Uitspraak 201902723/2/A1


Volledige tekst

201902723/2/A1.
Datum uitspraak: 17 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Valkenswaard,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2016 heeft het college besloten op het verzoek van [verzoeker A] om handhavend op te treden ten aanzien van het autorally- en motorcrosscircuit aan de Victoriedijk te Valkenswaard.

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college opnieuw besloten op het door [verzoeker A] en [verzoeker B] hiertegen gemaakte bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 april 2019, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door S. Looijmans, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Op het terrein aan de Victoriedijk, dat eigendom is van de gemeente Valkenswaard, bevinden zich een autorallycircuit en een motorcrosscircuit. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan de Victoriedijk [..] en ondervinden hinder van de activiteiten op deze circuits.

3.    Op 9 november 2015 heeft [verzoeker A] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een gedeelte van de oude stortplaats als onderdeel van het parcours en tegen geluidoverlast veroorzaakt door het gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan en in strijd met de voor de afzonderlijke circuits verleende Hinderwetvergunningen van 31 augustus 1993, die nu worden gelijkgesteld met omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu.

Op 22 februari 2016 heeft het college besloten op dit verzoek. Hiertegen hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bezwaar gemaakt. Bij het in deze procedure bestreden besluit van 26 februari 2019 heeft het college opnieuw op dat bezwaar besloten.

3.1.    Het besluit van 26 februari 2019 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3444. Bij die uitspraak heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het op het bezwaar van [verzoeker A] en [verzoeker B] genomen besluit van 22 augustus 2017, zoals dat was gewijzigd bij besluit van 4 september 2017, vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

De Afdeling heeft het gewijzigde besluit van 22 augustus 2017 vernietigd om vier redenen. Ten eerste omdat het college daarin niet heeft betrokken dat de feitelijke loop van de baan van het motorcircuit niet overeenkomt met de tekening bij de omgevingsvergunning en deze verandering een hogere geluidbelasting bij de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] tot gevolg kan hebben. Ten tweede omdat het college bij de uitgevoerde controles op naleving van de voorschriften over de openingstijden van een te beperkte uitleg van de vergunningvoorschriften J6 en J8 is uitgegaan waardoor het mogelijk overtredingen van die voorschriften heeft gemist. Ten derde omdat het college bij de beoordeling van het verzoek tot handhaving van de vergunde geluidsvoorschriften ten onrechte evenementen als de Dakar pre-proloog, waarvoor de burgemeester een evenementenvergunning heeft verleend, buiten beschouwing heeft gelaten en ten vierde omdat het college zich in dat besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de gronden binnen de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/definitief bos" onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt.

Bij het in deze procedure bestreden besluit van 26 februari 2019 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er concreet zicht op legalisatie van de gewijzigde loop van de baan en het gebruik van de gronden met de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/definitief bos" bestaat, dat het geen overtredingen van de openingstijden heeft geconstateerd en dat het tijdens de Dakar pre-proloog van 28 oktober 2018 geen overtredingen van de geluidsnormen heeft geconstateerd.

4.    [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben in hun verzoekschrift verschillende verzoeken aan de voorzieningenrechter gedaan. In een nader ingediend stuk van 23 april 2019 hebben zij voorts de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het kamperen ter plaatse te verbieden. Ter zitting hebben zij hun verzoeken toegelicht en teruggebracht tot het verzoek aan de voorzieningenrechter om het college op te dragen handhavend op te treden tegen de overschrijdingen van de vergunde openingstijd van maximaal 8 uur per week van beide circuits en van de geluidsvoorschriften. Daarbij menen zij dat de openingstijd ook geldt voor het kamperen bij evenementen.

4.1.    In de voorschriften J6 van de omgevingsvergunning voor het autorallycircuit en J8 van de omgevingsvergunning voor het motorcrosscircuit is onder meer bepaald dat het verboden is de inrichting acht uren per week of meer open te stellen, met uitzondering van ten hoogste drie weekenden per kalenderjaar vanwege wedstrijden.

4.2.    Daargelaten of de vergunningvoorschriften J6 en J8 van toepassing zijn op het kamperen bij evenementen, overweegt de voorzieningenrechter dat het handhavingsverzoek van 9 november 2015 geen betrekking heeft op kamperen. In het handhavingsverzoek wordt uitvoerig ingegaan op de ligging van een gedeelte van het parcours op de gronden behorend tot de voormalige stortplaats en de strijdigheid daarvan met het bestemmingsplan en de verleende Hinderwetvergunningen. In de laatste alinea van het handhavingsverzoek stelt [verzoeker A] in toenemende mate te worden geconfronteerd met geluidoverlast. In de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ter uitvoering waarvan het besluit van 26 februari 2019 is genomen, heeft de Afdeling overwogen dat een redelijke uitleg van de vergunningvoorschriften J6 en J8 met zich brengt dat voor de toegestane openingstijden uitsluitend de uren meetellen waarin het terrein geopend is met het doel daarop te rijden met gemotoriseerde voertuigen. Voor het oordeel dat binnen die uren slechts de tijd telt waarop daadwerkelijk op de circuits wordt gereden, zoals het college had gesteld, zag de Afdeling geen grond. In die uitspraak is niets overwogen over kamperen en kamperen maakt ook geen onderdeel uit van het thans bestreden besluit van 26 februari 2019. Nu het inleidend verzoek om handhaving hierop geen betrekking had, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening kamperen te verbieden.

4.3.    Ter onderbouwing van hun betoog dat de voorschriften J6 en J8 niet worden nageleefd stellen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat er meer evenementen met een duur van meer dan 8 uur plaatsvinden dan drie per jaar wegens wedstrijden. Zij verwijzen daartoe naar de activiteitenkalender voor 2019 op de website van het Eurocircuit. Uit deze kalender alleen al blijkt volgens hen dat er veel meer dan drie evenementen zullen plaatsvinden, waarbij het programma meer dan 8 uur bestrijkt. Volgens [verzoeker A] en [verzoeker B] vinden er altijd doordeweeks trainingen plaats op de circuits, ook als er in het weekend een 8 uur durende activiteit plaatsvindt.

Het college stelt dat het de naleving van de openingstijden en de geluidvoorschriften controleert, maar dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. De controles vinden plaats door middel van continue geluidsmetingen bij de baan door een zogenoemde geluidpaal en door regelmatige bezoeken door toezichthouders. Door middel van de geluidpaal, die tot een jaar kan worden teruggekeken, kan achteraf worden gecontroleerd wanneer met gemotoriseerde voertuigen is gereden op de baan en kan dus worden gecontroleerd of in eenzelfde week trainingen en een activiteit hebben plaatsgevonden, aldus het college. Daarbij heeft het college erop gewezen dat het pas handhavend kan optreden wanneer de inrichting meer dan drie keer in één kalenderjaar, meer dan 8 uur per week is opengesteld. Het college stelt contact te hebben gehad met de exploitanten van de circuits en stelt hen erop te hebben gewezen dat activiteiten in het weekend niet langer dan 8 uur mogen duren en dat doordeweeks niet mag worden getraind in een week dat in het weekend een activiteit plaatsvindt.

4.4.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter biedt hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat zich een overtreding van vergunningvoorschriften heeft voorgedaan, waartegen het college bij het besluit van 26 februari 2019 ten onrechte niet handhavend is opgetreden. Zij hebben weliswaar gewezen op de activiteitenkalender 2019 en op de wekelijkse trainingen, maar zij hebben niet concreet gesteld en onderbouwd dat in een bepaalde week een overtreding heeft plaatsgevonden. Het is de voorzieningenrechter op voorhand niet gebleken dat het standpunt van het college in het besluit van 26 februari 2019, dat geen overtredingen zijn geconstateerd, op onjuiste feiten is gebaseerd.

Dit staat er niet aan in de weg dat het college in de toekomst alsnog handhavend kan optreden als wel een overtreding wordt geconstateerd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college heeft toegelicht te zullen handhaven als de inrichtingen in dit kalenderjaar voor de vierde keer meer dan 8 uur per week worden opengesteld en dat het college dat door middel van onder meer de geluidpaal kan controleren.

5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kors
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2019

687.