Uitspraak 201805062/1/R3


Volledige tekst

201805062/1/R3.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Denekamp, [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

[bedrijf A] heeft een schriftelijke uiteenzetting en een nadere reactie gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.K. van Wijk, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Met het plan is aan de gronden van het perceel [locatie 1] te Denekamp de bestemming "Wonen" toegekend, waar mag worden voorzien in de realisatie van maximaal vier woningen. Daarmee komt de huidige horecafunctie van het perceel te vervallen. Het met het plan beoogde bouwplan, waarvoor inmiddels een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, omvat vier woningen die bestaan uit één bouwlaag met kap met daarachter, ondergeschikt een bijgebouw waarin zowel de woonfunctie als ondergeschikte functies gevestigd kunnen zijn.

2.    [appellant] kan zich niet vinden in de woonbestemming op het perceel [locatie 1]. Zijn perceel bevindt zich pal naast het perceel [locatie 1] aan de [locatie 2]. Hij vreest hinder te ondervinden voor de bedrijfsvoering van zijn autoplaatwerkerij die hij naar eigen zeggen op zijn perceel exploiteert.

3.    Ter zitting heeft [appellant] zijn beroep ingetrokken voor zover dat betrekking had op de inbreuk van zijn privacy en op het overschrijden van de kadastrale perceelsgrenzen.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Overgangsrecht en belangenafweging

5.    [appellant] betoogt dat hij als gevolg van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan op onevenredige wijze in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. In ieder geval is volgens [appellant] door de raad onvoldoende meegewogen of en in hoeverre zijn bedrijfsactiviteiten van invloed zouden kunnen zijn op het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners van de te realiseren woningen. Het is volgens [appellant] niet uitgesloten dat er op basis van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" een bepaalde afstand moet worden aangehouden tussen zijn perceel en de te realiseren woningen.

[appellant] betoogt voorts dat de raad in de nota van beantwoording zienswijzen heeft miskend dat er op zijn perceel [locatie 2] sprake is van bedrijfsactiviteiten. De raad heeft zich daarbij gebaseerd op gegevens van de Kamer van Koophandel en op het feit dat er voor de activiteiten op dat perceel nooit een milieuvergunning is verleend of een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan. Naar aanleiding van hetgeen [appellant] heeft aangegeven in zijn zienswijze, had de raad zich er volgens hem van moeten vergewissen dat er op het perceel [locatie 2] sprake zou kunnen zijn van bedrijfsmatige activiteiten. Nu de raad dit heeft verzuimd heeft de raad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van [appellant] onvoldoende meegewogen.

Verder betoogt [appellant] dat zijn bedrijfsactiviteiten onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" vallen. Daartoe wijst hij op artikel 32, lid 32.2, van de planregels van dat bestemmingsplan. Volgens [appellant] wijst dat overgangsrecht erop dat ten aanzien van zijn perceel niet sec van de bestemming "Wonen" uitgegaan had mogen worden maar dat er rekening mee gehouden had moeten worden dat hij op dat perceel ook bedrijfsactiviteiten uitvoert. Verder voert [appellant] aan dat hij met zijn autoplaatwerkerij weliswaar voornamelijk handelt in tweedehands auto-onderdelen, maar dat er negen van de tien keer aan de betreffende onderdelen ook herstelwerkzaamheden moeten worden verricht. Dit gebeurt in de garage op het perceel [locatie 2]. Ter staving hiervan wijst hij op de jaarstukken van zijn bedrijf uit 2011 waarin huisvestingskosten in rekening zijn gebracht en daarnaast wijst hij op afgelegde verklaringen van een drietal personen en een reeks energierekeningen. Uit die rekeningen blijkt volgens [appellant] dat er op het perceel [locatie 2] veel meer stroom en gas verbruikt wordt dan in een normaal huishouden. Gelet op deze omstandigheden vallen de bedrijfsactiviteiten van de autoplaatwerkerij volgens [appellant] onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Denekamp Kern".

Voor zover de raad en [bedrijf A] zich op het standpunt stellen dat het gebruik van het perceel [locatie 2] als autoplaatwerkerij in strijd moet worden geacht met de destijds geldende bestemming "Garagebedrijf", betoogt [appellant] dat het gebruik als autoplaatwerkerij wel onder deze bestemmingsomschrijving geschaard moet worden omdat er op zijn perceel herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen plaatsvinden.

5.1.    De raad stelt dat uit informatie van de Kamer van Koophandel is gebleken dat er op 7 november 2011 een onderneming is opgeheven die stond ingeschreven op het adres [locatie 2]. Voorts is gebleken dat [appellant] per 1 januari 2012 als eigenaar geregistreerd staat van de [bedrijf B], maar dat het bezoekadres van dat bedrijf aan de [locatie 3] te Oldenzaal is. Verder valt volgens de raad uit het straatbeeld niet af te leiden dat [appellant] op zijn woonadres een autoplaatwerkerij exploiteert, zodat er geen aanleiding is geweest om uit te gaan van de situatie dat er op het perceel [locatie 2] een onderneming werd gedreven waarmee de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening had moeten houden.

Voor zover [appellant] zich op het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" beroept, heeft de raad zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het betreffende overgangsrecht betrekking heeft op de bestemming "Garagebedrijf" die met het voorheen geldende bestemmingsplan "Denekamp - West 1991" aan het perceel [locatie 2] was toegekend. Nu het huidige gebruik van het perceel [locatie 2] niet voldoet aan de bestemmingsbeschrijving van "Garagebedrijf", komt reeds daarom aan dat gebruik geen bescherming toe van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Denekamp Kern", aldus de raad.

Subsidiair stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsactiviteiten op de gronden van zijn perceel onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingplan "Denekamp Kern" vallen. Het is volgens de raad vaste jurisprudentie dat degene die zich beroept op het overgangsrecht aannemelijk moet maken wanneer het gebruik is aangevangen, zodat kan worden beoordeeld of dit gebruik onder het gebruiksovergangsrecht van het geldende bestemmingsplan valt en of het gebruik niet veranderd is qua aard, omvang en intensiteit. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat er volgens hem onvoldoende bewijs is geleverd door [appellant] dat er op de peildatum sprake was van een gebruik dat niet is veranderd qua aard, omvang en intensiteit.

Voor zover [appellant] betoogt dat hij op zijn perceel als gevolg van de te realiseren woningen onevenredige effecten zal ondervinden, stelt de raad zich op het standpunt dat hij met het plan zoveel mogelijk heeft aangesloten bij de bouwhoogte van de omliggende bebouwing. Gelet op het feit dat er sprake is van een stedelijke omgeving, is het plan wat betreft de daarin toegestane bouwhoogte en intensiteit volgens de raad vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar. Verder is volgens de raad van belang dat er met het plan een opwaardering van het gebied plaatsvindt, omdat er als gevolg van de bestemmingswijziging van "Horeca" naar "Wonen" een harmonisering van het gebied plaatsvindt en leegstand wordt voorkomen. Ook past het plan volgens de raad in de Beleidsnota Inbreidingslocaties 2016.

5.2.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Denekamp - West 1991" was aan de gronden van het perceel [locatie 2] de bestemming "Garagebedrijf" toegekend.

Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan waren deze gronden bestemd voor de verkoop, het onderhoud, herstel en de stalling van motorvoertuigen, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en erven.

5.3.    In het bestemmingsplan "Denekamp Kern", zoals in werking getreden op 21 december 2011, is aan de gronden van het perceel [locatie 2] de bestemming "Wonen" toegekend.

Artikel 32, lid 32.2, van de planregels van dat bestemmingsplan luidt:

"a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt  onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."

5.4.    De Afdeling stelt vast dat het geschil zich primair toespitst op de vraag of de gronden van het perceel [locatie 2] op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" (hierna: de peildatum) gebruikt werden voor een "Garagebedrijf" als bedoeld in artikel 11 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Denekamp - West 1991" of dat dat gebruik reeds in strijd was met dat bestemmingsplan.

[appellant] betoogt dat het gebruik van zijn perceel voor een autoplaatwerkerij op de peildatum moet worden gerekend te vallen onder de bestemmingsomschrijving van "Garagebedrijf" omdat de werkzaamheden op zijn perceel bestaan uit de reparatie van auto-onderdelen. Dit moet volgens hem worden gerekend tot het onderhoud en herstel van motorvoertuigen. De raad stelt zich daarentegen op het standpunt dat geen sprake is van onderhoud en herstel van motorvoertuigen, omdat de auto-onderdelen worden gerepareerd ten behoeve van de losse verkoop daarvan en dat het gebruik daarom in strijd is met de in artikel 11 van de planvoorschriften opgenomen beschrijving van "Garagebedrijf", zodat het gebruiksovergangsrecht ingevolge artikel 32, lid 32.2, onder d, van de planregels van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" daarop niet van toepassing is.

Met de raad is de Afdeling van oordeel dat het gebruik van de gronden van het perceel [locatie 2] voor een autoplaatwerkerij niet onder de beschrijving van "Garagebedrijf" als bedoeld in artikel 11 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Denekamp - West 1991" kan worden geschaard. Daartoe is van belang dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat de bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 2] betrekking hebben op het opkopen van auto-onderdelen bestaande uit plaatwerk met een lichte beschadiging om deze ten behoeve van de handel te repareren. Na reparatie van deze plaatwerk auto-onderdelen op het perceel [locatie 2] worden deze onderdelen vervolgens door [appellant] naar zijn bedrijfspand op de locatie in Oldenzaal gebracht om van daaruit te worden verkocht.

Anders dan [appellant] betoogt, kunnen deze activiteiten met autoplaatwerk ten behoeve van de handel, zoals die worden verricht op het perceel [locatie 2], naar het oordeel van de Afdeling niet worden gezien als de verkoop, het onderhoud, herstel en de stalling van motorvoertuigen. Het gaat hierbij immers niet om het onderhoud en herstel van motorvoertuigen als zodanig, maar uitsluitend om herstel van afzonderlijke onderdelen van motorvoertuigen, die op het moment van de aankoop van deze onderdelen door [appellant] van deze motorvoertuigen al geen deel meer uitmaken. De reparatie die volgens [appellant] vervolgens nodig is en door hem aan deze losse onderdelen wordt verricht, kan onder deze omstandigheid niet worden gezien als onderhoud of herstel van een motorvoertuig.  De conclusie is dat het gebruik van het perceel voor een autoplaatwerkerij niet onder de verkoop, het onderhoud, herstel en de stalling van motorvoertuigen kan worden gerekend, zodat het gebruik van de gronden van het perceel [locatie 2] voor een autoplaatwerkerij reeds in strijd was met het bestemmingsplan "Denekamp - West 1991".

Ter zitting is vast komen te staan dat de gronden van het perceel [locatie 2] op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" reeds voor een autoplaatwerkerij werden gebruikt. Gelet op artikel 32, lid 32.2, onder d, van de planregels van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" betekent dit dat aan dat gebruik van het perceel door [appellant] dan ook geen bescherming op grond van het gebruiksovergangsrecht van dat plan toekomt.

De conclusie is dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de gronden van het perceel [locatie 2] voor een autoplaatwerkerij niet onder het gebruiksovergangsrecht van artikel 32, lid 32.2, van de planregels van het bestemmingsplan "Denekamp Kern" valt, zodat hij bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan daarmee geen rekening hoefde te houden. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is in zoverre zorgvuldig voorbereid. Het betoog faalt.

Afstand tot bebouwing te kort

6.    [appellant] betoogt dat het plan het mogelijk maakt om te dicht op zijn woning te bouwen. Volgens hem resteert er nog maar minder dan 1 m afstand tussen zijn woning en het met het plan op te richten bijgebouw, zodat er aan zijn woning geen noodzakelijk onderhoud meer kan worden verricht. Voorts stelt [appellant] dat het standpunt van de raad, dat [appellant] er zelf voor heeft gekozen om zijn bijgebouw 35 cm van de erfgrens te bouwen, onredelijk is, omdat hij op het moment van bouwen de betreffende planologische ontwikkeling niet kon voorzien.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het ook met het voorheen geldende bestemmingsplan "Denekamp Kern" mogelijk was om bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak op of nabij de erfgrens van het perceel van [appellant] te situeren. In het voorliggende plan doet zich dezelfde situatie voor, maar kunnen er omdat er vier woningen op het perceel [locatie 1] mogen komen, mogelijk wel meer bijgebouwen op de erfgrens komen te staan. Aangezien [appellant] zijn bijgebouw en woning zelf zo dicht op de erfgrens heeft gebouwd heeft hij volgens de raad het risico aanvaard dat die bebouwing voor onderhoud en het voorkomen van hinder minder of niet toegankelijk wordt, omdat daarvoor mogelijk het betreden van de grond van derden nodig is. Ter zitting heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat tussen de bebouwing ongeveer 80 tot 95 cm ruimte resteert en dat dit meer dan voldoende is om het noodzakelijke onderhoud te plegen.

6.2.    De Afdeling overweegt dat met het bestemmingsplan geen wijzigingen zijn aangebracht in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Denekamp Kern". Ook in dat bestemmingsplan was het toegestaan om bijbehorende bouwwerken tot op de achterperceelsgrens te bouwen. In die zin betekent het plan dan ook geen verslechtering ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Nu voorts niet is gebleken dat de beoogde bijgebouwen zo dicht op de erfgrens zijn gesitueerd dat [appellant] aan zijn woning geen noodzakelijk onderhoud meer kan verrichten, heeft de raad het bestemmingsplan op dit punt in redelijkheid kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Pans    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

159-901.