Uitspraak 201706778/4/R3


Volledige tekst

201706778/4/R3.
Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Punthorst, gemeente Staphorst,

en

de raad van de gemeente Staphorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3535 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van de raad van 20 juni 2017, waarbij het bestemmingsplan

"Buitengebied, partiële herziening Van Dedemsweg 5-7 te Punthorst" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan gewijzigd.

[appellante] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, haar zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Besluit van 20 juni 2017

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 31 oktober 2018 onder 6.3 overwogen dat met de maximering van het bebouwingsoppervlak en de parkeernorm in de planregels niet voldoende is gewaarborgd dat maximaal 40 bezoekers gebruik kunnen maken van de groepsaccommodatie. De raad heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt waarom een planregel met een begrenzing van het maximaal toegestane bezoekersaantal voor de groepsaccommodatie, niet gepast is. Nu een dergelijke begrenzing ontbreekt, is de raad bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat en de parkeer- en verkeerssituatie ter plaatse van de woning van [appellante] niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Daarnaast heeft de Afdeling in de tussenuitspraak onder 7.3 overwogen dat de raad niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat voldoende is gewaarborgd dat een groepsaccommodatie altijd ondergeschikt zal zijn aan agrarische bedrijvigheid met een omvang van meer dan 11 Nederlandse grootte-eenheden (hierna: Nge). De argumenten van de raad zijn onvoldoende om aan te nemen dat de groepsaccommodatie binnen de planperiode altijd ondergeschikt zal zijn aan agrarische bedrijvigheid met een omvang van meer 11 Nge.

2.    Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep tegen het besluit van 20 juni 2017 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om te waarborgen dat maximaal 40 bezoekers gebruik kunnen maken van de groepsaccommodatie dan wel een beoordeling van de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat en de parkeer- en verkeerssituatie ter plaatse van de woning van [appellante] te verrichten aan de hand van de maximale planologische mogelijkheden en zo nodig een andere planregeling te treffen die een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een aanvaardbare parkeer- en verkeerssituatie ter plaatse van de woning van [appellante] waarborgt. Daarnaast heeft de Afdeling de raad de opdracht gegeven om nader te onderbouwen dat de planregeling waarborgt dat de groepsaccommodatie altijd ondergeschikt zal zijn aan agrarische bedrijvigheid met een omvang van meer dan 11 Nge dan wel een andere planregeling te treffen die deze ondergeschiktheid van de groepsaccommodatie waarborgt.

Besluit van 12 februari 2019

4.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 12 februari 2019 het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Van Dedemsweg 5-7 te Punthorst" gewijzigd. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.

5.    In het bij besluit van 12 februari 2019 gewijzigde bestemmingsplan is artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels gewijzigd. Deze gewijzigde bepaling luidt: "De voor 'Agrarisch met waarden - Kleinschalig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

e. een groepsaccommodatie en daarbij behorende recreatieruimte(s) als nevenactiviteit en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie'. Dit voor maximaal 40 bezoekers tegelijkertijd en tot een maximaal bebouwde oppervlakte van 430 m2."

Daarnaast is in artikel 1 van de planregels een omschrijving voor het begrip "nevenactiviteiten" opgenomen. Deze luidt: "[…] Nevenactiviteiten: activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, waarvan parkeren op eigen erf plaatsvindt, en wat betreft vloeroppervlak en uitstraling ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.

[…]"

Tot slot is artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels gewijzigd. Deze gewijzigde bepaling luidt: "Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de groepsaccommodatie zoals bedoeld in lid 3.1 onder e zonder de uitoefening van agrarische bedrijvigheid zoals bedoeld in lid 3.1. met een bedrijfsomvang van meer dan 11 Nge en een bedrijfsoppervlak van meer dan 200 m2 bvo."

6.    [appellante] stelt in haar zienswijze op het besluit van 12 februari 2019 dat de raad weliswaar het aantal bezoekers dat tegelijkertijd gebruik mag maken van de groepsaccommodatie heeft verankerd in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels, maar dat zij het aantal van 40 personen nog te groot vindt. Daarbij stelt [appellante] dat een groepsaccommodatie waar 40 personen verblijven op korte afstand van haar perceel een aanzienlijke verandering en verslechtering van haar woon- en leefomgeving zal zijn. [appellante] vreest voor een toename in het aantal verkeersbewegingen en voor geluidoverlast in voornamelijk de nacht.

Daarnaast voert [appellante] aan dat de nieuwe planregeling niet waarborgt dat de groepsaccommodatie altijd ondergeschikt zal zijn aan agrarische bedrijvigheid met een omvang van meer dan 11 Nge. Om de ondergeschiktheid te garanderen, stelt [appellante] dat de omzet van de groepsaccommodatie en de omzet van het agrarisch bedrijf (mede) een criterium moeten zijn in de beoordeling. Daarnaast stelt [appellante] dat ook het minimale bedrijfsoppervlak van 200 m2 voor het agrarisch bedrijf geen houvast biedt, omdat niet is bepaald dat en hoeveel dieren er gehouden moeten worden. Volgens [appellante] garanderen de planregels in zoverre niet de oprichting van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 11 Nge. Voorts vraagt [appellante] zich af of het gemeentelijk beleid waar het gebruikte begrip "nevenactiviteit" volgens de raad in past in het algemeen wel van toepassing is. Volgens [appellante] gaat het namelijk niet om een bestaand agrarisch bedrijf, maar om een verondersteld nieuw agrarisch bedrijf.

Verder stelt [appellante] dat niet is aangetoond dat er binnen een planperiode van 10 jaar sprake kan zijn van een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie met een omvang van meer dan 11 Nge. Zo blijkt volgens [appellante] uit de overgelegde urenraming van de initiatiefnemer niet dat het mogelijk is om binnen dit plangebied een agrarisch bedrijf van minimaal 11 Nge te realiseren waarmee aan de eis van ondergeschiktheid kan worden voldaan. Zij verwijst daarbij ook naar een advies van Alfa Accountants en Adviseurs, waarin de overgelegde urenraming van de initiatiefnemer is beoordeeld. Alfa Accountants en Adviseurs geeft volgens [appellante] aan dat er essentiële informatie mist bij de urenraming van de initiatiefnemer over bijvoorbeeld een duidelijke omschrijving van de omvang van de werkzaamheden. [appellante] vreest daarom dat de groepsaccommodatie in de praktijk de hoofdfunctie van het perceel zal zijn in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht.

Voorts stelt [appellante] dat in artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels de zinsnede "van meer dan 11 Nge en een bedrijfsoppervlak van meer dan 200 m2 bvo" moet worden gewijzigd in "van minimaal 11 Nge en een bedrijfsoppervlak van minimaal 200 m2 bvo", omdat volgens haar de desbetreffende zinsnede onduidelijk is.

- Maximaal aantal personen groepsaccommodatie

7.    [appellante] heeft in haar beroep tegen het besluit van 20 juni 2017 betoogd dat de raad ten onrechte niet in de planregels heeft gewaarborgd dat het maximaal toegestane aantal bezoekers van de groepsaccommodatie 40 is. Voor zover [appellante] in haar zienswijze stelt dat het maximaal toegestane aantal van 40 personen die gebruik mogen maken van de groepsaccommodatie in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels een te hoog aantal is, heeft [appellante] hiermee haar beroepsgronden uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen [appellante] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

Het betoog faalt.

- Ondergeschiktheid

8.    Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat de nieuwe planregeling niet waarborgt dat de groepsaccommodatie altijd ondergeschikt zal zijn aan agrarische bedrijvigheid met een omvang van meer dan 11 Nge, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels kan een groepsaccommodatie enkel als nevenactiviteit worden gerealiseerd. In artikel 1 van de planregels is opgenomen dat onder nevenactiviteiten moet worden verstaan activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, waarvan parkeren op eigen erf plaatsvindt, en wat betreft vloeroppervlak en uitstraling ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie. Verder volgt uit artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels dat tot een strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de groepsaccommodatie zoals bedoeld in lid 3, lid 3.1, aanhef en onder e, van de planregels zonder de uitoefening van agrarische bedrijvigheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 3.1 van de planregels met een bedrijfsomvang van meer dan 11 Nge en een bedrijfsoppervlak van meer dan 200 m2 bvo. Ten aanzien van de stelling van [appellante] dat de voorwaarde van een minimale bedrijfsoppervlakte van 200 m2 onvoldoende houvast biedt voor het realiseren van een agrarisch bedrijf met een bedrijfsomvang van meer dan 11 Nge, overweegt de Afdeling dat een minimale bedrijfsoppervlakte van 200 m2 een cumulatieve voorwaarde is en derhalve een bijkomend vereiste vormt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, gezien de criteria die al in de hiervoor weergegeven planregels zijn opgenomen, geen aanleiding om de omzet van het agrarisch bedrijf en de omzet van de groepsaccommodatie, zoals [appellante] wenst, als aanvullende criteria in artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels toe te voegen. In het aangevoerde ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de opname van het begrip "nevenactiviteit" in de planregels in strijd is met het beleid van de raad.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de nieuwe planregeling niet de ondergeschiktheid van de groepsaccommodatie aan een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 11 Nge waarborgt.

Het betoog faalt.

- Uitvoerbaarheid plan

9.    Voor zover [appellante] stelt dat een agrarisch bedrijf met een omvang van meer dan 11 Nge niet kan worden verwezenlijkt binnen de planperiode van 10 jaar en zij daarbij kritiek heeft op de door de raad overgelegde urenraming van de initiatiefnemer, overweegt de Afdeling als volgt. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

9.1.    Weliswaar heeft [appellante] in haar zienswijze punten van Alfa Accountants en Adviseurs opgesomd op grond waarvan dezen menen onvoldoende informatie te hebben om de vraag te beantwoorden of een agrarisch bedrijf met een minimale omvang van 11 Nge kan worden gerealiseerd, maar dit leidt nog niet tot het oordeel dat een agrarisch bedrijf met een omvang van 11 Nge op voorhand in redelijkheid niet mogelijk is. Daarnaast maakt de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalig" - die is toegekend aan het gehele plangebied - naast een grondgebonden agrarisch bedrijf, onder andere ook dagrecreatief medegebruik of het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden mogelijk. De eigenaar van het perceel heeft de keuze uit deze bestemmingen zoals genoemd in artikel 3, lid 3.1, van de planregels en is niet verplicht een grondgebonden agrarisch bedrijf te realiseren.

9.2.     Gelet op het vorenstaande biedt hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand moest inzien dat het plan onuitvoerbaar is.

Het betoog faalt.

9.3.    Voor zover [appellante] vreest dat een groepsaccommodatie in de praktijk niet ondergeschikt zal zijn aan een agrarisch bedrijf, overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels een agrarisch bedrijf met een bedrijfsomvang van meer dan de 11 Nge een van de voorwaarden is voor het gebruiken en in gebruik laten nemen van een groepsaccommodatie. Wanneer geen agrarisch bedrijf met een bedrijfsomvang van meer de 11 Nge wordt gerealiseerd, kan er ook geen groepsaccommodatie worden gerealiseerd. Wanneer niettemin een groepsaccommodatie wordt gerealiseerd zonder dat is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels, kan dit aspect zonodig in een handhavingsprocedure aan de orde worden gesteld.

- Formulering artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels

10.    Voor zover [appellante] aanvoert dat de formulering van artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregel onduidelijk is, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de formulering van de desbetreffende planregeling rechtsonzeker zou zijn, omdat de twee voorwaarden die in artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels zijn opgenomen, voorwaarden zijn waaraan minimaal moet worden voldaan.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 12 februari 2019 ongegrond.

In stand laten rechtsgevolgen

12.    Het besluit van 12 februari 2019 wijzigt artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder e, en artikel 3, lid 3.5.3, onder c, van de planregels. Een gehele vernietiging van het besluit van 20 juni 2017 zou ertoe leiden dat er geen volledige planregeling meer is. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 20 juni 2017, voor zover niet gewijzigd, in stand blijven.

13.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

14.    De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

15.    De opgegeven kosten voor het inschakelen van een deskundige bij de indiening van de zienswijze over het herstelbesluit komen niet voor vergoeding is aanmerking, omdat deze kosten geen betrekking hebben op het te vernietigen besluit van 20 juni 2017 en het beroep tegen het besluit van 12 februari 2019 ongegrond is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 20 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Van Dedemsweg 5-7 te Punthorst" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 20 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Van Dedemsweg 5-7 te Punthorst";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 12 februari 2019 tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Van Dedemsweg 5-7 te Punthorst" ongegrond;

IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 20 juni 2017 in stand blijven, behalve voor zover uit het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 12 februari 2019 andere rechtsgevolgen voortvloeien dan uit het besluit van 20 juni 2017;

V.    draagt de raad van de gemeente Staphorst op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VI.    veroordeelt de raad van de gemeente Staphorst tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.280,00 (zegge: twaalfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    gelast de raad van de gemeente Staphorst aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Pans    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

271-867.