Uitspraak 201805630/1/A1


Volledige tekst

201805630/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Veldhoven,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/3458 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 11 april 2017 heeft het college naar aanleiding van een verzoek daartoe van [appellant A] en [appellant B] handhavend opgetreden tegen gebreken in de brandcompartimentering van het appartementencomplex aan de Abdijtuinen te Veldhoven, waarbij het een last onder dwangsom heeft opgelegd aan de Vereniging van Eigenaren Blok 1 (hierna: de VvE) en de Vereniging van Eigenaren Blok 2 tot en met 7.

Bij besluit van 6 november 2017 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college en de VvE hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2019, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en het college vertegenwoordigd door mr. R.R. Melskens, ir. R. Derijcke, G.C.M. van Diessen en M. Janson, zijn verschenen. Voorts is de VvE, vertegenwoordigd [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant A] en [appellant B] wonen op het perceel Abdijtuinen [...] in het appartementencomplex Abdijtuinen dat bestaat uit 7 blokken met appartementen. Het appartement van [appellant A] en [appellant B] is gelegen op de begane grond en de eerste verdieping van blok 1 van het appartementencomplex.

Bij brief van 20 mei 2016 hebben [appellant A] en [appellant B] een verzoek om handhaving ingediend bij het college. In deze brief is het telefonisch verzoek om de brandcompartimentering tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] en de aan hun woning aangrenzende woningen te herstellen, herhaald. Daarnaast wijzen [appellant A] en [appellant B] er op dat diverse appartementen zijn gebouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning. Volgens [appellant A] en [appellant B] zijn daarbij ventilatiekanalen verlegd en of geheel in afwerkingsvloeren geplaatst waardoor zich in de constructieve vloer tussen meerdere appartementen open verbindingen bevinden. Dit betekent volgens [appellant A] en [appellant B] dat het college de constructieve veiligheid en bruikbaarheid niet heeft kunnen beoordelen voorafgaand aan de vergunningverlening. [appellant A] en [appellant B] verzoeken het college handhavend op te treden in die zin dat de VvE wordt gelast de gebreken in de brandcompartimentering van het appartementencomplex aan de Abdijtuinen te herstellen.

2.    Op 11 juli 2016 heeft het college een controle uitgevoerd in het appartement van [appellant A] en [appellant B] waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 13 juli 2016 en in een rapport van 29 juli 2016 van de veiligheidsregio Brabant Zuid Oost (hierna: de veiligheidsregio). Naar aanleiding van het rapport van de veiligheidsregio heeft de bouwinspecteur van de gemeente op 3, 5 en 7 oktober 2016 steekproefsgewijs de leidingschachten van het appartementencomplex geïnspecteerd waarna advies is uitgebracht aan het college over de handelingen die nodig zijn om aan de eisen van brandwerendheid te voldoen. Op 7 november 2016 heeft de veiligheidsregio een advies uitgebracht aan het college over de resultaten van de steekproef.

[appellant A] en [appellant B] hebben een onderzoek naar de brandveiligheid laten uitvoeren door Bureau Veritas Asset Management. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 december 2016.

3.    Tussen partijen is niet in geschil dat er gebreken zijn in de brandcompartimentering die ertoe leiden dat de leidingschachten niet voldoen aan de eisen van 60 minuten weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Bij de onderscheiden besluiten van 11 april 2017 heeft het college de VvE en de Vereniging van Eigenaren Blok 2 tot en met 7 aangeschreven om, overeenkomstig de adviezen van de veiligheidsregio, de doorvoeringen in de leidingschachten brandwerend te behandelen dan wel brandwerend af te dichten zodat voldaan wordt aan artikel 2.106, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003. In de technische ruimte van het appartement van [appellant A] en [appellant B] dient het gat van een doorvoer naar het onderliggende appartement, door partijen als ‘ingestorte pot’ aangeduid, te worden afgedicht. De voormelde werkzaamheden zijn uitgevoerd.

4.    [appellant A] en [appellant B] vrezen dat ondanks de voormelde aanpassingen het complex niet brandveilig is en dat hun verzekeraar geen dekking biedt bij een eventuele brand. Zij stellen dat de tekortkomingen in de brandveiligheid bij de ingestorte pot, de mechanische ventilatie van de keuken, de elektriciteitsleiding door het ventilatiekanaal en de wijzigingen en gebreken in de brandcompartimentering van andere appartementen met het besluit van 6 november 2017 onvoldoende zijn hersteld door het college. Volgens [appellant A] en [appellant B] bestaat er een open verbinding tussen de technische ruimte van hun appartement naar het onderliggende appartement aangezien op de in de betonvloer gestorte pot een verlengstuk is geplaatst dat met het luchtkanaal verbonden zou zijn met de afzuigunit. Zij willen dat destructief onderzoek wordt gedaan naar de brandwerendheid van de constructie onder de ingestorte pot.

Hoger beroep

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met de afdichting van de pot niet vast staat dat de hele constructie van de vloer met de daarin gestorte pot voldoende brandwerend is. Volgens [appellant A] en [appellant B] kan bij brand een deel van de betonvloer onder de ingestorte pot loslaten, waardoor geen sprake meer is van voldoende brandwerendheid. Indien de vloer voldoende brandwerend zou zijn dan bestaat volgens [appellant A] en [appellant B] alsnog een open verbinding met het onder hun appartement gelegen appartement. Volgens [appellant A] en [appellant B] is met de opgelegde last onder dwangsom slechts bereikt dat de open verbinding in de pot voldoende wordt afgedicht, maar is daarmee nog niet het door hen geconstateerde gebrek in de brandcompartimentering hersteld.

5.1.    Artikel 2.106 van het Bouwbesluit 2003 luidt:

"De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van rook en van brand gevrijwaarde vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan 60 minuten."

5.2.    De VvE is gelast het gat met een diameter van 5 mm tot maximaal 10 mm af te dichten. De rechtbank heeft in hetgeen door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de opgelegde last ontoereikend is om overtreding van artikel 2.106 van het Bouwbesluit 2003 ongedaan te maken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college daarbij van belang heeft kunnen achten dat het gat in de pot inmiddels is gedicht en dat er een brandwerende kitlaag is aangebracht over de bodem van de ingestorte pot en dat deze werkzaamheden volgens de veiligheidsregio met zich brengen dat sprake is van een brandwerendheid van 60 minuten tussen beide brandcompartimenten. Daarnaast heeft het college ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat het, anders dan [appellant A] en [appellant B] vrezen, niet aannemelijk is dat een deel van de pot uit de vloer zou vallen bij brand. Daarbij acht het college van belang dat dit hoogstens zou kunnen plaatsvinden bij een zeer hoge vuurbelasting op dat punt, maar dat de brandweer in deze situatie, waarbij voldoende brandwerendheid bestaat tussen de brandcompartimenten, afdoende gelegenheid zal hebben om de situatie brandmeester te krijgen en dat een metalen plaat is gesitueerd bij de pot.

Het betoog faalt.

6.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft kunnen afzien van nader destructief onderzoek om vast te stellen of de dekvloer bovenop de bypass van de mechanische ventilatie en bovenop de elektriciteitskabel die door de betonnen constructievloer voert, voldoende brandwerend is. Daartoe voeren zij aan dat de dikte van de vloer 260 mm is en dat uitgaande van een totale vloerdikte van 300 mm er inderdaad voldoende vloerdikte resteert voor een anhydrietlaag van tenminste 30 mm. Volgens [appellant A] en [appellant B] staat echter geenszins vast dat deze anhydrietlaag ook daadwerkelijk is geplaatst. [appellant A] en [appellant B] adviseren een gat te boren in de dekvloer en een eventueel daaruit voortvloeiend gebrek in de brandwerendheid kan volgens hen eenvoudig worden voorkomen door het ontstane gat nadien af te dichten.

6.1.    In het advies van de veiligheidsregio van 29 juli 2016 staat dat wanneer tijdens de bouw wijzigingen zijn doorgevoerd en daardoor de mechanische ventilatie niet in de betonvloer is geplaatst, maar op de betonvloer, dit geen nadelige gevolgen heeft voor de brandwerendheid tussen woningen onderling. Volgens de veiligheidsregio zal ter plaatse van de 50 mm dikke anhydrietvloer de plaatselijke hitte niet zodanig zijn dat er branddoorslag zal plaatsvinden naar de bovenliggende woning. Veritas geeft in haar advies te kennen dat als alleen anhydriet is aangebracht, met een dikte tussen 37 tot 40 mm, dit qua brandwerendheid voldoende zou moeten zijn, mits de anhydrietvloer onbeschadigd, sterk genoeg is en geen scheuren bevat. Volgens Veritas kan dit zonder destructief onderzoek in de woning van de bovenburen niet worden onderzocht en is destructief onderzoek onwenselijk.

6.2.    Gelet op de uitgebrachte adviezen van de veiligheidsregio en Veritas heeft de rechtbank terecht overwogen dat in de onderzoeken naar de brandveiligheid van de verdiepingsvloer niet wordt uitgesloten dat er meer dan voldoende ruimte is om een anhydriet vloer van 30 mm aan te leggen bovenop het ventilatiekanaal of de elektriciteitsleiding. Uit het besluit van 6 november 2017 blijkt voorts dat de aannemer te kennen heeft gegeven dat de anhydrietvloer voldoet aan de hoogste brandklasse en dat ter plaatse van de bypass voldoende anhydrietvloer is aangebracht. Daarnaast heeft de veiligheidsregio in een nader advies van 19 januari 2017 te kennen gegeven dat geen piek van vuurbelasting ter hoogte van de verticale kanalen aanwezig zal zijn. De hitte zal zich verdelen over het plafond en hete rookgassen kunnen zich niet verspreiden naar het bovenliggende brandcompartiment omdat het geheel luchtdicht is gescheiden.

Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat een anhydrietvloer van 30 mm een brandwerendheid van 60 minuten heeft, het boren van een gat in de vloer zou kunnen leiden tot een nieuw gebrek in de brandwerendheid en in aanmerking genomen dat de veiligheidsregio te kennen heeft gegeven geen brandveiligheidsproblemen te hebben geconstateerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen afzien van een nader destructief onderzoek.

Het betoog faalt.

7.    [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de enkele stelling dat bij de bouw in andere appartementen ook wijzigingen van de ventilatie van de keuken zijn doorgevoerd door de aannemer, onvoldoende grond biedt voor het college om de VvE en de Vereniging van Eigenaren Blok 2 tot en met 7 destructief onderzoek te laten verrichten naar mogelijke overtredingen. Daartoe voeren zij aan dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet in de weg staat aan een bespreking van de stelling van [appellant A] en [appellant B] ten aanzien van de appartementen gelegen in blok 2 tot en met 7 van het complex, omdat [appellant A] en [appellant B] lid zijn van de hoofdvereniging van Eigenaren van het totale complex die de brandverzekeringen voor het complex heeft afgesloten.

7.1.    De rechtbank heeft artikel 8:69a van de Awb niet aan haar uitspraak ten grondslag gelegd en is inhoudelijk ingegaan op de door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde gronden gericht tegen de weigering om over te gaan tot een destructief onderzoek in de andere appartementencomplexen. In hetgeen door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd in hoger beroep ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] dat bij de bouw van andere appartementen ook wijzigingen in de ventilatie en de keuken zijn doorgevoerd door de aannemer met zich brengt dat het college over dient te gaan tot een destructief onderzoek om te kunnen bepalen of sprake is van een overtreding.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

700.