Uitspraak 201803323/1/R1


Volledige tekst

201803323/1/R1.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,

en

de raad van de gemeente Maasdriel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2018, reparatie Paterstraat 13-15" (hierna: bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, ing. S. Bosch en ing. E.W. Boontje, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan "Kerkdriel herziening 2018, reparatie Paterstraat 13-15" voorziet in het bestemmen van perceel Paterstraat 13-15. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2595, waarin het plan "Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15" is vernietigd.

Het perceel Paterstraat 13-15 bestaat uit twee delen. Aan het deel van het perceel dat grenst aan de Paterstraat is in het bestemmingsplan "Kerkdriel en Hoenzadriel 2013", dat vastgesteld is op 30 januari 2014, de bestemming "Wonen" toegekend. Dit perceel maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Het perceel Paterstraat 13-15 bestaat verder uit een deel dat zich achter de percelen van Paterstraat 9 tot en met 17 bevindt. Dit deel van het perceel is wél onderdeel van het plangebied en heeft de bestemming "Bedrijf". Voorts bestaat het plangebied uit het oostelijke deel van het perceel Paterstraat 9, dat in eigendom is van [appellant]. Dit plandeel heeft de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting". Het wordt gebruikt als ontsluitingsweg tussen de Paterstraat en het achterliggende bedrijfsperceel van Paterstraat 13-15. Op de ontsluitingsweg rust een recht van overpad.

2.    Het achterliggende bedrijfsperceel wordt door [bedrijf] gebruikt voor opslag en stalling van koetsen en paarden. Verder exploiteert [appellant] ter plaatse een ondergeschikt en kleinschalig koetsenverhuurbedrijf. Op het perceel zijn verder verschillende gebouwen en bouwwerken aanwezig.

Geschil

3.    [appellant] richt zich hoofdzakelijk tegen de planregels over de ontsluitingsweg op zijn perceel. In geschil is de op de ontsluitingsweg van toepassing zijnde norm dat een maximum aantal van 10 gemotoriseerde verkeersbewegingen, waarvan 2 vrachtwagenbewegingen, per dag over de ontsluitingsweg gedurende de dagperiode, is toegestaan. Daarnaast is voorzien in maximaal 6 dagen per jaar waarop in incidentele gevallen van de norm kan worden afgeweken. In het bestemmingsplan is voorts de voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat op de grens tussen de woon- en bedrijfsbestemming van perceel Paterstraat 13-15 een geluidreducerend scherm met een hoogte van 2,2 m wordt opgericht en in stand wordt gehouden.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Doorkruising zakelijk recht en bestemmingsplan

5.    [appellant] voert aan dat ter plaatse van de ontsluitingsweg geen sprake is van een openbare weg, maar van een zakelijk recht in de vorm van een recht van overpad. Hij stelt zich op het standpunt dat in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels vastgelegd moet worden dat de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting" vervalt, zodra het zakelijk recht eindigt.

5.1.    De raad wijst erop dat met het plan publiekrechtelijk het medegebruik wordt vastgelegd van het oostelijke deel van het perceel Paterstraat 9. De raad stelt dat geen aanleiding bestaat artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels aan te passen, aangezien geen reden bestaat om aan te nemen dat het zakelijk recht binnen de planperiode zal eindigen.

5.2.    Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c van de planregels luidt:

"De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: […] c. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting’: ontsluiting ten behoeve van het achtergelegen bedrijfsperceel; […]."

5.3.    De grond waarop het recht van overpad rust, heeft de bestemming "Wonen" en de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting". In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het recht van overpad ter plaatse binnen de planperiode eindigt. Voorts acht de Afdeling van belang dat het recht van overpad ter plaatse van de ontsluiting een privaatrechtelijke kwestie tussen [appellant] en de [appellant] betreft en in zoverre geen onderdeel uitmaakt van de planologische afweging. Ingeval het zakelijk recht zou eindigen, kan een nieuwe ruimtelijke afweging worden gemaakt.

Het betoog faalt.

Handhaafbaarheid

6.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat de in de planregels uitgewerkte norm van maximaal 10 verkeersbewegingen per dagperiode over de ontsluitingsweg, waarvan maximaal 2 bewegingen van vrachtwagens, in de praktijk niet handhaafbaar is.

Verder stelt [appellant] dat de bepaling dat in incidentele gevallen gedurende 6 dagen per jaar 4 extra verkeersbewegingen per dag zijn toegestaan, betekent dat bij een overschrijding van de 10 verkeersbewegingen per dag altijd aanspraak gemaakt kan worden op de geformuleerde incidentele bedrijfssituatie, hetgeen de handhaafbaarheid van de norm eveneens onmogelijk maakt.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het maximum aantal verkeersbewegingen een concrete norm is, die controleerbaar en handhaafbaar is. De raad wijst erop dat het college bij vermeende overtredingen toepassing zal geven aan zijn handhavingsbevoegdheid en daarvoor de nodige maatregelen neemt. Voorts stelt de raad dat de regel voor de incidentele bedrijfssituatie in de planregels is opgenomen om een tegenstrijdigheid tussen de toelichting op de planregels en de planregels zelf te voorkomen en zo handhaving beter mogelijk te maken. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het aantal bewegingen door apparatuur of waarnemingen vastgesteld kan worden.

6.2.    Artikel 4.2, lid 4.3.2, van de planregels luidt:

"Het gebruik van de gronden ten behoeve van de ontsluiting van het achtergelegen bedrijfsperceel is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting’ met dien verstande dat uitsluitend gedurende de dagperiode tussen 07:00 en 19:00 uur maximaal 10 gemotoriseerde verkeersbewegingen per dag zijn toegestaan waarvan maximaal twee bewegingen van vrachtwagens. Ten behoeve van de incidentele bedrijfssituatie waarin een tractor hooi of stro brengt mag hiervan worden afgeweken op maximaal zes dagen per jaar met maximaal vier extra verkeersbewegingen per dag."

6.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad met het in de planregels maximeren van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen beoogd heeft nadelige gevolgen van gemotoriseerde verkeersbewegingen op het perceel van [appellant] tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een voertuigbeweging de aankomst op het terrein of het vertrek van het terrein betreft. Dit is in overeenstemming met de benadering in het akoestisch onderzoek dat door bureau Peutz in 2017 is verricht (zie daarover verder hierna, onder 10.3.). In dit rapport is, in paragraaf 2.3., het volgende opgenomen: "Een voertuigbeweging betreft aankomst op het terrein of vertrek van het terrein."

Het maximum van 10 gemotoriseerde verkeersbewegingen per dagperiode waarvan maximaal 2 bewegingen van vrachtwagens, is een zodanig concrete norm, dat het college op grond daarvan bij overschrijding tot handhaving kan overgaan. Voorts overweegt de Afdeling dat voor de incidentele bewegingen geldt dat daarmee geen ongelimiteerd, maar een beperkt aantal verkeersbewegingen is toegestaan. Gezien het voorgaande is de norm handhaafbaar.

Het betoog faalt.

Achtergelegen bedrijfsperceel en koetserij

7.    [appellant] stelt dat de wijziging van de term "koetserij" in "achtergelegen bedrijfsperceel" in artikel 4.2, lid 4.3.2, van de planregels, tot gevolg heeft dat verkeer voor het niet in het plan opgenomen deel van het perceel Paterstraat 13-15 niet is toegestaan. In het verlengde hiervan wijst [appellant] erop dat de raad bij het regelen van het maximum aantal verkeersbewegingen geen rekening heeft gehouden met het gebruik van de ontsluiting ten behoeve van de bijgebouwen en de overige bedrijfsgebouwen. De wijziging van de term "koetserij" in "achtergelegen bedrijfsperceel" heeft een ongelimiteerde beperking van het eigendomsrecht van [appellant] tot gevolg, aangezien de toegangsweg niet alleen mag worden aangewend voor de aan- en afvoer van koetsen en paarden en de ondergeschikte verhuur, maar voor het bedrijfsperceel, ongeacht welke activiteit daar plaatsvindt.

Ten aanzien van het achtergelegen bedrijfsperceel stelt [appellant] zich bovendien op het standpunt dat het ruimtelijk relevant is het plangebied niet te beperken tot het deel van het perceel Paterstraat 13-15 met de bestemming "Bedrijf" alsmede tot de ontsluitingsweg. In de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2595 is onder 11.4 overwogen dat een oplossing voor het feit dat sprake is van een overschrijding van de geluidsnormen met betrekking tot de bijgebouwen en de woning op perceel Paterstraat 13-15 zou kunnen zijn om de woning en de bijgebouwen op dit perceel een andere bestemming te geven. De geluidswal van 2,2 m zou in dat geval achterwege kunnen blijven, aldus [appellant]. Hij wijst erop dat het daartoe vereist is het perceel Paterstraat 13-15 met de woonbestemming bij het plangebied te betrekken.

7.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van het perceel Paterstraat 13-15 met de bestemming "Wonen" een eigen ontsluiting naar de openbare weg heeft. Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent het doel van de verkeersbewegingen heeft de raad het woord "koetserij" in artikel 4.2, lid 4.3.2, van de planregels vervangen door "achtergelegen bedrijfsperceel", zodat het tevens in overeenstemming is met artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels. De raad heeft er in dit kader op gewezen dat in de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2595, onder 9.1, is overwogen dat de raad in het bestemmingsplan "Kerkdriel herziening 2015, reparatie Paterstraat 13-15" voorzien heeft in een passende regeling voor de ontsluiting van het achterterrein. De raad voegt hieraan toe dat de voorziening binnen de functie-aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfsontsluiting" een verwijzing betrof naar de ontsluiting ten behoeve van het achtergelegen bedrijfsperceel, waarmee de raad het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming heeft willen brengen.

Verder wijst de raad erop dat hij beleidsruimte heeft bij het bepalen van de plangrenzen. Volgens de raad was er geen aanleiding om het deel van het perceel Paterstraat 13-15 waaraan eerder in een ander bestemmingsplan de bestemming "Wonen" is toegekend, op te nemen in dit plan.

7.2.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een koetserij, waaronder uitsluitend begrepen: 1. Inpandige stalling en opslag van koetsen, inclusief klein onderhoud en reparatie; 2. De bedrijfsmatige verhuur van koetsen, met dien verstande dat de verhuur geen zelfstandige activiteit kan zijn; 3. Het houden van maximaal 4 paarden;

b. […]."

Artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels luidt: "De gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ mogen alleen ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemmingsomschrijving worden gebruikt indien ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ een geluidsreducerend scherm met een hoogte van 2.2 meter wordt opgericht en in stand wordt gehouden."

7.3.    Uit artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels volgt dat de met de functieaanduiding geregelde bedrijfsontsluiting een ontsluiting biedt voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf". De ontsluiting van het niet in dit plan opgenomen deel van het perceel Paterstraat 13-15 is niet in dit plan geregeld. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels opgenomen beperking voor het plandeel met de bestemming "Wonen" heeft kunnen opleggen.

Voor zover [appellant] stelt dat de raad het deel van het perceel Paterstraat 13-15 waaraan in een vorig bestemmingsplan de bestemming "Wonen" is toegekend bij het plangebied had moeten betrekken, en de bestemming ervan had moeten wijzigen, overweegt de Afdeling dat de keuze van de raad om dit deel van het perceel Paterstraat 13-15 niet in het plan op te nemen in de uitspraak van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2595, op zichzelf bezien in stand is gelaten. Daarbij is wel gewezen op het belang dat met het oog op het akoestisch klimaat op het deel van het perceel Paterstraat 13-15 de realisering en in standhouding van een geluidscherm wordt verzekerd. In die uitspraak is ook de mogelijkheid van een bestemmingswijziging genoemd, maar dat houdt geen oordeel over de plangrens in. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor een ander oordeel over de plangrens.

Het betoog faalt.

Bestemmingen "Bedrijf" en "Wonen" ten aanzien van de verkeersbewegingen

8.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat de verkeersbewegingen over de ontsluitingsweg zowel in de bestemming "Wonen" als in de bestemming "Bedrijf" moeten worden geregeld. Hierover voert hij aan dat de bestemming "Bedrijf" het expliciete aantal van 10 verkeersbewegingen per dagperiode niet kent in tegenstelling tot de bestemming "Wonen", waarin de zinsnede is opgenomen "ontsluiting ten behoeve van het achtergelegen bedrijfsperceel".

8.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontsluitingsweg de enige mogelijkheid is voor het bedrijf om het perceel met een motorvoertuig te bereiken en te verlaten. De raad ziet daarin een verbinding tussen de bestemming "Bedrijf" en de bestemming "Wonen".

8.2.    Het plandeel met de bestemming "Bedrijf" is onder meer bestemd voor het stallen van koetsen en paarden en het verhuren van koetsen. De Afdeling stelt in dit kader vast dat het uitvoeren van deze activiteiten alleen mogelijk is door het gebruik van de ontsluitingsweg op het perceel met de bestemming "Wonen". In verband hiermee zijn voor de bestemming "Wonen" planregels voor het gebruik van de ontsluitingsweg opgesteld. Gezien het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verband tussen het bedrijfsperceel en de bestemming "Wonen" duidelijk is, zodat geen aanleiding bestaat om een regeling voor het gebruik van de ontsluitingsweg in de bestemming "Bedrijf" te treffen.

Het betoog faalt.

Parkeeroverlast

9.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat in de representatieve bedrijfssituatie het parkeren niet goed is geregeld. Hij wijst er in dit kader op dat bedrijfswagens die na 19.00 uur aankomen, in de openbare ruimte worden geparkeerd, hetgeen tot parkeeroverlast leidt. Hij voegt daaraan toe dat het bovendien in strijd is met het beleid van de gemeente dat bedrijven dienen te voorzien in parkeren op eigen terrein.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat vanwege de ruime opzet en de aanwezige openbare parkeerplaatsen incidenteel parkeren van voertuigen na 19.00 uur niet zal leiden tot een onevenwichtige parkeerdruk of overlast in de Paterstraat.

9.2.    Artikel 3, lid 3.1, aanhef en nahef, van de planregels, luidt:

"De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor […] een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals […] parkeervoorzieningen."

Artikel 12, lid 12.3, onder 12.3.1, van de planregels luidt:

"In geval van nieuwe ontwikkelingen dienen de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 2 in acht te worden genomen."

Artikel 12, lid 12.3, onder 12.3.2, van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.3.1, indien nieuwe gemeentelijke parkeernormen zijn vastgesteld."

9.3.    Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de voertuigen met paarden die na 19.00 uur bij het perceel Paterstraat 13-15 aankomen, worden gestald bij zijn schoonzoon, die elders in de Paterstraat woont. Koetsen worden nooit op de weg geparkeerd. Incidenteel wordt een vrachtwagen langs de openbare weg geparkeerd.

Niet in geschil is dat de bestemming "Bedrijf" in beginsel voldoende groot is om de voertuigen van de koetserij te stallen. De gestelde parkeerproblematiek heeft betrekking op de situatie waarin voertuigen niet voor 19.00 uur terug zijn bij de koetserij en daarom niet op het terrein van de koetserij worden geparkeerd. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat de openbare ruimte in de omgeving de mogelijkheid biedt om te parkeren. Gezien het voorgaande, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het incidentele parkeren in de Paterstraat of elders in de openbare ruimte tot parkeeroverlast leidt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de behoefte om te parkeren.

Het betoog faalt.

Ruimtelijke aanvaardbaarheid verhuur van koetsen

10.    [appellant] stelt dat de norm van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau bij de bijgebouwen van de percelen Paterstraat 9, 11 en 13-15 wordt overschreden. [appellant] voert aan dat de grootste overschrijding voortkomt uit het laden en lossen. Voorts voert [appellant] aan dat het laden en lossen een nevenactiviteit is, en de overschrijding derhalve door de nevenactiviteit wordt veroorzaakt.

10.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het laden en lossen verband houdt met alle activiteiten die toegestaan zijn binnen het plangebied. Het laden en lossen is dus niet alleen het gevolg van verhuuractiviteiten.

10.2.    In de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2595, is onder 11.2 en 11.3 ingegaan op de hoogte van de geluidniveaus. Daarbij is kort gezegd overwogen dat het bevoegd gezag een overschrijding van de richtwaarden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeente (hierna: VNG-brochure) dient te motiveren. Voorts is overwogen dat hoewel de geluidnorm voor maximale geluidniveaus uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is op laad- en losactiviteiten in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur), het bevoegd gezag de geluidniveaus met het oog op een goede ruimtelijke ordening wel in de beoordeling in het kader van het bestemmingsplan dient te betrekken.

10.3.    Na de uitspraak van 27 september 2019 heeft de raad een akoestisch onderzoek laten instellen door bureau Peutz. Het onderzoek is neergelegd in het rapport "[bedrijf] te Kerkdriel - Akoestisch onderzoek", gedateerd 23 november 2017. Uit het akoestisch rapport blijkt dat alleen in de dagperiode sprake is van relevante geluidbronnen. De laad- en losactiviteiten en daarmee samenhangende vervoersbeweging zijn de voornaamste geluidbronnen. Met name het zesmaal per jaar brengen van stro en het driemaal per jaar brengen van veevoer zijn bepalend. De hoogste geluidniveaus doen zich, zoals in tabel 3.1 voor het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau en in tabel 3.2 voor het maximale geluidniveau is opgenomen, voor ter plaatse van de bijgebouwen op de percelen Paterstraat 9 en 13-15.

In het akoestisch rapport is meer in detail aangegeven dat in de representatieve bedrijfssituatie aan de richtwaarden uit de VNG-brochure voor het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau kan worden voldaan. Alleen in incidentele gevallen is sprake van geringe overschrijding veroorzaakt door geluidniveaus van verkeersbewegingen die samenhangen met laad- en losactiviteiten. Voorts is aangegeven dat de grenswaarden voor het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in beginsel niet worden overschreden.

In het akoestisch rapport staat verder dat de richtwaarde uit de VNG-brochure van 70 dB(A) in de dagperiode voor het maximale geluidniveau in de normale bedrijfssituatie niet wordt overschreden. In incidentele gevallen wordt de richtwaarde overschreden als gevolg van verkeersbewegingen die samenhangen met laad- en losactiviteiten. Deze activiteiten vinden alleen in de dagperiode plaats. De grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor maximale geluidniveaus worden niet overschreden.

In de zienswijze heeft [appellant] gereageerd op het akoestisch rapport met een analyse van Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing. In de zienswijzennota heeft de raad gereageerd aan de hand van een notitie van Peutz.

10.4.    De raad heeft de bevindingen van Peutz ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat de beperkte en incidentele overschrijdingen van de richtwaarden voor het langtijd gemiddelde geluidniveau en het maximale geluidniveau uit de VNG-brochure en de beperkte en incidentele overschrijding van de grenswaarde voor het maximale geluidniveau uit het Activiteitenbesluit milieubeheer uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn.

10.5.    In de uitspraak van 27 september 2017, onder 11.2, is geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het bijgebouw op het perceel Paterstraat 9 sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De Afdeling ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit het rapport van Peutz blijkt dat de geluidbelasting op de bijgebouwen op het perceel Paterstraat 11 vergelijkbaar is met de geluidbelasting op het bijgebouw op het perceel Paterstraat 9, zodat de raad ook die geluidbelasting in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

In de uitspraak van 27 september 2017, onder 11.3, is wat betreft het bijgebouw op het perceel Paterstraat 13-15 geoordeeld dat de realisering en instandhouding van een geluidscherm niet zijn verzekerd waardoor eveneens niet is verzekerd dat het akoestisch klimaat ter plaatse van het bijgebouw aanvaardbaar is.

In het plan is in artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de gronden met de bestemming "Bedrijf" alleen mogen worden gebruikt indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een geluidreducerend scherm met een hoogte van 2,2 m wordt opgericht en in stand wordt gehouden. De raad heeft in zoverre de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 in acht genomen.

10.6.    In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

w.g. Helder    w.g. Melse
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

191-890.