Uitspraak 201805920/1/A2


Volledige tekst

201805920/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Brummen,

appellanten,

tegen de uitspraak 8 juni 2018 van de rechtbank Gelderland in zaak nr. 17/3121 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Brummen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 4 december 2017 heeft de rechtbank het college opgedragen om het door haar geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak. De tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 9 februari 2018 heeft het college de rechtbank laten weten dat het op 6 februari 2018 heeft ingestemd met een nader advies van Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog).

Bij uitspraak van 8 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen de tussenuitspraak en de uitspraak van 8 juni 2018 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2019, waar [appellant] en [appellant B], bijgestaan door mr. T.D. Rijs, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. Harkema, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] was ten tijde van belang eigenaar van een perceel met woning gelegen aan de [locatie] te Brummen. Deze woning is gelegen aan de IJsseldijk, aan het einde van een doodlopende weg. Hij beoefende tot eind 2015 de duivensport.

Bij brief van 10 september 2015 heeft hij verzocht om een tegemoetkoming in planschade, die hij stelt te hebben geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Fietspad Oude Bandijk, Cortenoever" (hierna ook: het nieuwe bestemmingsplan) op 21 augustus 2015. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om een fietspad aan te leggen, op een afstand van 36 m van zijn woning. Dit fietspad vormt een verbinding tussen de doodlopende weg en gronden verder ten zuiden en maakt aldus een doorlopend fietspad mogelijk, dat voor de woning van [appellant] langsloopt, op een afstand van 7 m. Hij stelt zich op het standpunt dat daardoor het aantal passanten direct voor zijn woning is toegenomen, waardoor de hinder is toegenomen. Daardoor is het niet meer mogelijk om de duivensport te beoefenen, op de manier zoals hij dat wil, terwijl hij juist de woning had aangekocht vanwege de ideale omstandigheden voor het beoefenen van de duivensport. [appellant] stelt zich daarnaast op het standpunt dat zijn privacy is aangetast, dat zijn uitzicht is aangetast en dat de geluidhinder is toegenomen, zodat zijn woning in waarde is verminderd.

2.    Op de gronden ten zuidoosten van de woning van [appellant], waarop het fietspad mogelijk is gemaakt, gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan het bestemmingsplan  "Dijkverlegging Cortenoever". Dat bestemmingsplan kende aan die gronden  onder meer de bestemmingen "Agrarisch-Rivierruiming" en "Agrarisch-Uiterwaarden" toe.

Het nieuwe bestemmingsplan kent aan deze gronden onder meer de bestemming "Verkeer" toe.

3.    Op de gronden, direct ten oosten van de woning van [appellant] geldt ook in de nieuwe planologische situatie het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever". Dat bestemmingsplan kent aan die gronden onder meer de bestemming "Verkeer" met de functieaanduiding: "specifieke vorm van verkeer: onverharde wegen" toe.

4.    De voor deze zaak relevante regels van het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever" en van het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Eerste advies Tog en besluiten van 4 oktober 2016 en 10 mei 2017

5.    Het college heeft de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade voor advies voorgelegd aan Tog. Zij heeft in een advies van 5 augustus 2016 de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan vergeleken met de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever". Tog heeft op basis hiervan geconcludeerd dat de waarde van de woning op de peildatum met € 3.000,00 is gedaald van € 303.000,00 naar € 300.000,00. 2% van de waarde van de woning voor de planologische wijziging, zijnde een bedrag € 6.060,00, dient vanwege het normaal maatschappelijk risico voor rekening van [appellant] te blijven. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in planschade, aldus het advies van 5 augustus 2016.

Het college heeft dit advies ten grondslag gelegd aan het besluit van 4 oktober 2016 en dit besluit bij het besluit van 10 mei 2017 gehandhaafd.

Tussenuitspraak rechtbank 4 december 2017

6.    In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid viel uit te sluiten dat fietsers gebruik zouden maken van een fietspad en dat daarom een planvergelijking had moeten worden gemaakt tussen het oude planologische regime zonder fietspad enerzijds, en het nieuwe planologische regime met fietspad anderzijds. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen, door in te gaan op het planologisch nadeel en aan de hand daarvan een nieuwe taxatie uit te voeren.

Advies Tog 16 januari 2018

7.    Het college heeft aan Tog gevraagd om advies uit te brengen ter uitvoering van de tussenuitspraak. In een advies van 16 januari 2018 heeft zij opnieuw de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Fietspad Oude Bandijk, Cortenoever" vergeleken met de mogelijkheden van het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever". Tog heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de waarde van de woning op de peildatum met € 5.000,00 is gedaald van € 303.000,00 naar € 298.000,00. 2% van de waarde van de woning voor de planologische wijziging, zijnde een bedrag € 6.060,00, dient vanwege het normaal maatschappelijk risico voor rekening van [appellant] te blijven. Daardoor valt de schade geheel binnen het normaal maatschappelijk risico en komt [appellant] niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in planschade, aldus het advies van 16 januari 2018.

Uitspraak rechtbank 8 juni 2018

8.    De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 juni 2018 geoordeeld dat het college met het advies van Tog van 16 januari 2018 het door haar in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.

Hoger beroep

Herstelbesluit?

9.    [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen besluit heeft genomen in de plaats van het besluit van 10 mei 2017 en aldus het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Volgens [appellant] is het nadere advies van Tog niet aan te merken als een nadere motivering. Reeds hierom had de rechtbank het besluit van 10 mei 2017 moeten vernietigen, zonder de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten, aldus [appellant].

9.1.    Anders dan waarvan [appellant] kennelijk uitgaat, hoefde het college ter uitvoering van de tussenuitspraak geen besluit te nemen, ter vervanging van het eerdere besluit van 10 mei 2017. Het college mocht ook een nadere motivering geven ter onderbouwing van de in het bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade. De rechtbank heeft terecht de brief van het college van 9 februari 2018, waarin het college de rechtbank heeft medegedeeld dat het heeft ingestemd met het nadere advies van Tog van 16 januari 2018, aangemerkt als een dergelijke nadere motivering en terecht bezien of daarin aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 10 mei 2017 in stand te laten.

Het betoog faalt.

Planvergelijking

10.    [appellant] betoogt, mede onder verwijzing naar een door hem in hoger beroep overgelegd advies van Kraan & De Jong van 19 maart 2019, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college mocht afgaan op het advies van Tog van 16 januari 2018. [appellant] voert aan dat Tog ook in dat advies een onjuiste planologische vergelijking heeft gemaakt en dat de verslechtering evident veel groter is dan door Tog is aangenomen. Volgens [appellant] heeft Tog slechts de gevolgen op een afstand van 36 m tot aan zijn woning beoordeeld. Hij wijst erop dat zijn woning was gelegen aan een doodlopende weg en dat op deze gronden alleen onverharde wegen en paden waren toegestaan. Er was dan ook geen enkel verkeer mogelijk, met uitzondering van het eigen bezoek. Het nieuwe bestemmingsplan maakt een doorgaande recreatieve fietsroute mogelijk, langs zijn woning. Deze fietsroute kent een grote aantrekkingskracht en een intensief gebruik, waardoor de hinder is toegenomen, de privacy is aangetast, de situeringswaarde is verminderd, de verkeersintensiteit is toegenomen en de (geluid)overlast is toegenomen. Een redelijk denkend en handelend koper zal dan ook rekening houden met de ligging van de woning vlak bij een drukke fietsroute en een lagere prijs willen betalen omdat het gebruik van de buitenruimte en de rust en stilte verminderd zullen zijn hetgeen juist de kenmerkende en waarde bepalende aspecten zijn van woningen in het buitengebied, aldus [appellant].

10.1.    Hoewel het college ter zitting terecht naar voren heeft gebracht dat [appellant] het advies van Kraan & De Jong in een laat stadium heeft overgelegd, ziet de Afdeling geen aanleiding om dit wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het advies van een beperkte omvang is en dat ter zitting is gebleken dat het college het advies van Kraan & De Jong nog heeft kunnen voorleggen aan Tog.

10.2.    In de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) heeft de Afdeling onder 2.1 overwogen dat voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.

10.3.    In de overzichtsuitspraak heeft de Afdeling onder 8.3 overwogen dat indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, het bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

10.4.    Tog heeft in haar nadere advies van 16 januari 2018, ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank in de tussenuitspraak, een vergelijking gemaakt tussen de mogelijkheden van het oude planologische regime zonder fietspad enerzijds, en het nieuwe planologische regime met fietspad anderzijds. Ter zitting heeft [appellant] te kennen gegeven dat het hoger beroep niet is gericht tegen het aan deze opdracht ten grondslag liggende  oordeel van de rechtbank.

10.5.    Tog heeft in het advies vermeld dat het nieuwe planologische regime feitelijk voorziet in de aanleg van een fietspad. Dit fietspad vormt een verbinding tussen de gronden plaatselijk bekend als "Hoog Helbergen" en "Holthuizergoed". Daardoor neemt het aantal passanten ter hoogte van het object van [appellant] in geringe mate toe. Deze passanten hebben zicht op het object van [appellant], waardoor de privacy in geringe mate is aangetast. Verder neemt de verkeersintensiteit ter hoogte van het object toe. De gronden behorende tot het plangebied kennen echter niet de aanduiding ‘weg’. Hierdoor mogen de gronden niet worden aangewend ten behoeve van gemotoriseerd verkeer, maar slechts door fietsers en wandelaars, waardoor de invloed op de verkeersintensiteit niet aanmerkelijk is. Enige toename van geluidsoverlast door recreanten, onder meer in de hoedanigheid van fietsers die het perceel van [appellant] passeren, valt niet uit te sluiten. De overlast is derhalve in zeer geringe mate toegenomen. De planologische wijziging is niet direct van negatieve invloed op de situeringswaarde van het object. Na de planwijziging wordt het object van [appellant] immers nog altijd gekenmerkt door zijn vrije ligging in een overwegend agrarisch gebied. Eventuele inkomensschade komt niet voor vergoeding in aanmerking, aldus het advies van Tog van 16 januari 2018.

10.6.    Gelet op het hiervoor overwogene in 10.5 heeft Tog niet alleen de gevolgen van de aanleg van een fietspad op een afstand van 36 m, maar ook de gevolgen op een korte afstand van de woning van [appellant] beoordeeld. Dat Tog in haar advies alleen de afstand van 36 m in relatie tot het aspect "uitzicht" heeft genoemd, laat dit onverlet.

10.7.    Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, heeft Tog in haar advies toegelicht waarop zij haar conclusie, dat het aantal passanten en het aantal verkeersbewegingen in geringe mate is toegenomen, heeft gebaseerd. Uit het advies blijkt (zie ook het hiervoor in 10.5 overwogene) dat dit komt doordat het een fietsverbinding betreft, die niet mag worden gebruikt voor gemotoriseerd verkeer. Tog heeft hieruit geconcludeerd dat het nadeel voor [appellant], in de vorm van toename van de verkeersintensiteit, schending van de privacy en (geluid)overlast, beperkt is. De rechtbank heeft terecht deze conclusie niet onbegrijpelijk geacht. Zij heeft terecht overwogen dat het fietspad, gelet op zijn ligging, in de nabijheid van de uiterwaarden van de IJssel, een recreatief fietspad betreft, zodat het fietspad vooral zal worden gebruikt op mooie dagen en in het weekend. Daardoor hoeft niet het gehele jaar rekening te worden gehouden met het intensievere gebruik. Daarnaast heeft zij terecht in aanmerking genomen dat ter plaatse alleen langzaam verkeer is toegelaten, zodat ook om die reden de overlast voor [appellant] beperkt blijft.

In hetgeen door [appellant] is aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat Tog de nadelige gevolgen van de komst van het fietspad heeft onderschat. Zijn enkele stelling, dat het fietspad wordt gebruikt door ‘drommen mensen’ en dat de overlast door wandelaars groter is dan door Tog is aangenomen, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast zijn, anders dan [appellant] onder verwijzing naar het advies van Kraan & De Jong heeft aangevoerd, bromfietsen en snorfietsen in de nieuwe planologische situatie ter plaatse van het nieuwe fietspad niet toegelaten. Aan de gronden, waarop het nieuwe fietspad is gelegen, is immers niet de aanduiding "weg" toegekend, zodat, gelet op artikel 4.1 van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan, die gronden alleen mogen worden gebruikt door langzaam verkeer en niet door gemotoriseerd verkeer. Tot langzaam verkeer behoren gelet op artikel 1.16 van de planregels geen bromfietsers en snorfietsers. Dat het fietspad feitelijk wel door bromfietsrijders en snorfietsrijders wordt gebruikt, maakt dit niet anders, nu niet de feitelijke situatie van belang is (vergelijk 2.1 van de overzichtsuitspraak, hiervoor weergegeven in 10.2), maar hetgeen planologisch maximaal mogelijk is. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook al in de oude planologische situatie in de nabijheid van de woning van [appellant] lichtmasten (lantaarnpalen) mochten worden geplaatst. De plaatsing daarvan kon, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de aanwezigheid van verlichting in de nieuwe planologische situatie geen verschil maakt.

Het betoog faalt.

Taxatie

11.    [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Tog bij de taxatie terecht is uitgegaan van één woning. De rechtbank heeft terecht in de tussenuitspraak overwogen dat artikel 13.2, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever" bepalend is voor het maximaal aantal woningen dat op het perceel van [appellant] in de oude en de nieuwe planologische situatie is toegelaten. Uit die bepaling volgt dat per bestemmingsvlak één woning is toegelaten. Nu aan het perceel van [appellant] één bestemmingsvlak is toegekend en daarop slechts één woning is gebouwd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij de taxatie terecht is uitgegaan van (de mogelijkheid van de bouw van) één woning. Zij heeft in de omstandigheid dat voormelde bepaling is opgenomen in de bouwregels in plaats van de gebruiksregels en in de verwijzing van [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3617 terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat bij de taxatie had moeten worden uitgegaan van twee woningen.

Het betoog faalt.

Nadeel en verlies inkomsten duivensport

12.    [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht, onder verwijzing naar de adviezen van Tog, op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende vaststaat dat het nieuwe bestemmingsplan heeft geleid tot inkomensschade doordat op het perceel de duivensport niet meer kan worden uitgeoefend. Zij heeft terecht overwogen dat [appellant] weliswaar gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat goede wedstrijdduiven waardevol kunnen zijn, maar dat uit deze gegevens niet blijkt dat [appellant] een inkomen verwierf met de duivenhandel. Wat betreft de waarde van de onroerende zaak heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich, onder verwijzing naar het eerste advies van Tog, zoals ook is herhaald in het nadere advies van Tog, terecht op het standpunt heeft gesteld dat een redelijk denkend en handelend koper niet minder zal willen betalen wanneer de locatie niet langer of minder geschikt is voor het beoefenen van de duivensport.

13.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken van de rechtbank dienen te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Nales
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

680.

Bijlage

Voorschriften van het bestemmingsplan "Fietspad Oude Bandijk"

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

[…]

1.13 gemotoriseerd verkeer

motorvoertuigen met uitzondering van de snorfiets, bromfiets, het gehandicaptenvoertuig en de fiets met trapondersteuning;

[…]

1.16 Langzaam verkeer

de voetganger, de fiets, fiets met trapondersteuning inclusief bredere varianten zoals een bakfiets, het gehandicaptenvoertuig en de geleider/berijder van bijvoorbeeld een paard.

[…]

Artikel 4 Verkeer

4.1 […] De voor 'Verkeer' aangewezen grond is bestemd voor:

a. verharde wegen en (fiets)paden;

b. langzaam verkeer;

c. gemotoriseerd verkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'weg';

met tevens ondergeschikt:

d. verkeersvoorzieningen;

[…]

met daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2 […] Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan met een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Voorschriften van het bestemmingsplan "Dijkverlegging Cortenoever"

Artikel 3 Agrarisch - Rivierverruiming

[…] 3.1.1 De voor "Agrarisch - Rivierverruiming" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische doeleinden […];

b. het behoud en beheer van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden, waaronder de bescherming en instandhouding van het bodemreliëf en weidevogels;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

[…]

met tevens ondergeschikt:

[…]

b. het op hobbymatige basis houden van dieren;

[…]

c. extensief recreatief medegebruik;

d. bestaande fiets- en wandelpaden;

[…]

met daarbij behorende:

f. ontsluitingswegen en -paden.

[…]

3.2.1 […] Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan.

[…]

d. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, […], geldt tevens het volgende:

[…]

3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1,25 m. […]

Artikel 4 Agrarisch - Uiterwaarden

[…] 4.1.1 De voor "Agrarisch - Uiterwaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische doeleinden;

b. het behoud, beheer en herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden, waaronder de bescherming en instandhouding van het bodemreliëf en weidevogels;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met tevens ondergeschikt:

d. het op hobbymatige basis houden van dieren;

e. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende:

[…]

g. ontsluitingswegen en -paden.

Artikel 10 Verkeer

[…] 10.1.1 De voor "Verkeer" aangewezen grond is bestemd voor:

[…]

c. uitsluitend onverharde wegen en paden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen';

[…]

10.2.1 Op gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan waarvoor geldt:

a. de bouwhoogte van bewegwijzering en verlichtingsmasten bedraagt maximaal 8 m; […].

Artikel 13 (Wonen)

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.1.1 De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen […]

13.2 Bouwregels

Op gronden met deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming toegestaan. Daarbij moeten de aanduidingen in acht worden genomen en

a. voor gebouwen geldt het volgende:

1. het aantal toegelaten woningen bedraagt maximaal het bestaande aantal, waarbij per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, dan wel maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;

[…].