Uitspraak 201902313/1/R1 en 201902313/2/R1


Volledige tekst

201902313/1/R1 en 201902313/2/R1.
Datum uitspraak: 22 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Gendringen, gemeente Oude IJsselstreek,

en

de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Gendringen, nieuwbouw woonzorgcentrum MMP" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant], de raad en Stichting Wonion en stichting Azora hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 april 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. F.J. van der Vaart, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door J. Stieber, zijn verschenen. Tevens zijn ter zitting Stichting Wonion en Stichting Azora, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], bijgestaan door mr. J. Molenaar en mr. M. Vermeulen, beiden advocaat te Arnhem, als belanghebbenden gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Inleiding

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.    Het woonzorgcentrum Maria Magdalena Postel aan het Kerkplein 3 in Gendringen is samen met 52 omliggende zorgappartementen volgens de plantoelichting aan vervanging toe. Stichting Azora en Stichting Wonion willen daarom een nieuw woonzorgcentrum bouwen op dezelfde plek. De bestaande bebouwing zal worden gerenoveerd en uitgebreid en in het vervangende gebouw zal tevens ruimte komen voor begeleid wonen. Verder is de wens dat het nieuwe woonzorgcentrum een dorpshuisfunctie krijgt voor de inwoners van Gendringen. Het plan maakt in totaal 70 wooneenheden mogelijk, waarvan er maximaal 27 regulier mogen worden bewoond.

3.    [appellant] woont direct naast het plangebied waar het nieuwe woonzorgcentrum is voorzien. Hij is niet tegen de renovatie van het woonzorgcentrum op zichzelf, maar wel tegen de uitbreiding daarvan met wooneenheden voor de vrije sector, waardoor een deel van het kerkplein bebouwd zal gaan worden. Hij vreest met name voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat en een sterke waardevermindering van zijn woning. Volgens hem heeft de raad alleen gekeken naar het belang van de initiatiefnemers en geen rekening gehouden met zijn belangen als enige gedupeerde in de omgeving.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Beroepsgronden

5.    [appellant] voert aan dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van zijn woongenot. Met name zijn privacy en uitzicht zullen worden aangetast en het royale aanzien van zijn woning zal veel minder worden. Ook zal er sprake zijn van geluidoverlast. De raad heeft het publieke belang bij een nieuw woonzorgcentrum ten onrechte laten prevaleren boven het belang van [appellant] bij het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat renovatie van het woonzorgcentrum noodzakelijk is. Hoewel het plan leidt tot nadelige gevolgen voor [appellant] acht de raad deze gelet op die noodzaak aanvaardbaar. Daartoe heeft de raad toegelicht dat de woning van [appellant] is gelegen in het centrum en sprake is van een normale maatschappelijk ontwikkeling. De nieuwbouw die het plan mogelijk maakt ligt op ongeveer 15 m van de woning van [appellant], zodat wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m die geldt voor een verpleeghuis in gemengd gebied. Aan de voorkant van het huis en de erker zal [appellant] als gevolg van het plan een vermindering van de privacy en uitzicht moeten aanvaarden, maar de achterkant van het huis en de tuin worden niet beïnvloed. De gevel die is gesitueerd naar het woonzorgcentrum heeft slechts kleine ramen. Voorts heeft de raad onderzoek gedaan naar mogelijke gevolgen voor het geluid, waarbij van belemmeringen niet is gebleken.

5.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat hoewel de privacy en het uitzicht van [appellant] door het plan worden aangetast, de raad dit gelet op bovenstaande motivering in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten en hierin geen aanleiding heeft hoeven zijn het plan niet vast te stellen. De raad heeft in redelijkheid het publieke belang bij een nieuw woonzorgcentrum kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellant] bij volledig behoud van zijn uitzicht en privacy. In de omstandigheid dat het plan tevens voorziet in woningen voor de vrije sector ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel.

Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] voert aan dat zijn woning bij de bouw destijds is ingepast in het bestemmingsplan "Kerkplein en omgeving" uit 1991. Het kerkplein was in dat plan een centraal "ordenend stedenbouwkundig element". Met dit plan wordt volgens [appellant] ten onrechte een deel van het kerkplein opgeofferd waardoor die functie verdwijnt, alleen vanwege de wensen van de projectontwikkelaars. De woning van [appellant] ontleent zijn waarde op dit moment aan de ligging aan het kerkplein. Er is volgens [appellant] ten onrechte niet gekeken naar plangrens overschrijdende aspecten, waarvan zijn woning er één is.

6.1.    De raad erkent dat het nieuwe zorgcentrum beeldbepalend zal zijn in de omgeving. Deze ontwikkeling acht de raad van groter belang dan het behoud van het kerkplein zoals dat er nu is. Dit plan wil niet alleen de renovatie van het woonzorgcentrum mogelijk maken, maar ook een bijdrage leveren aan de dorpsstructuur. Het kerkplein functioneert volgens de raad op dit moment alleen als parkeerplaats en het bestaande dorpshuis daarnaast functioneert niet. De raad wil dat het nieuwe zorgcentrum een centrale ontmoetingsplek in het dorp zal worden. Door het doorgaand verkeer vanaf de Dominee van Dorpstraat informeel over het plein te leiden wordt het nieuwe woonzorgcentrum meer betrokken bij voorzieningen in de Grotestraat. Tegelijkertijd horen de bestaande voorzieningen aan de Dominee van Dorpstraat door hun verbinding met het plein meer bij het centrum van het dorp. Daarnaast kan de weg die nu het kerkplein flankeert en zorgt voor een verbinding met de Pastoor Wijkerstraat meer in lijn worden gebracht met de huidige Raadhuisstraat. In zekere zin wordt hiermee een historische verbinding hersteld en de kerk weer onderdeel van de centrumstructuur, aldus de raad.

6.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad gelet op het bovenstaande er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen een deel van het kerkplein op te offeren voor het nieuwe woonzorgcentrum. Anders dan [appellant] aanvoert heeft de raad bij de vaststelling van het plan wel gekeken naar de gevolgen van het plan voor het gebied buiten de plangrens. Zo heeft de raad geprobeerd het nieuwe woonzorgcentrum zo goed mogelijk in te passen in de omgeving. Bij de stedenbouwkundige uitgangspunten is rekening gehouden met het dorpse karakter door maximaal drie bouwlagen toe te staan. Verder zullen, zoals de raad heeft toegelicht, de zichtlijnen van en naar het centrum en beide kerkgebouwen behouden blijven. In hetgeen is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de raad niet in dit standpunt te volgen. De raad heeft voorts de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] beoordeeld, maar heeft die aanvaardbaar geacht. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk.

Het betoog faalt.

7.    [appellant] voert aan dat de locatie van het woonzorgcentrum niet zorgvuldig is gekozen. Volgens hem bestaat er een alternatieve locatie aan de Grotestraat en is het bovendien nog maar de vraag of de bewoners van het woonzorgcentrum die nu elders worden ondergebracht uiteindelijk naar deze locatie zullen terugkeren.

7.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat een vestiging van een nieuw woonzorgcentrum in leegstaande panden in de Grotestraat bij een eerste verkenning reeds is overwogen maar dat de leegstand daar te versnipperd is waardoor huisvesting van bewoners die zorg nodig hebben zou leiden tot hoge kosten. Verder stuit dit alternatief niet alleen op financiële bezwaren maar zijn er ook praktische aspecten die het lastig maken een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners te bieden. Dit komt onder meer doordat de beschikbare oppervlakte te klein is en vanwege de bestaande hoogteverschillen.

Naar oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woonzorgcentrum in de Grotestraat geen reëel alternatief is. Voorts heeft de raad toegelicht dat de bewoners die nu elders zijn ondergebracht, zelf mogen kiezen of zij naar het nieuwe woonzorgcentrum terugkeren, maar dat de verwachting is dat de meesten terug willen en bovendien ook voor de toekomst de wens bestaat bewoners van Gendringen in hun eigen omgeving op te vangen. Er bestaat gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het woonzorgcentrum op deze locatie niet nodig is.

Het betoog faalt.

8.    [appellant] voert aan dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Volgens hem zijn de parkeerplaatsen bij de COOP ten onrechte meegeteld in de berekening of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Verder is geen rekening gehouden met de rouw- en trouwplechtigheden die in de twee nabij gelegen kerken plaatsvinden en die bij te weinig parkeergelegenheid zullen leiden tot ernstige overlast.

8.1.    In de plantoelichting is een berekening gemaakt van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het voorziene woonzorgcentrum. Uit deze berekening volgt dat er 57 parkeerplaatsen nodig zijn. Dit aantal wordt door [appellant] niet bestreden. Het plan voorziet in een parkeerkelder met 24 parkeerplaatsen onder het woonzorgcentrum en verder kunnen minimaal 34 parkeerplaatsen op het maaiveld worden gerealiseerd. Anders dan [appellant] stelt zijn hierbij de parkeerplaatsen bij de COOP niet meegerekend. Dit betekent dat er voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Wat betreft de reguliere kerkdiensten van de twee nabij gelegen kerken is in de plantoelichting toegelicht dat er voldoende parkeergelegenheid in de omgeving aanwezig is. Gelet hierop is de voorzieningenrecher van oordeel dat het plan in zoverre in voldoende parkeergelegenheid voorziet.

[appellant] stelt wel terecht dat over de speciale vieringen en uitvaarten niets in de plantoelichting is opgenomen. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze vieringen een incidenteel karakter hebben en er daarbij sprake is van een zeer variabele parkeerbehoefte. Iets meer dan één keer per maand is sprake van een dergelijke dienst. Deze vinden meestal overdag plaats en volgens de raad is er dan voldoende parkeerruimte vrij. Er zal slechts enkele keren per jaar sprake zijn van een forse druk. Deze incidenteel hoge parkeerdruk in de omgeving van het kerkplein acht de raad acceptabel en hij ziet hierin geen aanleiding om meer parkeerplaatsen aan te leggen. De voorzieningenrechter acht dit standpunt redelijk.

Het betoog faalt.

9.    [appellant] voert aan dat omwonenden, waaronder hijzelf, tijdens meerdere bijeenkomsten hebben ingesproken. Nergens blijkt echter uit dat hiermee iets is gedaan bij de besluitvorming.

9.1.    Voor de vaststelling van het plan hebben er verschillende informatiebijeenkomsten plaatsgevonden waarbij omwonenden hebben kunnen inspreken. De raad heeft toegelicht dat daarbij onder andere zorgen zijn geuit over het parkeren en dit er mede aan heeft bijgedragen dat de initiatiefnemer voor een ondergrondse parkeergarage heeft gekozen. Ook hebben er participatiebijeenkomsten plaatsgevonden met vertegenwoordigers van diverse organisaties uit Gendringen. In de plantoelichting is de belangrijkste conclusie van deze bijeenkomsten, de wens om het nieuwe woonzorgcentrum een dorpshuisfunctie te laten vervullen, vermeld en het plan biedt ook de mogelijkheid dit te realiseren. Verder heeft de raad de wettelijke besluitvormingsprocedure gevolgd waarbij omwonenden een zienswijze over het ontwerp naar voren hebben kunnen brengen. In de zienswijzennota is de raad gemotiveerd op de bezwaren ingegaan.

Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de belangen van omwonenden onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken en het plan niet zorgvuldig is vastgesteld.

Het betoog faalt.

10.    Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.

w.g. Slump    w.g. Brock
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2019

603.