Uitspraak 201807914/1/A3


Volledige tekst

201807914/1/A3.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Heerlen,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 augustus 2018 in zaak nr. 18/281 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft de burgemeester [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Heerlen met ingang van 17 augustus 2017 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.E.L. Teerling, advocaat te Heerlen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Bertholet, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] was huurder van de woning aan de [locatie] te Heerlen. Zij woonde daar met haar twee minderjarige dochters, waarvan de oudste dochter lijdt aan autisme. Uit het proces-verbaal van 8 april 2017 blijkt dat tijdens een huiszoeking, in een kluisje van haar ex-partner op de badkamer, 2,1 gram netto cocaïne en een digitale weegschaal zijn aangetroffen. Mede gelet op andere bevindingen die in de politierapportage zijn vermeld, heeft de burgemeester het standpunt ingenomen dat deze drugs bestemd waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Hierin heeft de burgemeester aanleiding gezien de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Gronden hoger beroep

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. Daartoe voert zij aan dat de aangetroffen cocaïne geen handelshoeveelheid is. De drugs waren niet bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, maar voor eigen gebruik door haar ex-partner. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne zat in een afgesloten kluisje van haar ex-partner, dat hij tijdelijk met andere goederen bij haar thuis had opgeslagen in verband met zijn verhuizing. Haar ex-partner heeft nooit in de woning gewoond en er is daardoor geen enkel verband tussen haar ex-partner en de woning. Dat hij wel regelmatig [appellante] en haar en zijn dochters in de woning bezoekt, maakt dat niet anders, volgens [appellante]. Voorts voert [appellante] aan dat het gaat om een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens en dat er geen indicaties zijn dat vanuit de woning werd gehandeld in drugs. Op het moment van sluiting van de woning was het aantreffen van de harddrugs reeds vier maanden geleden. [appellante] voert aan dat de sluiting niet doelmatig meer was, omdat er geen schending van de openbare orde heeft plaatsgevonden. Ten slotte heeft de burgemeester geen deugdelijke afweging gemaakt tussen het algemeen belang en haar belang en dat van haar minderjarige kinderen, aldus [appellante].

Wettelijk kader

3.    Artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het "Handhavingsbeleid drugs- en overige (woon)overlast" (hierna: de Beleidsregels).

Paragraaf 3.2, tweede alinea, eerste zin, van de Beleidsregels luidt: "Bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b Opiumwet valt wordt deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.

Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."

Oordeel Afdeling

4.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2326, heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing indien drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking in een woning of lokaal aanwezig zijn. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan een 0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs de drugs in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken.

Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet in beginsel bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, betekent dit dat, indien het om een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting van de woning is. Dit kan doordat de rechthebbende een helder en consistent betoog heeft over het eigen gebruik, dat een geringe overschrijding van de 0,5 gram-grens of 5,0 gram-grens vanwege dat gebruik aannemelijk maakt, geen andere zaken in het pand zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Die bevoegdheid kan ook ontbreken indien door de rechthebbende op het pand aannemelijk wordt gemaakt dat geen verband bestaat tussen de handelshoeveelheid drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen.

De aangetroffen hoeveelheid cocaïne is ruim vier keer de voor eigen gebruik van harddrugs toegepaste grens van 0,5 gram. De aangetroffen cocaïne wordt dus in beginsel geacht deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Weliswaar is aannemelijk dat de aangetroffen harddrugs van de ex-partner van [appellante] waren omdat met zijn sleutel het kluisje kon worden geopend, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze harddrugs voor eigen gebruik van haar ex-partner waren. In het kluisje van de ex-partner is ook een weegschaal aangetroffen, hetgeen wijst op drugshandel. Daarnaast volgt uit het mutatierapport van de politie van 8 april 2017 dat bij het Team Criminele Inlichtingen bekend is dat haar ex-partner al langere tijd handelde in cocaïne in Heerlen. Op 7 april 2017 hebben politiemedewerkers voorafgaand aan de binnentreding in de woning van [appellante], waargenomen dat haar ex-partner in zijn auto van de woning van [appellante] naar een café in Heerlen reed, waarna een persoon plaatsnam op de bijrijdersstoel omdat hij van plan was cocaïne van haar ex-partner te kopen.

Dat [appellante] ter zitting heeft toegelicht dat haar ex-partner niet in de woning heeft gewoond en dat zij niet wist van de harddrugs in de woning leidt er niet toe dat de burgemeester niet bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:185)) is voor de bevoegdheid om de woning te sluiten niet van belang of [appellante] een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.

Het betoog faalt.

4.1.    Overeenkomstig paragraaf 3.2. van de Beleidsregels heeft de burgemeester de woning voor twaalf maanden gesloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209, is het in die paragraaf neergelegde beleid niet onredelijk. Daarbij is van belang zoals de burgemeester ook ter zitting heeft toegelicht dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen in Heerlen een groot probleem vormen en sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat te herstellen.

Dat volgens [appellante] de openbare orde niet is verstoord leidt er niet toe dat de burgemeester geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid. Gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen mocht worden aangenomen dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de periode van vier maanden tussen de constatering en het moment dat daadwerkelijk is overgegaan tot sluiting geen omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester van handhavend optreden had moeten afzien. Daarbij is van belang dat de burgemeester hulpverlening voor [appellante] heeft ingeschakeld en vervangende woonruimte heeft geregeld. De burgemeester heeft gewacht met de woningsluiting totdat [appellante] naar haar nieuwe woning was verhuisd. Hiermee heeft de burgemeester rekening willen houden met de belangen van de kinderen.

Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Slump    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

176-893.