het college de absolute noodzaak van het besluit niet aannemelijk te maken. Het college hoeft ook niet aannemelijk te maken dat het besluit bestaande verkeersproblemen oplost.

Het betoog faalt.

Formele gronden

27.    [appellant sub 1] e.a. betogen verder dat gebreken kleven aan de bekendmaking van het nieuwe besluit. Volgens hen heeft het college geen rechtsmiddelenclausule opgenomen bij deze bekendmaking en verwarring gezaaid omdat onduidelijk is of het college al dan niet toepassing heeft willen geven aan afdeling 3.4 van de Awb, aldus [appellant sub 1] e.a..

27.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3703), staat het het bevoegd gezag in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter in beginsel vrij om bij het opnieuw in de zaak voorzien terug te vallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid en het verhandelde in die eerste procedure, niet passend moet worden geoordeeld dat het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. Zie in die zin onder meer de uitspraak van 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6149.

27.2.    Het college heeft bij de bekendmaking in de Staatscourant van het nieuwe besluit vermeld dat dit besluit dient ter vervanging van het besluit van 14 februari 2017, het nieuwe besluit van rechtswege wordt betrokken bij het hoger beroep van het college tegen de uitspraak van de rechtbank en in werking zal treden nadat een termijn van zes weken is verstreken na de dag waarop het nieuwe besluit is bekend gemaakt. Verder is vermeld dat het van rechtswege ontstane beroep tegen het nieuwe besluit de werking van dit besluit niet schorst en dat belanghebbenden de Afdeling kunnen verzoeken om een voorlopige voorziening om het nieuwe besluit te doen schorsen hangende het hoger beroep. Anders dan [appellant sub 1] e.a. betogen, heeft het college bij de bekendmaking van het nieuwe besluit in de Staatscourant dus een rechtsmiddelenclausule opgenomen. Hieruit en uit de publicatie van de eerdere zienswijzenota bij de bekendmaking van het nieuwe besluit, leidt de Afdeling af dat het college is teruggevallen op de procedure die aan het oorspronkelijke besluit van 14 februari 2017 ten grondslag lag. Dit heeft het college ook in zijn verweerschrift bevestigd.     Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college hiermee kunnen volstaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het nieuwe besluit en oorspronkelijke besluit door hetzelfde bestuursorgaan zijn genomen, op dezelfde bevoegdheid berusten, dezelfde situatie betreffen en dezelfde strekking hebben. Verder zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan het college uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van het nieuwe besluit opnieuw toepassing had moeten geven aan afdeling 3.4 van de Awb.

28.    Bij de bekendmaking in het Ermelo’s Weekblad en op de gemeentelijke website heeft het college vermeld dat zienswijzen tegen het nieuwe besluit kunnen worden ingediend. De Afdeling acht het aannemelijk dat dit, zoals het college stelt, een kennelijke verschrijving is en dat het college beroep heeft bedoeld. Deze onjuiste kennisgeving biedt geen grond voor vernietiging van het nieuwe besluit, omdat het een onregelmatigheid betreft van na de datum van dat besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het nieuwe besluit niet kan aantasten.

29.    Hetzelfde geldt voor het achterwege laten van de mededeling aan de indieners van zienswijzen als bedoeld in de artikelen 3:43 en 3:44 van de Awb. Ook dit is een onregelmatigheid van na de datum van het nieuwe besluit die reeds om die reden de rechtmatigheid van dat besluit niet kan  aantasten.

Het betoog faalt.

Conclusie

30.    Gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 23.2 tot en met 23.5 is overwogen, is het nieuwe besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

31.    Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil zal de Afdeling het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen om deze gebreken in het nieuwe besluit binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. Het college dient dat besluit binnen deze termijn, na nader onderzoek en met inachtneming van hetgeen onder 23.2 tot en met 23.5 is overwogen, alsnog toereikend te motiveren, dan wel een nieuw besluit te nemen. Het college hoeft hierbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat het college niet eerst een nieuw ontwerpbesluit ter inzage hoeft te leggen. Het college dient tevens de Afdeling en [appellant sub 1] e.a. de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

32.    Voor het van rechtswege ontstane beroep van [appellant sub 1] e.a. tegen het nieuwe besluit van 7 februari 2018 is dit een tussenuitspraak. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten.

Beroep van [belanghebbende] tegen het nieuwe besluit

33.    [belanghebbende] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het oorspronkelijke besluit van 14 februari 2017. Hij heeft op 27 februari 2018 een zienswijze ingediend tegen het nieuwe besluit van 7 februari 2018. [belanghebbende] betoogt, samengevat weergegeven, dat het nieuwe besluit geen wezenlijk probleem oplost noch wezenlijk belang dient en summier is onderbouwd. Daartegenover staat volgens hem dat de belangen van omwonenden niet of nauwelijks in het nieuwe besluit zijn meegewogen. Met het nieuwe besluit zal een doorgaande route worden gecreëerd die veiligheidsproblemen zal veroorzaken voor weggebruikers en omwonenden, aldus [belanghebbende].

33.1.    Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb en in aanmerking genomen dat het college voor het nieuwe besluit is teruggevallen op de eerdere toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, merkt de Afdeling de zienswijze aan als beroep tegen het nieuwe besluit.

33.2.    Het college wordt gevolgd in het standpunt dat het beroep van [belanghebbende] niet-ontvankelijk is. Met het nieuwe besluit van 7 februari 2018 is het oorspronkelijke besluit van 14 februari 2017 vervangen. [belanghebbende] kan redelijkerwijs worden verweten niet te zijn opgekomen tegen het oorspronkelijke besluit. Hij heeft een woning aan de Prins Hendriklaan gekocht op 8 februari 2017 en is sinds 1 augustus 2017 eigenaar van de woning. Van hem mocht worden verwacht dat hij zich na het sluiten van de koopovereenkomst op de hoogte zou stellen van relevante ontwikkelingen in de omgeving daarvan. Het oorspronkelijke besluit is op 22 februari 2017, nadat [belanghebbende] de koopovereenkomst had gesloten, bekend gemaakt. Het kan hem dan ook redelijkerwijs worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen dat besluit. Hij wordt daarom geacht te hebben berust in het oorspronkelijke besluit, dat is vervangen door het nieuwe besluit. Dat hij in een nadeliger situatie is komen te verkeren als gevolg van het nieuwe besluit dan onder het oorspronkelijke besluit het geval was, is niet gebleken.  Evenmin is gebleken dat sprake is van aan het nieuwe besluit ten grondslag liggende gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor hem anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet eerder te zijn opgekomen.

Onder de genoemde omstandigheden en in aanmerking genomen het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat [belanghebbende] alsnog beroep instelt tegen het nieuwe besluit.

Het beroep tegen het nieuwe besluit is niet-ontvankelijk.

Conclusie

34.    Het beroep van [belanghebbende] tegen het nieuwe besluit is niet-ontvankelijk. Voor dat beroep is dit een einduitspraak.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Einduitspraak

I.    verklaart de hoger beroepen van het college en van [appellant sub 1] e.a.  ongegrond;

II.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

III.    verklaart het beroep van C. en Chr. van Walree tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo van 7 februari 2018, Stcrt. 2018 nr. 7457, niet-ontvankelijk;

Tussenuitspraak

IV.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] e.a. op om:

- de onder 23.5 genoemde gebreken binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, en

- de Afdeling en [appellant sub 1] e.a. de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. De Vlieger-Mandour
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

615.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2.  De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

[…].

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2.  Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Artikel 18

1. Verkeersbesluiten worden genomen:

a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;

b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;

c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;

d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.