Uitspraak 201805153/1/A1


Volledige tekst

201805153/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Aalst, gemeente Zaltbommel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 mei 2018 in zaak nr. 17/4256 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college de kosten van de tussen 27 mei en 20 juni 2015 toegepaste bestuursdwang op [appellante] verhaald.

Bij besluit van 5 juli 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit gedeeltelijk herroepen en de kosten naar beneden bijgesteld.

Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2017 vernietigd, het primaire besluit herroepen en zelf in de zaak voorziend de kosten naar beneden bijgesteld. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.M. Leenders-van Heck, drs. M.M. Lips en ing. H. Saidi, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellante] is eigenaar van [woonboot]. Deze woonboot heeft een lengte van ongeveer 22 m en een breedte van 7 m. De woonboot heeft twee verdiepingen. Het college heeft [appellante] bij besluit van 3 maart 2015 onder aanzegging van bestuursdwang gelast de afmeervoorziening en woonboot van een ingenomen plek in het recreatiegebied "de Neswaarden" te verwijderen en verwijderd te houden. Omdat niet is voldaan aan de opgelegde last heeft het college tussen 27 mei 2015 en 20 juni 2015 bestuursdwang toegepast en op 20 juni 2015 de woonboot versleept naar een ligplaats in Kerkdriel.

Het college heeft de hoogte van de kosten voor het toepassen van bestuursdwang in eerste instantie vastgesteld op een bedrag van € 86.883,51. In het besluit op bezwaar zijn de kosten voor juridische ondersteuning voor het toepassen van bestuursdwang nader onderbouwd en is het bedrag naar beneden bijgesteld op een bedrag van € 74.500,82.

De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen wat betreft de hoogte van de beheerskosten voor het toepassen van bestuursdwang en dit bedrag gesteld op € 9.192,23. Daarmee komt het totaalbedrag voor het toepassen van bestuursdwang volgens de rechtbank op € 70.473,74. [appellante] kan zich hiermee niet verenigen.

Konden de kosten in redelijkheid op [appellante] worden verhaald?

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang niet in redelijkheid op haar kunnen worden verhaald. Volgens [appellante] zijn de kosten van de aannemer voor het verslepen van de woonboot te hoog, heeft het college ten onrechte niet meerdere offertes opgevraagd en blijkt niet dat het college de deskundigheid van de aannemer een rol heeft laten spelen. Verder zijn de kosten voor het verwijderen van de inboedel volgens [appellante] ten onrechte verhaald. De last onder bestuursdwang heeft geen betrekking op het verwijderen van de inboedel van de woonboot. Ook was het niet kenbaar dat deze moest worden verwijderd, omdat het college onduidelijk heeft gecommuniceerd wat van haar werd verwacht. Bovendien was bij slepen van de woonboot verwijdering van de inboedel niet nodig geweest. In dit verband wijst [appellante] nog op een door haar geraadpleegde expert.

2.1.    Artikel 5:25 van de Awb luidt: " de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

2.2.    Het college heeft de kosten van de werkzaamheden die de aannemer heeft uitgevoerd gesteld op een bedrag van € 36.658,16. Hieraan ligt een gespecificeerde factuur ten grondslag. Op deze factuur zijn alle uitgevoerde werkzaamheden vermeld. In het besluit op bezwaar is door het college toegelicht dat gekozen is voor deze aannemer vanwege zijn deskundigheid en de omstandigheid dat deze aannemer in staat was mee te denken over (technische) oplossingen om de risico’s te verkleinen omdat het verplaatsen van de woonboot geen standaardkarwei was. Anders dan [appellante] betoogt heeft het college de deskundigheid van de aannemer dus wel een rol laten spelen bij de keuze voor deze aannemer.

De enkele omstandigheid dat het college geen andere offertes zou hebben opgevraagd, betekent naar het oordeel van de Afdeling nog niet dat de vastgestelde kosten onredelijk hoog zijn.

De rechtbank heeft in de verwijzing van [appellante] naar een e-mail van 15 oktober 2015 met betrekking tot een prijsopgave voor het transport van de woonboot terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat de gemaakte kosten voor uitvoering van de last onder bestuursdwang van 3 maart 2015 onredelijk hoog zijn. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in die e-mail op basis van summiere informatie van [appellante] een prijsindicatie gegeven is voor alleen het transport van de woonboot. Uit de overgelegde factuur van de aannemer blijkt echter onder meer dat een aanzienlijk deel van de kosten bestaat uit voorbereidende werkzaamheden die zijn uitgevoerd voor het daadwerkelijke transport plaatsvond. Alleen al omdat die kosten niet zijn betrokken in de door [appellante] overgelegde e-mail kan een beroep daarop haar niet baten.

Bij brief van 10 juni 2015 heeft [appellante] aan het college laten weten dat het transporteren van de woonboot volstrekt onverantwoord zou zijn, onder verwijzing naar de uitkomsten van een in opdracht van [appellante] uitgevoerde expertise. Het college heeft in het besluit op bezwaar toegelicht dat naar aanleiding van de zorgen van [appellante] over het transport en een in opdracht van het college uitgevoerde contra-expertise onder meer door de aannemer extra maatregelen zijn genomen, waaronder het aanbrengen van vijverfolie rondom de ark, om het risico op zinken te verkleinen. Gelet op wat hiervoor is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat de kosten van de aannemer onredelijk hoog zijn. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

2.3.    Het college heeft de volledige inboedel uit de woonboot laten verwijderen, zodat de woonboot voldoende hoog kwam te liggen voor het transport en het risico op zinken aanmerkelijk werd verkleind.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verwijdering van de volledige inboedel uit de woonboot redelijkerwijs noodzakelijk was voor de uitoefening van de bestuursdwang. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de brief van 10 juni 2015 van [appellante] staat dat de door haar ingeschakelde expert heeft geconcludeerd dat het vrijboord van de woonboot ongeveer 30 cm is en dat dit dermate gering is dat de zeewaardigheid van de woonboot bij de minste of geringste beroering onmiddellijk in het gedrang is. In de in opdracht van het college uitgevoerde contra expertise staat dat het bij de woonboot behorend vrijboord op 15 juni 2015 45 cm was en dit nog zou worden vergroot door meer inboedel uit de woonboot te halen. Daarbij wordt in de contra-expertise gewezen op de geldende veiligheidscondities, waaruit blijkt dat het vrijboord minimaal 50 cm moet zijn.

De omstandigheid dat in de last niet staat dat de inboedel moest worden verwijderd, betekent niet dat het college de daarvoor gemaakte kosten niet op [appellante] kon verhalen. Het verwijderen van de volledige inboedel was immers redelijkerwijs noodzakelijk voor de toepassing van de bestuursdwang, bestaande uit het verwijderen van de woonboot zoals was gelast in het besluit van 3 maart 2015.

2.4.    Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het college in redelijkheid de gemaakte kosten voor de werkzaamheden van de aannemer en voor het verwijderen van de inboedel kunnen verhalen op [appellante]. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2019

270-866.