Uitspraak 201903150/1/A1


Volledige tekst

201903150/1/A1.
Datum uitspraak: 13 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van [verzoeker A] en

[verzoeker B], beiden wonend te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekers

en

het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 heeft het dagelijks bestuur besloten een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC) te plaatsen op of bij Esdoornstraat 10 te Boven-Leeuwen (locatie W007R).

Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] bezwaar gemaakt.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 2 mei 2019, waar [verzoeker A], [verzoeker B] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. N. Ellens en D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [verzoeker A] woont op het adres [locatie A] te Boven-Leeuwen, tegenover locatie W007R. [verzoeker B] woont op het adres [locatie B] te Boven-Leeuwen, in de nabijheid van locatie W007R, en is eigenaar van het perceel dat grenst aan locatie W007R. [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn het niet eens met de aanwijzing van de locatie. Zij hebben een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot de plaatsing van de ORAC zal overgaan voordat het op hun bezwaren heeft beslist.

2.    [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren onder meer aan dat de verkeersveiligheid in het geding is, dat de afstand tot de perceelsgrens kleiner is dan de afstand volgens de richtlijnen van de Avri, dat de loopafstand groter is dan de maximale loopafstand volgens de richtlijnen en dat vanuit de woning [locatie A] zicht bestaat op de ORAC. Volgens [verzoeker A] zijn er voorts alternatieve locaties meer geschikt voor het plaatsen van de ORAC. Voorts vrezen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat hun privacy door het pasjessysteem van de ORAC wordt aangetast, nu zij niet weten wat er met de daarmee verkregen gegevens wordt gedaan.

2.1.    Hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] over de privacy naar voren hebben gebracht heeft geen betrekking op de gekozen locatie, maar op het systeem van ORAC’s in zijn algemeenheid en leent zich niet voor toetsing in deze procedure. Het dagelijks bestuur heeft voorts in twee door Antea Group opgestelde memo’s van 1 mei 2019 gereageerd op bezwaargronden van [verzoeker A] en [verzoeker B]. Daarbij heeft het gemotiveerd uiteengezet waarom is gekozen voor de vergunde locatie en waarom de door [verzoeker A] voorgestelde alternatieven minder geschikt zijn. Gelet op de inhoud van de memo’s bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 18 april 2019 niet in stand zal blijven.

3.    Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2019

580.