Uitspraak 201801047/1/R3


Volledige tekst

201801047/1/R3.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Veilig Emmen Noord, gevestigd te Klijndijk, gemeente Borger-Odoorn, en anderen (hierna: Stichting VEN en anderen),

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft het college een besluit tot vaststelling van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) genomen voor de woningen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Klijndijk in verband met de aansluiting van de N34 op de Slenerweg.

Tegen dit besluit hebben Stichting VEN en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Stichting VEN en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2019, waar Stichting VEN en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. W.M. de Boer, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.S. Geelhoed, advocaat te Groningen, en H.G.J.C. Brink en J. Ymker, zijn verschenen. Ook is ter zitting de provincie Drenthe, vertegenwoordigd door M. Pasjes, verschenen.

Overwegingen

1.    Het besluit is genomen met het oog op de vaststelling van het bestemmingsplan "Reconstructie N34 aansluiting Klijndijk" door de raad van de gemeente Borger-Odoorn op 30 november 2017. Dat plan voorziet in de aanleg van een ongelijkvloerse aansluiting van de N34 op de Slenerweg te Klijndijk, de aanleg van een fietspad langs de Slenerweg en de aanleg van een parallelweg.

2.    Stichting VEN is gevestigd in Klijndijk. Zij komt op tegen de keuze van de raad om de huidige aansluitingen op de N34 bij Emmen-Noord en Odoorn af te sluiten en te voorzien in een nieuwe aansluiting bij Klijndijk. Het beroep is mede ingesteld door een aantal natuurlijke personen die allen wonen te Klijndijk.

3.    Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld in hoeverre het beroep ontvankelijk is.

Ontvankelijkheid

4.    Het college betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit verband stelt zij dat niet alle indieners van het beroep een zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerp, dat [partij A] op te grote afstand woont van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en dat Stichting VEN geen relevante feitelijke werkzaamheden verricht.

4.1.    Tezamen met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reconstructie N34 aansluiting Klijndijk" heeft er een ontwerpbesluit tot vaststelling van hogere waarden ter inzage gelegen.

4.2.    Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van hogere waarden als bedoeld in de Wgh door een belanghebbende die over het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Stichting VEN, [partij A], [partij B] en [partij C] en [partij D] hebben zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerp van het bestreden besluit. Voor zover het beroep is ingesteld door [partij E], [partij F], [partij G], [partij H] en [partij I], [partij J] en [partij K] en [partij L] is het beroep niet-ontvankelijk, omdat zij geen zienswijze tegen dit ontwerp naar voren hebben gebracht en niet is gebleken dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten.

4.3.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Artikel 8:1 van de Awb luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

4.4.    Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

4.5.    Het besluit tot vaststelling van de hogere waarden is een noodzakelijke voorwaarde om de aansluiting van de N34 op de Slenerweg mogelijk te maken. Volgens jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4973) zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Nu [partij A] op een afstand van ongeveer 775 m woont van de aansluiting van de N34 op de Slenerweg waarin het bestemmingsplan "Reconstructie N34 aansluiting Klijndijk" voorziet en niet aannemelijk is dat de hogere waarden ter plaatse van de 2 genoemde woningen ook effect zullen hebben op de geluidssituatie bij de woning van [partij A], wordt hij niet rechtstreeks in zijn belangen geraakt door de vaststelling van hogere waarden voor deze woningen.

[partij A] is daarom geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [partij A].

5.    Artikel 1:2, derde lid, van de Awb luidt: "Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

5.1.    Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

5.2.    Onder verwijzing naar het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2019:1513, is de Afdeling van oordeel dat Stichting VEN als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb moet worden aangemerkt bij het bestreden besluit. Daartoe wordt overwogen dat de Stichting in bovengenoemde uitspraak als belanghebbende is aangemerkt bij het bestemmingsplan "Reconstructie N34 aansluiting Klijndijk". Nu het bestreden besluit ten grondslag is gelegd aan dat plan en Stichting VEN in het kader van dat plan als belanghebbende is aangemerkt, is de Afdeling van oordeel dat Stichting VEN ook belanghebbende is bij het voorliggende besluit tot vaststelling van hogere waarden.

5.3.    Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk voor zover het is ingesteld door Stichting VEN, [partij B] en [partij C] (hierna: Stichting VEN en anderen).

Wet geluidhinder

6.    Stichting VEN en anderen betogen dat het akoestische rapport "Reconstructie N34 Odoorn-Klijndijk" van Royal HaskoningDHV van 8 februari 2017 (hierna: het akoestische rapport), dat ten grondslag is gelegd aan het besluit tot vaststelling van hogere waarden, is gebaseerd op verouderde en onjuiste uitgangspunten. Daartoe betogen zij dat ten onrechte is uitgegaan van een maximaal geldende snelheid van 60 km per uur op de Slenerweg, terwijl die snelheid 80 km per uur zou moeten zijn. Ook zijn de metingen van de geluidsbelasting volgens Stichting VEN en anderen niet uitgevoerd zoals wettelijk voorgeschreven en is uitgegaan van een onjuiste geluidszone.

6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep, voor zover ingesteld door [partij B], niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met het relativiteitsvereiste. Daartoe wijst het college op een uitspraak van de Afdeling van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495. Daaruit blijkt volgens het college dat [partij B] en [partij C] zich niet kunnen uitlaten over het akoestisch rapport omdat hun belang kennelijk niet strekt tot het belang waartoe Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) bescherming beoogt te bieden.

Het college stelt zich voorts op het standpunt dat niet is gebleken dat in het akoestische rapport is uitgegaan van verouderde gegevens. Daarnaast wijst het college erop dat de Slenerweg wel degelijk een weg wordt waarop een maximale snelheid van 60 km per uur zal gelden. Voor zover Stichting VEN heeft betoogd dat is uitgegaan van een onjuiste geluidszone stelt het college zich op het standpunt dat Stichting VEN is uitgegaan van een verkeerde lezing van artikel 75 van de Wgh. Volgens het college valt dan ook niet in te zien dat het besluit tot vaststelling van hogere waarden is gebaseerd op verkeerde uitgangspunten.

6.2.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.3.    Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld.

6.4.    De Afdeling overweegt dat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh een regeling bevat volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

6.5.     De regeling in artikel 83 van de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidsbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411, tot bescherming van de bewoners van woningen.

[partij B] woont op het perceel [locatie 3] te Klijndijk en [partij C] en [partij D] wonen op het perceel [locatie 4]. Zij zijn derhalve geen bewoners van de woningen aan de [locatie 1] en [.], waarvoor een hogere waarde is vastgesteld. Evenmin is gebleken dat zij eigenaar zijn van de woningen waar het bestreden besluit op ziet. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [partij B] en [partij C] en [partij D].

Dit betekent dat het beroep van Stichting VEN en anderen, voor zover ingesteld door [partij B] en [partij C] en [partij D], gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

6.6.    Voor zover het beroep mede is ingesteld door Stichting VEN ziet de Afdeling aanleiding om inhoudelijk op het beroep in te gaan.

6.7.    De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat bij het opstellen van het akoestische rapport, dat het college ten grondslag heeft gelegd aan het besluit tot vaststelling van hogere waarden, is uitgegaan van verouderde en onjuiste gegevens. In dit verband heeft het college ter zitting opgemerkt dat bij het opstellen van het akoestische rapport is uitgegaan van een geactualiseerd verkeersmodel en dat dit verklaart waarom de verkeersintensiteiten in dat rapport verschillen van de verkeersintensiteiten in eerdere rapporten. De Afdeling komt die verklaring voor de door Stichting VEN en anderen geconstateerde verschillen in de verkeerintensiteiten aannemelijk voor. Voorts is niet gebleken dat met een maximumsnelheid van 60 km per uur is uitgegaan van een onjuiste maximumsnelheid voor de Slenerweg. Het college heeft toegelicht dat ter plaatse van de rotondes boven aan het viaduct een maximumsnelheid van 80 km per uur zal gelden, maar dat op het deel van de Slenerweg dat hier van belang is, een maximumsnelheid van 60 km per uur zal gelden. Daarmee zal de N34, een stroomweg, conform de richtlijnen van de CROW, aansluiten op een gebiedsontsluitingsweg.

Voor zover Stichting VEN en anderen betogen dat de metingen van de geluidsbelasting niet zijn uitgevoerd zoals wettelijk voorgeschreven, overweegt de Afdeling dat de geluidbelastingen als gevolg van het plan zijn berekend en niet door middel van metingen zijn vastgesteld. In het akoestische rapport is op pagina 11 vermeld dat de berekeningen voor de wegen overeenkomstig artikel 3.2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 zijn uitgevoerd en dat er gebruik is gemaakt van het rekenprogramma GeoMilieu, versie 3.11, dat voldoet aan Standaardrekenmethode 2 (SRM2) van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Voor zover Stichting VEN heeft betoogd dat is uitgegaan van een onjuiste geluidszone verwijst de Afdeling naar haar oordeel in de uitspraak over het bestemmingsplan "Reconstructie N34 aansluiting Klijndijk" van heden, ECLI:NL:RVS:2019:1513. In die uitspraak is inhoudelijk ingegaan op de toepassing van artikel 75 van de Wgh aangezien dat aspect ook gevolgen kan hebben in de bestemmingsplanprocedure. De conclusie uit die uitspraak is evenwel dat geen verkeerde geluidszone is toegepast.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van Stichting VEN en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [partij E], [partij F], [partij G], [partij H] en [partij I], [partij J] en [partij K], [partij L] en [partij A];

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Uylenburg    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

288-901.