Uitspraak 201806962/1/A1


Volledige tekst

201806962/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Doesburg,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2018 in zaak nr. 18/1229 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Doesburg.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee bomen in de openbare ruimte aan de achterzijde van het perceel Molengaarde 46 te Doesburg.

Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Schilstra, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.S.A. Kok, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] woont aan de [locatie A] te Doesburg. Zijn achtertuin grenst aan de openbare ruimte waar de inmiddels gekapte bomen stonden. Daar stond een groepje van drie bomen - een Noorse esdoorn, een gewone es en een gewone esdoorn ofwel bergesdoorn - dicht bij elkaar. De omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van de gewone es en de bergesdoorn. Deze twee bomen zijn ook gekapt en de Noorse esdoorn is blijven staan.

[appellant] is het niet eens met de kap van de bomen omdat deze voor hem gezichtsbepalend waren vanuit zijn tuin en hij bij de aanleg van zijn tuin rekening had gehouden met de schaduw van de bomen.

2.    [appellant] heeft in hoger beroep een rapport van Pius Floris Boomverzorging van 17 september 2018 overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de conditie van de te kappen bomen beter is en de levensverwachting langer is dan waar het college van uitgaat. Het college betoogt dat het rapport van Pius Floris buiten beschouwing moet worden gelaten omdat het pas in hoger beroep is overgelegd.

2.1.    In hoger beroep mogen nog stukken worden overgelegd ter onderbouwing van een eerder in de procedure ingenomen stelling. [appellant] heeft in bezwaar en in beroep al betwist dat de conditie van de bomen slecht zou zijn en aangevoerd dat de levensverwachting van de bomen langer is dan de 0 tot 5 jaar waar het college bij de verlening van de omgevingsvergunning van is uitgegaan. Hij heeft in hoger beroep het rapport van Pius Floris overgelegd ter onderbouwing van die stelling. Anders dan het college betoogt, is er geen reden om het rapport buiten beschouwing te laten.

Het betoog van het college faalt.

3.    [appellant] betoogt dat uit het rapport van Pius Floris blijkt dat het college de bomen onjuist heeft beoordeeld doordat het de conditie en de levensverwachting van de bomen heeft onderschat. Volgens [appellant] kon het college op grond van een juiste beoordeling van de conditie van de bomen niet in redelijkheid vergunning verlenen voor de kap van de bomen. Uit het rapport van Pius Floris blijkt volgens [appellant] ook dat de bomen geen licht ontnemen aan het perceel Molengaarde 46.

3.1.    In het besluit van 7 december 2017 staat dat de te kappen bomen een slechte conditie en een levensverwachting van circa 0 tot 5 jaar hebben, voor een groot gedeelte begroeid zijn met klimop, lange gesteltakken hebben die kunnen afbreken, plakoksels, lange zwakke groeiarmen en achterstallig onderhoud hebben. Verder staat er dat de bomen licht ontnemen aan het aangrenzende perceel.

In het rapport van Pius Floris staat dat de gewone es een redelijk tot goede conditie heeft, de bergesdoorn een redelijke conditie heeft en dat beide bomen een redelijke toekomstverwachting van 10 tot 15 jaar hebben. In het rapport staat verder dat de gewone es een plakoksel heeft, dat een tak is uitgebroken en dat het onderhoudsbeeld achterstallig is. Over de bergesdoorn staat er dat de kroon redelijk éénzijdig richting de weg is, dat in de kroon enig licht dood hout is aangetroffen en dat het onderhoudsbeeld achterstallig is. In de conclusie van het rapport staat dat de bomen gesnoeid moeten worden en dat er bij de gewone es een kans is op uitscheuren van de twee kroondelen. Geadviseerd wordt het dode hout en gebroken takken te verwijderen, de kroon van de bergesdoorn in te nemen zodat de éénzijdigheid wordt verkleind en een kroonanker aan te brengen in de gewone es als veiligheidsmaatregel. In het rapport staat verder dat de schaduwwerking richting huisnummer 46 zeer beperkt is door de stand ten opzichte van de zon.

3.2.    Hoewel in het rapport van Pius Floris de levensverwachting van de bomen hoger wordt ingeschat en de conditie als beter wordt beoordeeld, volgt uit het rapport dat de levensverwachting en conditie van de bomen niet optimaal is, dat ze in een achterstallige onderhoudstoestand verkeren, dat ze dood hout en gebroken takken hebben en dat de plakoksel van de gewone es een gevaar vormt. In het rapport van Pius Floris wordt aan de hand van deze constateringen geconcludeerd dat de bomen nog een geruime tijd te handhaven zijn indien de bomen volgens de adviezen in het rapport worden onderhouden. Het college gaat uit van de toestand van de bomen zoals ze zijn, zonder dat allerlei onderhoudsmaatregelen worden genomen. Gelet op dit verschil in uitgangspunt bij de beoordeling van de levensverwachting, terwijl constateringen over de bomen overeenkomen, volgt uit het rapport van Pius Floris niet dat het college de bomen onjuist heeft beoordeeld.

Uit het rapport volgt ook niet dat de bomen geen licht ontnemen aan het perceel Molengaarde 46. Ook indien de schaduwwerking beperkt is, kunnen de bomen licht ontnemen.

Gelet op het voorgaande geeft het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vergunning kon verlenen voor de kap van de bomen.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het bij de verlening van de omgevingsvergunning geen herplantplicht heeft opgelegd.

4.1.    In artikel 8, eerste lid, van de Bomenverordening 2010 van de gemeente Doesburg luidt: "Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant."

4.2.    In de Bomenverordening is bepaald dat het college een aan een vergunning voor het kappen van een boom een herplantplicht kan verbinden. Er is niet bepaald dat het college dat in bepaalde gevallen zou moeten doen. Aan de vergunning voor het kappen van de bomen ligt onder meer ten grondslag dat de bomen licht ontnemen aan het perceel Molengaarde 46 en dat de bomen te groot waren voor hun standplaats. Verder ziet de vergunning op het kappen van twee van de drie aanwezige bomen, waarbij één boom blijft staan. In zijn schriftelijke uiteenzetting licht het college toe dat die boom na de kap van de andere twee bomen meer ruimte heeft om in stand te blijven en om beter te gedijen. Onder deze omstandigheden kon het college er in redelijkheid voor kiezen om bij de verlening van de vergunning geen herplantplicht op te leggen. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt dat er des te meer reden is om een herplantplicht op te leggen, omdat de bomen zijn gekapt voordat een uitspraak op zijn hoger beroep is gedaan. Verder betoogt [appellant] dat het college nooit heeft uitgelegd waarom aanvankelijk de Noorse esdoorn en de gewone es waren geblest om te kappen en daarna een omgevingsvergunning is gevraagd en verleend voor het kappen van de gewone es en de bergesdoorn.

5.1.    In deze procedure staat de uitspraak van de rechtbank over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning ter beoordeling. De omstandigheid dat de bomen zijn gekapt voordat deze uitspraak op het hoger beroep van [appellant] is gedaan en de omstandigheid dat voordat de omgevingsvergunning voor het kappen van de gewone es en de bergesdoorn was aangevraagd, de Noorse esdoorn en de gewone es waren geblest om te kappen, zijn niet van belang voor de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning en het oordeel van de rechtbank daarover.

De betogen falen.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

687.