Uitspraak 201710175/2/R1


Volledige tekst

201710175/2/R1.
Datum uitspraak: 20 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Natuurvereniging IJsseldelta en Stichting Werkgroep Zwartendijk, beide gevestigd te Kampen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    Stichting Werkgroep Zwartendijk, gevestigd te Kampen,

2.    Natuurvereniging IJsseldelta, gevestigd te Kampen,

en

1.    de minister van Infrastructuur en Milieu,

2.    de raad van de gemeente Kampen,

3.    het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2017, kenmerk RWS-2017/36761, heeft de minister het projectplan "Projectplan IJsseldelta-Zuid voor de maatregel doorgaande vaarverbinding Reevediep" vastgesteld (hierna: projectplan).

Ter uitvoering van het projectplan zijn de hieronder genoemde besluiten genomen.

Bij besluit van 11 september 2017, kenmerk: 2017/0337155, heeft het college vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor een project dat kan leiden tot significante negatieve effecten voor onder meer het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren" (hierna: Wnb-vergunning).

Bij besluit van 2 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid, 1e herziening Reevediep" vastgesteld.

Tegen het projectplan, de Wnb-vergunning en het bestemmingsplan hebben de Stichting en de Vereniging beroep ingesteld. De Stichting en de Vereniging hebben na afloop van de beroepstermijn tezamen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerders en de Stichting en de Vereniging hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2019, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden A], de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden B], de minister, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, en door mr. P.C. Bakker, het college, eveneens vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders en door R. van Leeuwen en de raad, eveneens vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, W. Poortman en R. van der Hut, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het voorliggende projectplan en de twee uitvoeringsbesluiten voorzien in het laatste deel van de vaargeul tussen de IJssel en het Drontermeer ter hoogte van de aansluiting op het Drontermeer, zodat de beoogde doorgaande vaarroute tussen de IJssel en de Veluwerandmeren tot stand wordt gebracht. Teneinde verstoring van de roerdomp te voorkomen is in het kader van het projectplan voorzien in een beschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG), in de vorm van afschermende rieteilanden en een nieuwe rietkraag tussen de bestaande rietoever en de vaargeul.

3.    De Wnb-vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is verleend op grond van het derde lid van dat artikel vanwege de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren", in het bijzonder vanwege de verstoring van de roerdomp en de grote karekiet als gevolg van het gebruik van de vaargeul voor de recreatievaart. In voorschrift 6 van de Wnb-vergunning is bepaald dat het gebruik van de doorgaande vaargeul Reevediep alleen is toegestaan binnen de betonde vaargeul en bij een riethoogte van minimaal 2 m op de drie rieteilanden en de rietkraag.

4.    In het bestemmingsplan zijn de beoogde fysieke ingrepen - de vaargeul, de rieteilanden en de nieuwe rietkraag - planologisch vastgelegd. Daartoe is aan de gronden ter plaatse van de beoogde vaargeul de bestemming "Water" toegekend" met de aanduiding "vaarweg". De gronden met de bestemming "Water" ten noorden van de vaargeul hebben tevens de aanduiding "recreatie uitgesloten". De voorziene rieteilanden en nieuwe rietkraag ten noorden van de vaargeul zijn bestemd voor "Natuur".

5.    De Vereniging en de Stichting hebben beroep ingesteld tegen het projectplan en de uitvoeringsbesluiten, onder meer omdat volgens hen het recreatieve gebruik van de vaargeul leidt tot verstoring van de roerdomp en de grote karekiet en als gevolg daarvan tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren". Ten noorden van de voorziene vaarverbinding met het Drontermeer is een rietoever gesitueerd die kan dienen als foerageer- en broedgebied van deze vogelsoorten. De voorbijvarende motor- en zeiljachten leiden echter tot verstoring van de vogels, aldus de Stichting en de Vereniging.

Spoedeisend belang

6.    Nu vanaf 18 april 2019 de doorgaande vaarverbinding in het Reevediep is geopend en het verzoek is ingediend om daaraan met het oog op het broedseizoen van de roerdomp en de karkiet een einde te maken, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig bij de gevraagde voorziening.

Inhoudelijk

7.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gezien de aard en omvang van deze complexe zaak en het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure, deze procedure zich niet goed leent voor het geven van een oordeel over de rechtmatigheid van het projectplan en de uitvoeringsbesluiten. De vraag of vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

7.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de Stichting en de Vereniging ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij met name vrezen dat het openstellen van de doorgaande vaarverbinding tijdens het broedseizoen leidt tot visuele verstoring van de roerdomp en de karekiet, omdat het riet op verschillende plekken niet de benodigde hoogte van 2 m en een voldoende vegetatiedichtheid heeft. Met het oog daarop hebben zij om een voorlopige voorziening gevraagd, inhoudende de schorsing van de bestreden besluiten zodat het laatste deel van de vaargeul niet gebruikt mag worden.

7.2.    Ter zitting hebben verweerders erop gewezen dat recreatieve en economische belangen zijn gemoeid met het kunnen gebruiken van de doorgaande vaargeul. Zij hebben onder verwijzing naar de memo van Altenburg en Wymega van 16 april 2019 "Beoordeling van de afschermende werking van rietlanden aan het Reevediep" (hierna: de memo van 16 april 2019) gesteld dat het in de periode januari tot en met maart 2018 aangebrachte riet overal voldoet aan de vereiste hoogte van 2 m. Op één plek is in februari 2019 extra riet aangelegd. Omdat dit riet niet overal een hoogte van 2 m heeft en de vegetatiedichtheid op 1 m nog laag is, is over een lengte van 30 m een rietscherm in de palenrij op de bestaande golfbreker geplaatst.

7.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat de ecoloog van Altenburg en Wymega ter zitting heeft verklaard dat hij op 15 verschillende plekken in de rietkraag en op de rieteilanden de hoogte van het riet en de vegetatiedichtheid heeft gemeten. Op al die plekken, behoudens ter plaatse van de eind februari 2019 aangebrachte rietplaggen, heeft het riet volgens de ecoloog een minimale hoogte van 2 m en is de vegetatiedichtheid dermate hoog dat volledige afscherming is bereikt. De voorzieningenrechter ziet in de ter zitting door de Stichting en de Vereniging overgelegde foto’s geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van memo van 16 april 2019 en de waarnemingen van de ecoloog als onafhankelijke deskundige, welke waarnemingen derhalve berusten op ter plaatse verrichte metingen. Hoewel het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dat niet overal wordt voldaan aan voorschrift 6 van de Wnb-vergunning dat een riethoogte van 2 m voorschrijft, is gebleken dat daar waar daaraan niet wordt voldaan begin april 2019 ter hoogte van de nieuwe rietplaggen een rietscherm, hoger dan 2 m, met een lengte van 30 m is geplaatst op de houten palen van de bestaande golfbreker. Als gevolg van deze maatregel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende verzekerd dat over de gehele lengte van de rieteilanden en de rietkraag sprake is van een visuele afscherming met een hoogte van minimaal 2 m. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de vrees dat het recreatieve gebruik van de vaargeul zal leiden tot visuele verstoring van de roerdomp en de karekiet.

Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van de Stichting en de Vereniging af te wijzen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Polak    w.g. Driessen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019

634.